HERINNERINGEN
Joh. Nieuwenhuizen
Voorwoord
Wat brengt iemand er toe om de dingen die hij lang geleden als kind beleefde op te gaan schrijven?
Ik heb daar geen pasklaarantwoord op, maar ik houd het er op, dat het ouder worden er iets mee te maken heeft.
Op een gegeven moment ben ik er mee begonnen en enkele maanden geleden heb ik "Dingen van vroeger" afgerond, gebundeld en aan mijn kinderen gegeven. Ik woonde van 1933 tot 1953 op het adres Trampad 2 en het spreekt vanzelf, dat mijn herinneringen (periode 1937 1947) zich in die omgeving "afspelen".
Op verzoek van de redactie van "Bruggeske" heb ik enkele hoofdstukken van een al te persoonlijke noot ontdaan om, indien geschikt bevonden, in "Bruggeske" te worden geplaatst.
Misschien dat anderen, die destijds in "De Vrijhoeve" woonden, er hier en daar wat in herkennen en wie weet, komen zij zichzelf nog tegen!
Boxtel, september 1998
Joh. Nieuwenhuijzen
"Dingen van vroeger" 1. Door Joh. Nieuwenhuijzen
Trampad.
De Trampad, die wel door niemand het Trampad, maar door sommigen wel "het Trampadje" werd genoemd, was destijds een smalle en onverharde verbinding tussen de Nieuwstraat, later Raadhuisstraat, en de Loonsedijk (Zuidhollandsedijk). Om de naam van deze weg, die ik ook nu verder de Trampad noem, nog eens te verklaren, moeten we eerst iets verder terug in de tijd: naar eind vorige eeuw.
Sinds 13 juli 1881 onderhield de N.V. Noord- Brabantsche Stoomtramweg-Maatschappij (NBSM) een verbinding tussen Tilburg en Besoyen (Waalwijk- west). Nog geen maand later werd die lijn doorgetrokken naar de haven van Waalwijk. Met de tram kor. ook vracht worden vervoerd. Vanwege de slechte staat waarin de Waalwijkse haven verkeerde, vond men het nodig om de tramlijn ook een aansluiting met de haven van Capelle te geven. Vanaf 15 juli 1882 was die verbinding een feit en reed de tram langs een afsplitsing bij Kaatsheuvel via de Capelsestraat, destijds "Berndijk” geheten, en het later ernaar genoemde Trampad en de Heistraat naar het eindpunt. Omdat het passagiersaanbod tegenviel, kwam er al op 27 mei 1885 een einde aan het tramverkeer op art baanvak en niet lang daarna herinnerde alleen de naam van "onze straat" nog maar aan die stoom- tramverbinding. In 1987 is in "Bruggeske" no. 2 hierover uitvoerig geschreven. Van de acht huizen die in de Trampad stonden, droeg het onze nummer B 112. Die nummering dateerde nog uit de tijd dat de weg nog geen straatnaam had en de B gaf aan dat ons huis in de Sectie B van de gemeente Vrijhoeve-Cape1le stond. Soms gaf dat problemen, als in officiële stukken de ligging van het huis duidelijk beschreven moest worden.
In een Acte van Aandeel in de Brandwaarborgmaatschappij "Loenen aan de Vecht van 1813" d.d. 8 april 1930, werd ons huis omschreven als: Een woonhuis van steen met hout onderschoten pannen gedekt, zonder bedrijf. En onder "stand en nummers der gebouwen" stond op diezelfde acte: Vrijhoeve-Capelle is een zijsteegje aan de Nieuwstraat wijk No. B 112. Waar de Trampad uitkwam op de Nieuwstraat, stond, iets uit het midden, een gaslantaarn en ook schuin voor het huis van mijn grootouders, even verderop naast het onze, stond er één. Elke avond en ook 's morgens, afhankelijk van het jaargetijde, kwam de lantaarnopsteker op de fiets de Trampad in om de verlichting aan te doen, 's Winters, als het vóór bedtijd donker werd, konden we hem vanuit onze kamer bezig zien, meestal met een lange stok, soms met een ladder, als er iets niet in orde was, of als het glas moest worden schoongemaakt. De lantaarn op de kruising met de Nieuwstraat stond zo, dat je er op de fiets aan twee kanten langs kon. Als de schoenfabriek "Nolleke Moonen" even verderop in "de Vrijhoeve" uitging, reed er telkens een sliert arbeiders met flinke vaart links door de bocht de Trampad in, richting Kaatsheuvel. Fietsers die op zo'n moment in tegenovergestelde richting rechtsaf wilden, beleefden dan vaak benauwde ogenblikken. Kapotte fietsen, builen en schrammen waren niet zelden het gevolg. Door het veelvuldig berijden per fiets ontstond er aan de overzijde (van ons huis uit gezien) een harde zandlaag. Hier was meestal goed op te fietsen, ook als 's zomers de rest van de weg uit mul zand bestond. De paarden , die met hun vracht de Trampad in moesten, hadden het er dan maar moeilijk mee. Bij opdooi was het fietspad modderig en moeilijk te berijden. Achteraan bij de Loonsedijk, stonden enkele stevige palen, waar je met de fiets gemakkelijk tussendoor kon, maar die moesten voorkomen, dat ook het andere doorgaande verkeer van de Trampad gebruik zou maken. Er kwamen dus voornamelijk fietsers langs. Andere voertuigen moesten achteraan ergens keren. De optochten op nationale feestdagen, de gymnastiekvereniging "Pro Patria", de arresleden op mooie winterdagen, we kregen ze in de Trampad nooit te zien. Alleen de muziekvereniging "Sirena" trok er bij uitzondering door, zoals op die 21STE mei 1936, net nadat ik een zusje had gekregen. Volgens mij hadden die twee gebeurtenissen alles met elkaar te maken! De werkelijkheid was echter anders: het was Hemelvaartsdag en de mannen van Sirena marcheerden dauwtrappend hun laatste kilometer op weg naar het Bruggeske en het café van Toon van Dijk. Toen ik zo'n jaar of tien, twaalf oud was, vond ik het maar niks dat we niet eens in een echte straat woonden, maar in de Trampad, of nog erger, het Trampadje, dat bovendien nog niet eens bestraat was!
"Dingen van Vroeger" 2 door Joh. Nieuwenhuijzen
Mensen aan do deur.
Hoewel ons huis niet aan de hoofdstraat. stond, wist de neringdoende stand van Vrijhoeve en omstreken onze deur wel te vinden. Zoals dat in een dorp gebruikelijk was, en hier en daar nog steeds heel gewoon is, werd de voordeur genegeerd en kwam men "achterom". Menig huis had niet eens een voordeur en de onze werd nooit gebruikt. Er was geen bel en geen brievenbus en hij was altijd op slot met de sleutel en met minstens eén knip. Als er dan toch een enkeling was die via de voordeur contact met de bewoners probeerde te krijgen, werd deze vanuit de achterdeur en via "d’n dam" tegemoet getreden. Zo moest het hem duidelijk worden, dat hij van onze dorpsregels geen enkel benul had en voortaan ook maar beter achterom kon komen! Wie door de achterdeur kwam, stond wel meteen in onze keuken. De "trouwe" bezoekers deden die deur meestal achter zich dicht, zoals Dientje, die in Sprang woonde, melk verkocht en soms al vóór achten op de keukenmat stond met de blauwe geëmailleerde melkkan en de metalen litermaat die ze in een grijs- blauw katoenen zakje bij zich droeg. Wie niemand in de keuken aantrof, liet roet een luid geroepen "Volluk" horen dat er iemand aan de deur was. leder riep dit "op zijne wijs", zodat we de bezoeker er op de duur aan konden herkennen.
Kobus Snijders was onze echte melkboer. Hij woonde, vanuit de Trampad gezien, even voorbij het raadhuis en kwam met zijn tweewielige kar, paardje ervoor, de huizen langs. Zijn vrouw reed op de fiets mee en hielp.
Dan waren er bakker Nieuwenhuizen, die vrijwel dagelijks aan de deur kwam en Toon (de Jong)de slager, beiden uit de Heistraat. De laatste nam wekelijks de bestelling op en bezorgde dan later.
Dat deed Adrie Hommel ook, die zijn kruidenierswinkel halverwege de Trampad en Het Bruggeske had. Bertha, zijn vrouw, hielp achter de toonbank mee. Langs de muren stonden op planken de glazen potten, de flessen en de blikken trommels.
Kobus Snijders, de melkboer, met zijn paard en wagen en de melkbussen op de wagen, op zijn dagelijkse route langs zijn klanten ging. |
Kobus Snijders, wonende toenmaals Raadhuisstraat, zoalszijn klanten hem kenden. |
Kaatje (Snijders-van der Esch), de vrouw van Kobus, die haar man iedere dag begeleidde en bijstond, thans met haar neef Jan Snijders, die bij tijd en wijle inviel, wanneer Kobus verstek moest laten gaan. |
Op de grond, ook langs de muur, houten bakken voor de suiker, peulvruchten en allerlei andere grutterswaren. Er moest veel worden afgewogen, bijna niets was verpakt.
Voor de stroop bracht je een glazen potje mee dat met een grote houten lepel vanuit het grote stroopvat werd gevuld. Zoiets vereiste een vaste hand, wilde je de stroop tenminste niet langs de pot of over je handen laten lopen. Maar Bertha en Adrie verstonden hun vak! Voor het bezorgen van de boodschappen werden grote papieren zakken gebruikt, voor elke klant één en voor de "goeie" klanten soms twee! Die zakken werden dan rechtop in do houten kist gezet die Adrie voorop zijn fiets had staan. Die kist was zo diep, dat het scharnierdeksel dicht kon. Op vrijdag werden de boodschappen bij ons afgeleverd. In de keuken werd alles op tafel gelegd. Ik was er graag bij als de zak werd leeggemaakt. Er zat vrijwel altijd een klein wit puntzakje bij, meestal met schuimpjes erin. Een "aardigheidje" van de kruidenier! Ook de postbode kwam achterom. Uit een meestal zware leren schoudertas kwamen de brieven, de kaarten en heel soms een pakje. Met zijn platte PTT-pet en hooggesloten jasje, zwart en rood gebiesd, grijs haar en witte snor, was van Dongen een vertrouwde en ook sympathieke verschijning in ons dorp. Boven de leren beenkappen de "rijbroek", die het daar weer tamelijk breed had en het dan ook nogal breed en soms ook laag liet hangen! Ik heb onze postbode nooit te paard gezien, hoewel zijn o-benen en rijbroek duidelijke ruiterallures hadden. Een aardige en vriendelijke man, van Dongen! Als de gasfitter kwam, moest hij het hele huis door, omdat de gasmeter in de hoek van de voorkamer stond. Na het oplezen van de meterstand, maakte hij het bakje leeg waarin de dubbeltjes terecht waren gekomen. Die dubbeltjes moesten, om van gastoevoer verzekerd te zijn, in een gleufje worden gestopt dat met een draaiknop omlaag kon worden gedraaid, waarna je ze een voor een in het vergaarbakje kon horen vallen. Nadat het geleegd was, werd het bakje weer aan de meter bevestigd. Een ijzerdraadje en een loodje moesten voorkomen, dat de dubbeltjes er door de gebruiker weer zouden worden uitgehaald.
De winkel van Adrie en Bertha Hommel aan de Raadhuisstraat, halverwege "de" Trampad en "Het Bruggeske". |
De voorzijde aan de Raadhuisstraat met de glazen flessen op planken voor de Ramen Onder: zijaanzicht van het huis |
Achter de toonbank v.l.n.r.: |
Adrie Hommel bezorgde de boodschappen aan zijn klanten in papieren zakken, rechtop gezet in de houten kist, die Adrie voorop op zijn fiets had staan. |
De bakkers in bedrijfskleding. |
De bakkers Nieuwenhuijzen met paard en wagen |
Als er in de buurt iemand overleden was, kwam de "aanzegger" dat bekend maken. Meestal hadden we van het sterfgeval dan al gehoord, maar de aanzegger maakte het meer officiéél. Hij droeg bij die gelegenheid de zwart gestreepte broek, de "slipjas" en "de hoge zije". Hij las aan de deur het bericht van overlijden voor van een papier dat hij meestal opgerold bij zich droeg en wisselde daarna nog enkele woorden met de man, of, wat vaker voorkwam, met de vrouw aan de deur. Soms volgde, als het een buur of kennis betrof, een uitnodiging om de begrafenis bij te wonen. Op ongeregelde tijden kwam er een koopman aan de deur die in een koffer zijn hele nering bij zich droeg. Op het stoepje voor de keukendeur en bij slecht weer binnen op de vloermat, liet hij ons zijn koopwaar zien: elastiek, haar- en veiligheidsspelden, naalden, kammetjes, veters, knopen, punaises, garen, band en nog veel meer, alles vernuftig en goed zichtbaar in die ene koffer "geëtaleerd". Omdat je ónmogelijk alles kon onderscheiden, begon de man alles op te noemen en aan te wijzen, alsof we nog nooit een kam, een naald of schoenveter hadden gezien. Maar het werkte wel! Want altijd noemde hij wel een artikel dat bij ons nodig aan vervanging of aanvulling toe bleek en door mijn moeder vast en zeker over het hoofd zou zijn gezien. Dan ging de koffer dicht. Tot de volgende keer maar weer.
Huis en winkel van bakker Nieuwenhuijzen aan de Nieuwstraat (thans Heistraat). Thans is hierin bakkerij "De Parel" gevestigd . |
Slager A. (Toon) de Jong, op de fiets terugkerend van een klant. |
De winkel met woonhuis van slager Anton (Toon) de Jong in de Nieuwstraat (thans Heistraat) anno 1946 |
Zo nu en dan verscheen het pindamannetje aan de deur. Hij was van Chinese afkomst en probeerde op zaterdagmiddag zijn exotische versnaperingen aan de man te brengen. Pinda-lekka!
Op warme zomermiddagen kwam de ijscoman langs. Maijers heette hij. Soms kreeg ik van mijn moeder een cent en daar ging ik dan mee aan ons poortje staan wachten tot hij kwam. Daar was soms veel geduld voor nodig, maar dat had je er voor over. Als hij dan eindelijk vanuit de Vrijhoeve de Trampad indraaide legde ik mijn cent op zijn kar en kreeg ik een puntvormig wafeltje met een dot vanille-ijs erop.
Een enkele keer kreeg ik het wafeltje dat om de slagroomkraan was geschoven om het lekken tegen te gaan. Na verloop van tijd vulde her wafeltje zich met room en moest het vervangen worden. Jammer genoeg kwam het maar zelden voor dat dit juist voor ons huis moest gebeuren!
Groenteboer Verhagen. Vader en zoon met paard en wagen.Links: zoon Anton. |
Nico Kraak van het Ziekenfonds, zoals hij er nu uitziet. |
Behalve ijsjes van één cent, had hij er van twee (een klein kuipje met platte boden;) , van drie (twee platte ronde wafeltjes met ijs ertussen) en van vijf cent. Deze laatste bestond uit een bekervormig wafeltje, het ijs tot de rand glad afgestreken en daar een flinke klodder slagroom op.
Ook klopte er wel eens iemand aan om een boterham te vragen en die hij, na ons van al zijn narigheid op de hoogte te hebben gebracht, ook kreeg, als was het een beloning voor het “verhaal” dat hij had verteld.
Gerrit Verhagen was onze groentenboer en zijn zoon Anton bracht zijn waar met een bespannen wagen bij ons thuis. Als in het najaar witte kool voorradig was en mijn moeder er enkele gekocht had, kwam Anton diezelfde, of de volgende dag terug om de kool te snijden. Hij bracht daar een grote schaaf voor mee, die zich het best laat vergelijken met een groot model komkommerschaaf. De kool werd stevig aangedrukt in een kistje, dat heen en weer over de schaaf werd bewogen. De gesneden kool ging in een grote bruine keu1se pot met telkens een laagje zout en helemaal bovenop een witte katoenen doek, een plankje en daarop weer een zware blauwe kei. Zo verzekerden we ons van een voorraad zuurkool voor de winter.
Soms kwam er een visboer aan de deur. Zoals Hartevelt, die in Waalwijk woonde, maar een zuivere Scheveninger was, wat je trouwens veel meer aan zijn spraak dan aan zijn haring merken kon!
Zo vormden zij met al die anderen, zoals Van der Zijden, de "krantenbaas", Kraak, van het ziekenfonds, Vos-Feskens met huishoudelijke artikelen, de olie boer, de "scharensliep" en de "toddenboer'', een bont gezelschap van mensen dat geregeld aan onze achterdeur verscheen. Voor een aantal van hen, was de handel aan de deur een belangrijke bron van Inkomsten. De bewoners op hun beurt kregen er de wekelijkse boodschappen en allerlei andere benodigdheden zonder veel inspanning mee in huis. Soms betekende een praatje met de man of vrouw aan de deur voor hen bovendien een welkome onderbreking van een gewone doordeweekse werkdag.
"Dingen van Vroeger" 3 door Joh.Nieuwenhuijzen.
De lagere school
Het eerste contact.
Het eerste contact met de lagere school vond plaats in het najaar van 1939. Toen kwamen Juffrouw Goldschmidt en Juffrouw Voor de Poorte, beiden onderwijzeres van de Christelijke School aan de Loonse (Zuidhollandse)dijk op een middag bij ons op bezoek om te vragen, of ze mij in april van het volgende jaar als leerling van hun school zouden mogen laten inschrijven. Wel, dat mocht en dat had allereerst tot gevolg, dat we werden uitgenodigd voor het a.s. Kerstfeest, dat zou op een avond in de week vóór Kerstmis worden gevierd in de Loonse N.H.Kerk. Met mijn moeder en mijn tante mocht ik er heen. Ik vond het nogal spannend zo 's avonds in die propvolle kerk; de schoolkinderen op de stoelen in het midden en belangstellende ouders, familieleden en a.s. leerlingen in de banken er omheen. Doordat die banken wat hoger waren, konden we alles goed zien. Er werd gezongen, er was een kerstverhaal en daarna het moment waarop de schoolkinderen een boek en de toekomstige leerlingen een schooletui kregen aangebeden. Na het afroepen van mijn naam, werd het ons door onderwijzer De Rooij toegeworpen. Het was van kunststof, het mijne blauw en wit met enkele potloden, een liniaaltje en een houten penhouder erin. Het werd steeds duidelijker dat mijn lagereschooltijd aanstaande was!
De school en mijn eerste schooldag.
Op de eerste dag na de Paasvakantie 1940 was het zover. Bij mijn moeder achterop de fiets ging het naar de Loonsedijk. Even voorbij de kerk stond het schoolgebouw. Om negen uur zou de school beginnen, maar dat bleek een vergissing. Die werd duidelijk toen in de omgeving van de school wel erg rustig was!
Het onderwijzend personeel: v.l.n.r.: Juffrouw D. voor de Poorte, |
Binnengekomen, bleek, dat de lessen al om kwart voor negen begonnen waren. Zo kwam ik op mijn eerste schooldag al te laat. Mijn moeder hield het erop verkeerd ingelicht te zijn! Het schoolgebouw stond achter het schoolhuis, waar het hoofd, M.de Kruis woonde. Via een smal schoolpleintje kwam je bij de schooldeur en als je daar doorheen was, stond je in een lange gang. Rechts de toiletgroepen en links de vier lokalen, in het eerste lokaal de zesde en de zevende klas, in het volgende klas één, in het derde lokaal de klassen twee en drie en helemaal achteraan de vierde en vijfde klas. Het eerste 1okaal had een dubbele deur, waarvan er maar één werd gebruikt. Alle lokalen waren door een tussendeur met elkaar verbonden. Daardoor kwam op gezette tijden het hoofd voor zijn rondwandelingen door de lokalen, soms vergezeld van een "oudejaars" wiens gedrag tijdens de afwezigheid vanzijn onderwijzer kennelijk niet door de beugel kon. De onderwijzers waren "meneer”, de onderwijzeressen "juffrouw". In klas één stond juffrouw J.Goldschmidt, die in de loop van het schooljaar afscheid zou nemen. Zij was niet zomaar een Juffrouw, maar een dame die evenveel vriendelijkheid als gezag uitstraalde. Juffrouw Voor de Poorte had klas twee en drie, maar voor de derde klas kwam er al vrij snel een onderwijzer bij: mijnheer Verhoeven. Mijnheer P.J. de Rooij, hij woonde halverwege Trampad-Bruggeske, stond voor de klassen vier en vijf in het achterste lokaal en werd spoedig bijgestaan door een onderwijzer voor klas vijf: J.Mes uit Capelle. De schoolbanken kwamen uit Wychen, want dat stond op de schuifjes van de inktpotjes: Mesbank-Wychen. Ze waren zwaar. De zittingen en het tafeldeel van hout, de poten van gietijzer, vastgeschroefd op twee stevige balken die aan de uiteinden zo waren afgezaagd, dat ze in elkaar pasten en zo beter op hun plaats bleven staan. De zittingen waren beweegbaar, omdat de jongens tijdens het bidden moesten gaan staan. Na het amen ging iedereen weer zitten, wat door het neerklappen van de banken vaak met veel lawaai gepaard ging. De herrie verschilde trouwens van klas tot klas nogal. |
Soms namen we van thuis een stukje schuurpapier mee om de schuifjes van de inktpotjes te schuren. Wie kon het 't mooist laten glimmen?
Ik werd op de bewuste eerste schoolmorgen naar het tweede lokaal gebracht, waar juffrouw Goudsmid ons ontving. Ik werd in de tweede bank van de tweede rij geplaatst en kwam naast het middenpad te zitten, waar de juffrouw zich meestal posteerde bij het vertellen. Naast mij zat Piet Vos, die aan de Hoogevaart (Julianalaan) woonde en die ik voordien nog nooit gezien had, evenmin trouwens als de meeste andere medeleerlingen.
Langs de gang- en raamkant stonden in ons lokaal nog oude, massief houten banken, kaal, groot en simpel en zonder beweegbare zitting. Daar zaten de "zittenblijvers" of de "lastige" leerlingen.
Het schoolbord bestond uit twee of drie losse borden die aan weerszijden een schrijfvlak hadden en over rails naar links en rechts geschoven konden worden. Als de achterkant van zo'n bord beschreven moest worden ( de voorkant was dan al vol en mocht nog niet worden uitgeveegd ), werd het uit de rai1s gelicht, omgekeerd en zo teruggezet dat ze weer langs elkaar geschoven konden worden. Omdat de borden nogal degelijk on dus zwaar waren, was dit voor menige onderwijzeres een nogal inspannend karwei. Niet zelden werd dan ook een gedienstige "buurman" te hulp geroepen .
De ramen waren groot en de vensterbanken hoog, zodat we vanaf onze plaatsen alleen de daken van de naburige boerderij met de schuren en het torentje van de "Loonse kerk" konden zien. Er konden zandkleurige katoenen gordijnen voor geschoven worden. Dat gebeurde alleen als het hoogzomer was en dan nog maar zelden, want de ramen keken op het oosten uit.
Op die eerste schoolmorgen leerden we de letter 0 kennen. Na een kort verhaaltje over twee jongens die met hun hoepel speelden ( 0, 0, wat hadden die twee een pret! >, verscheen een O op het bord. De meeste andere letters leerden we later volgens dezelfde methode: eerst de P die wel wat op de pijp van Vader leek en min of meer dezelfde klank had als het geluid dat je soms bij het uitblazen van de rook kon horen: Phhe....PhheEn daar stond de P al op het bord
en konden we het eerste woordje lezen! In het leesboek alles aantrekkelijk geïllustreerd. Die morgen maakten we ook kennis met het telraam, dat links vóór in het lokaal in de hoek stond. Twee zwarte klapdeurtjes voorkwamen, dat we de inmiddels al vaal geworden, maar toch nog kleurige ballen voortijdig te zien kregen. Toen dit leermiddel zijn functie moest gaan waarmaken, werd het voor het middenpad gezet en gingen de deurtjes langzaam open. Eerst werden ons de mogelijkheden van het telraam getoond: de staven waarlangs de ballen heen en weer geschoven konden worden; op zichzelf niets bijzonders, dat gaat met elk telraam zo. Wat we wel bijzonder vonden was, dat de staven met ballen en al uit het raam gehaald konden worden. Ook dit werd ons die morgen gedemonstreerd en, waarschijnlijk een vast programmapunt op zo'n eerste schooldag, rolden even later een tiental ballen door de klas. Wij mochten rapen, wat we maar al te graag deden. Het brak de spanning even en juffrouw Goldschmidt toonde er mee aan, dat haar psychologisch en pedagogisch inzicht goed ontwikkeld waren’
Wie naar de w.c. wilde, moest zijn vinger opsteken en vragen of hij "even naar achteren" mocht. De juffrouw zal ons dat vast en zeker hebben verteld, maar ik zal waarschijnlijk niet goed hebben geclusterd, want pas na enkele dagen begreep ik wat die kinderen daar achter gingen doen!
"Dingen van Vroeger" 4 door Joh. Nieuwenhuijzen
Speelkwartier
Het schoolpleintje dat naast het schoolhuis en vóór de schooldeur lag, was te klein om er met z’n allen te kunnen spelen. Daarom was het toegestaan om daarvoor ook de zandweg vóór de school te gebruiken. Het was een deel van de Loonsedijk, die daar onverhard was en in de richting van de korenmolen van Dekkers westwaarts liep. We mochten van de pastorie van de N.H. kerk tot de zijweg naar de Zandschel een afstand van zo’n 150 meter. Daar hadden we de ruimte! Soms gingen we verder dan de pastorie, naar de Ganzensteeg, maar meestal werden we dan door mijnheer de Kruis teruggefloten. Dat deed hij met een soort scheidsrechters fluit die een snerpend geluid voortbracht en waarmee ook het einde van het speelkwartier en het begin van een schooltijd werd aangegeven. Een paar tikken op het glas van de tussendeuren betekende het begin van het speelkwartier en het einde van een schooltijd. Dit signaal begon natuurlijk in het lokaal van het schoolhoofd. In de volgende lokalen werd het door de leerling die het dichtst bij de betreffende deur zat doorgeseind naar ie volgende klas en zo verder. Het toezicht houden vóór schooltijd en in het speelkwartier gebeurde door het voltallige onderwijzersteam. Met z’n zessen naast elkaar, mijnheer de Kruis ongeveer in het midden, werd de 150 meter een aantal keren afgelegd, ’s Zomers in een rustig wandelgangetje, ’s winters in een stevig tempo om warm te blijven of, zoals soms in de oorlog, om warm te worden, omdat vanwege de kolen schaarste de lokalen maar nauwelijks verwarmd konden worden. De meisjes speelden meestal op de speelplaats. Soms met springtouwen of kaatsballen, maar meestal waren het dans- of kringspelletjes waar je niets voor nodig had:
Twee boerenmeisjes die dansen in de kring.
Kom jij er maar eens in, kom jij er maar eens in.
En als je niet mee wil mijn beste vriendin,
dan dansen wij samen de wijde wereld in.
Het meisje dat het Laatst uit de kring was gehaald zocht op haar beurt een nieuwe "vriendin", waarna de eerste weer bij de andere meisjes ging staan. Zo kreeg iedereen een beurt.
"Tikkerke" speelden meisjes en jongens, maar niet samen! "Harriën" was een jongensspel. Wie getikt was moest aan de hand van de ander mee. Was nummer twee getikt, dan ging het gedrieën op de rest af. Als buitenste was je óf tikker, óf vanger. Wie door de vanger werd vastgehouden moest eerst worden getikt, waarna ook hij in de sliert werd opgenomen. Zo’n sliert kon soms de hele breedte van de Loonsedijk beslaan. Dan werden de overblijvers net zo lang opgejaagd, tot er voor hen niets anders opzat dan te proberen door een zwakke plek van de sliert heen te breken. De laatste die overbleef was winnaar.
In de toltijd gebruikten de meisjes een zweepje en wat stukjes kleurkrijt om de bovenkant van de tol mee Ie kleuren. Bij het draaien mengden die kleuren zo leuk; je wist vooraf nooit precies hoe het resultaat worden zou. Met de zweep werd het ding 20 lang mogelijk draaiende gehouden. Bij het jongenstollen ging het wilder toe. Eerst moest de leren pees om de "haktol” worden gewonden, het uiteinde een paar keer om de hand geslagen, om dan de tol met een snelle en krachtige bovenhandse beweging op do grond te werpen. Stond hij, dan was een geoefende toller bezig geweest!
Je kon er ook een wedstrijd mee spelen. Een cirkel van ongeveer 1.50 meter middellijn was het strijdperk. Middenin, in een klein concentrisch cirkeltje, lagen de tollen van de deelnemende spelers dicht tegen elkaar. Met de andere tol (je moest er dus meer dan één hebben!) probeerde je één of meer tollen buiten de cirkel te "hakken". Soms vlogen Je stukken eraf! Van een tol waarmee vaak op de verharde weg werd gespeeld drong de ijzeren punt steeds verder naar binnen. De pees had bij het opwinden onderaan de punt dan geen houvast meer en gleed er als een slap touwtje weer af. Zo'n tol kon afgeschreven worden!
Natuurlijk werd er ook geknikkerd. De knikkers waren van gebakken klei en van een vrolijke kleur voorzien. Hier en daar zat er een glazen knikker tussen.
De jongens speelden, als het daar de tijd voor was, met de ronde stukjes plaatijzer die op de scheepswerf van Ruitenberg te Waspik uit de scheepswanden waren geponst. Op die plaatsen werden de platen met nagels aan elkaar geklonken. De rondjes, met een doorsnede van ongeveer 1.5 cm , noemden we "looikes" en het spel, dat we meestal met z’n tweeën speelden, "looike steken". In het zand tegen de kerkhofmuur werd een figuur in de vorm van oen H getekend. Vanaf een bepaalde afstand weid het tevoren afgesproken aantal "looikes" één voor, één in het perk geworpen. Wie het dichtst bij de verbindingslijn in het midden kwam te liggen, mocht ze allemaal oprapen en houden.
"Dingen van Vroeger" 5 door Joh.Nieuwenhuijzen
De eerste klas met juffrouw Goldschmidt.
Zoals gezegd, kwam ik op de eerste schooldag naast Piet Vos te zitten en zoetjesaan werd hij mijn schoolvriend. Andere kinderen in de klas waren: Jo Boezer, hij zat er meen ik voor het tweede jaar, en zijn zus Heiltje, Dina van Drongelen, Joke van Drongelen, die er ook voor de tweede keer zat, Jo Konings, Win Konings, Cor Kleinloog, eveneens voor de tweede maal. Ad van Oversteeg, Dirk Paans, Dineke voor de Poorte, Broertje (Johan) Roubos, Dirk van der Schans, Peter van der Schans, Adrie van der Schans (van Labbegat) en Adrie van der Schans (van de Loonsedijk), Annie Snijders, Greetje Spierings, Jannie Spierings, Willy Spierings, Han Sterrenburg.
Sommen schreven we over van het hord, maar voor taal hadden we een boek. Het was oud, de blaadjes waren gerafeld en lagen los. De lessen, in schrijfletters, waren moeilijk, omdat ze niet bij ons leesniveau pasten.
Voor de schrijflessen hadden we crèmekleurige voorbeeldkaarten. Er stonden enkele dikke zwarte verticale lijnen op. De kaart werd zo in het schrift gelegd, dat het gedeelte met de voorbeelden boven de bladzijde uitstak. De verticale lijnen schenen door het schrijfpapier heen en vormden een soort kader waarbinnen de letters of woorden geschreven moesten worden. De voorbeelden waren in "dik en dun" en ook op het bord probeerde de juffrouw dat te doen. Met een kroontjespen was het in ieder geval nog te proberen! Een nieuwe pen, die we vóór het gebruik met tong en lippen even nat moesten maken, schreef natuurlijk het best en op het rechter schriftblad ging het ook beter dan links. Wie een vlek maakte moest schoolblijven! Zo probeerde zij te bereiken, dat iedereen na het indopen de overtollige inkt langs de zijkant van het inktpotje afstreek. En natuurlijk deed je daar je best voor, want schoolblijven...! Toch ontkwam ik daar niet aan. Eens stond onze juffrouw met haar rug naar Cor Kleinloog gekeerd, die in één van de wat hogere banken langs de muur zat.
Het onderwijzend personeel: |
Het onderwijzend personeel: v.l.n.r. J. Verhoeven, J.J. Mes, juffrouw T.H. Arnoldussen, het hoofd der school M. de Kruis, juffrouw D. voor de Poorte en P. de Rooij |
Het Hoofd der school: M. de Kruis |
In de ene hand het boek dat we aan het Lezen waren, de andere in de zij, haar arm zijwaarts gebogen en zo een opening vormend. Opeens keek Cor met zo’n olijk gezicht door die opening naar ons, dat ik in de lach schoot. De juffrouw zag het en ik was er bij!
Een nieuwe "juf".
Toen ik nog maar enkele weken op school zat, brak de oorlog uit en was er enige tijd geen school. De Duitsers hadden tijdens hun opmars de gebouwen nodig on er hun soldaten in onder te brengen. Dit was gelukkig maar tijdelijk en weldra werd alles weer "normaal”.
Ongeveer halverwege het schooljaar nam juffrouw Goldschmidt afscheid. Ze kreeg van de leerlingen een cadeau. Bram Konings mocht het aanbieden. We kregen allemaal een kokosmakroon die niet bij iedereen in de smaak viel, want toen ik onderweg naar huis aan mijn schoolvriendje vroeg of hij hen lekker vond, zei hij: "Gif mén mer een snee roggebrood mee seuker”.
En toen kwam onze nieuwe "juf": T.H.Arnoldussen uit Leerdam. Groen-blauwe ogen had ze, het donkerblonde haar in een losse rol die onder het lopen op en neer bewoog. Ik vond haar lief en dat was ze ook!
De eerste psalm die ze ons leerde was Psalm 84 vers twee. Het was toen nog vanzelfsprekend dat er in alle klassen wekelijks een psalm werd geleerd. Deze had acht regels en stond natuurlijk in de oude berijming:
Zelfs vindt de mus een huis o. Heer,
De zwaluw legt haar jongskens neer
in ’t kunstig nest bij uw altaren.
Geen gemakkelijke, maar we kregen hem geleerd! Het "wereldlijke repertoire" was eenvoudiger:
Al in een groen groen knollen knollenland
En Heer langoor zou op reis gaan,
op reis gaan voor plezier.
En verder:Hans en Miesje gingen blij bloempjes plukken in de wei.
En ook:Fikje, hoor eens even, straks bij Tante Door niet met vuile
pootjes binnenkomen hoor!
Uit de periode Juffrouw Goldschmidt herinner ik me geen enkel liedje. Ik vermoed dat haar muzikale kwaliteiten op een wat lager niveau hebben gelegen.
Tegen Kerst leerden we onze eerste kerstliederen en daar werd flink werk van gemaakt, want op Tweede Kerstdag zou het Kerstfeest in de kerk worden gevierd. Enkele keren werden we dan samen met andere klassen in één lokaal samengebracht. Wij, de kleinsten, met z'n drieën of vieren in één bank. De klassen zes en zeven stonden rondom langs de muren. En dan werd er gezongen! Mijnheer de Kruis leidde het geheel, stemfluitje bij de hand. Sommige liederen gingen twee- of zelfs driestemmig! Ik keek altijd erg op tegen de meisjes uit de hoogste klas: Chilia Nieuwenhuizen, Annie Werther, Annie van Os en hoe ze verder allen maar heten mochten. Zij leverden immers het moeilijkste deel van het repertoire en ik vond dat knap. Het Kerstfeest zelf was voor de jongere kinderen niet echt een feest. Een volle kerk, kinderen op de stoelen, ouders en belangstellenden in de banken rondom en aan belangstelling nooit gebrek. We voelden ons er soms nogal "verloren" tussen zitten. Aan het einde van het de viering kregen we een boek waar onze juffrouw onze naam in had geschreven en dat vonden we natuurlijk wél leuk! ’s Zondags na kerktijd leidde juffrouw Arnoldussen de zondagsschool. Zolang dat zonder bijverwarming ging, gebeurde dat in een schoollokaal, anders in de kerk. Daar brandde de kachel tóch. Dit neemt niet weg, dat de zondagsschool verscheidene malen in een ijzig schoollokaal gehouden werd. We mochten dan onze jassen aanhouden en de juffrouw deed dat ook en bij het vertellen hield ze haar paarsrode handen in de ondiepe mantelzakken! Met de brandstof voor de hoge ijzeren kachels moest vooral in de oorlog zuinig worden omgesprongen. Ook tijdens de schoollessen mochten we, als de kachels de barre kou niet de baas konden, onze jassen soms aanhouden. Toen er eens een flink pak sneeuw was gevallen, maakten we met de hele school een stevige wandeling over de Zandschel, Loonsedijk en Heistraat. Daar werd je lekker warm van! Als het mooi weer was, gingen we met onze nieuwe juffrouw een eindje de Loonsedijk op, richting korenmolen. Op een leuk plekje in de schaduw van enkele grote populieren, hadden we dan onze les lichamelijke oefening. Deze lessen, die waarschijnlijk wel op het lesrooster hadden gestaan, maar slechts zelden werden gegeven, bestonden dan meestal uit kringspelletjes. De weg was daar onverhard en de karresporen waren er vaak diep. We werden dan ook nooit gehinderd door verkeer, of het moest een enkele boerenkar zijn. Zo speelden we daar tot het tijd was om weer terug te gaan.
In het voorjaar kwamen de jampotten voor de dag om de door de kinderen meegebrachte wilgenkatjes in te zetten. Die bleven daar dan in staan, tot er al groene blaadjes aan begonnen te komen!. Het waren meestal de kinderen die van ver kwamen: van de Wittedijk, de Recht vaart of de Hooge Zandschel die ze meebrachten.
In de loop van de aprilmaand maakten de uitgelopen katjes plaats voor de "kierewietjes" zoals we de pinksterbloemen noemden. Alles wat er aan jampotten "in huis" was, moest er aan te pas komen en geen wonder, want langs de sloten, in de boomgaarden en op de bleekveldjes stond het dan vol met deze lichtlila gekleurde bloemen. En zo uitbundig als ze daar konden bloeien, zo armetierig stonden ze even later in lange rijen voor de hoge schoolramen. Als we ’s maandags dan weer op school kwamen, lagen de bloemblaadjes op de grond en op de vensterbanken. Opruimen dus, want daar kwamen de nieuwe boeketten weer! En als wat later de boterbloemen, de margrieten, en de koekoeksbloemen bloeiden ging het daar niet anders mee. Onze juffrouw slaagde er na het zoveelste bosje telkens nog in verwonderd te kijken en de geefster of gever duidelijk te maken hoe blij ze er mee was! Onbeperkt bloemen plukken kon toen nog en van beschermde planten of dieren hadden we nog nooit gehoord!
"Dingen van Vroeger"6 door Joh. Nieuwenhuijzen
De tweede klas en verder.
In het volgende schooljaar kwamen we bij juffrouw Voor de Poorte in de klas. In hetzelfde lokaal zaten ook de kinderen van klas drie, die daar later hun eigen onderwijzer hadden. Ik hoorde dan ook de verhalen uit de leesboekjes van de volgende klas. De sommen werden moeilijker, maar de leesboekjes leuker! "Jan en Gijs" was ons eerste leesboek met een doorlopend verhaal en het ging over 2 school vriendjes. Jan woonde in een stadje en Gijs in een boerderij op het platteland. In het eerste deel maakten we voornamelijk kennis met Jan, zijn ouders en zijn zusjeen het wel en wee in het eenvoudige gezin.
Het speelde in de tijd dat de dokter nog met de koets naar zijn patiënten ging! In het tweede deeltje mocht Jan enkele dagen bij Gijs op de boerderij logeren. Jan maakte daar allerlei voor hem onbekende, en vaak grappige dingen mee! Verder lazen we enkele boekjes van W.G.v.d.Hulst, zoals "Van drie domme zusjes" en "Het huisje in de sneeuw". Dan waren er ook twee deeltjes met sprookjes, nu eens met bruin, maar groen gekaft! Juffrouw Voor de Poorte las elke vrijdagmiddag voor. Ze deed dat uit "Gertje", of "Het meisje en degrote klok".Toen ik naar de derde klas ging, kwam mijn zusje Joke in de eerste.In dat schooljaar kwam de schoolfotograaf en mochten we op de foto! In het lokaal van Mijnheer de Kruis werd een bank apart gezet, vóór het orgel en met een wandplaat op de achtergrond. Broertjes en zusjes gingen samen. En daar zaten we dan, Joke en ik, boekje op tafel, armen over elkaar en omdat het in de bloeimaand was, twee potten met meidoorntakken op het harmonium! In een later jaar herhaalde zich dit tafereel, maar toen moesten we de penhouder vasthouden en net doen of we schreven. Dat viel niet mee, omdat je tegelijkertijd ook nog in de lens moest kijken! Toen na het gebed het amen had geklonken, klapten zoals gewoonlijk de zitbanken van de jongens weer neer, maar bij Han Sterrenburg met een veel hardere knal door het klappertje dat iemand (maar wie?) op de daarvoor meest geëigende plaats van de neerklappende zitting moest hebben gelegd!
In klas vier kregen we mijnheer De Rooij. Op weg naar school kwamen we langs het huis waar hij nog bij zijn ouders inwoonde. Er waren altijd wel enkele kinderen die hem ophaalden, ze wachtten dan op het erf totdat "mijnheer” door de zijdeur naar buiten kwam. Eén mocht de tas dragen waar de nagekeken schriften in zaten; een ander droeg de vioolkist als er die dag tenminste zingen op het lesrooster stond.
Mijnheer De Rooij (Peerke) zat nooit om een grap verlegen. De sfeer in de klas was meestal plezierig. Hij was een onderwijzer die ons de dingen wilde leren door "te laten zien". In een tekenles deed hij ons een manier aan de hand om lopende mensen te tekenen. Hij had van dun karton mensfiguren geknipt, waarvan de ledematen in de gewrichten met splitpennen draaibaar waren gemaakt. We moesten zelf ook zulke figuren maken, maar dan kleiner. Je kon armen en benen in de gewenste stand zetten en dan natekenen. Modellen, tekeningen op het bord en de wandplaten van bijvoorbeeld Isings en Koekoek, waren zijn geliefde hulpmiddelen. In de Vaderlandse-Geschiedenisles werden spannende verhalen verteld, maar we Lazen die ook in de boekjes "Toen en Nu" van W.G.v.d.Hulst. Toen mijnheer De Rooij trouwde, het zal in het voorjaar 1941 of '42 zijn geweest, trokken we met alle leerlingen van de school naar de Hervormde Kerk te ’s Grevelduin-Capelle, waar het huwelijk zou worden bevestigd. Na de traktatie terug over de Winterdijk bij een stevige wind, met hoog boven ons in de iepen de kraaien of roeken die druk aan het nestelen waren. Al met al een hele wandeling.Vanaf die dag konden we onze onderwijzer niet meer van huis afhalen, want hij ging in Capelle aan de Nieuwevaart wanen .
In 1944, toen we vanwege de oorlogshandelingen niet naar school konden, maakten enkele leerlingen (ik was daar ook bij )wat huiswerk, waarmee wij op een afgesproken middag bij huize "De Rooij" werden verwacht.
En daar zaten we dan met z’n allen in de voorkamer om het werk te bespreken en na te laten kijken. Even later togen we dan weer huiswaarts met een nieuwe portie rijtjessommen die op de dan weer afgesproken tijd klaar moesten zijn. Ik maakte ze met potlood, want dat ging nog het best in de schriften waarvan de blaadjes niet veel beter waren dan krantenpapier. De kroontjespen en de houtvezels in het papier verdroegen elkaar niet zo erg. In deze tijd, het was immers nog steeds oorlog, kregen we via school regelmatig tabletten met vitamine C en soms zelfs sinaasappels uitgereikt. De laatste afkomstig van een bevriend land als hulp aan een volk dat in oorlog was. Ook werden we ingeënt tegen de besmettelijke ziekte difterie. Op voor ons onverwachte momenten moesten we op een bepaald teken onder onze banken luiken, als oefening om ons bij luchtalarm zoveel mogelijk in veiligheid te brengen. Om te laten zien dat het ernst was, kropen de leerkrachten onder de tafel. In de vijfde klas kregen we mijnheer J.Mes uit Capelle. Hij leerde ons naast veel andere nuttige zaken hoe je breuken gelijknamig kon krijgen en dat getallen met komma's ook breuken zijn.
"Dingen van Vroeger" 7 door Joh. Nieuwenhuijzen
"Schoolreis" en ander "vermaak".Het schoolreisje ging elk jaar naar de uitspanning "Bos en Duin" onder Udenhout. Van ouderparticipatie had nog nooit iemand gehoord, maar op de dag van het schoolreisje verzamelden zich rond een uur of één een rij boerenwagens voor de school, allemaal bemand door een vader die het boerenbedrijf Uitoefende en ondanks het drukke seizoen die middag voor de school beschikbaar was. De middagen waarop we richting Udenhout reden herinner ik me als koud en nat, maar dat kon met verhinderen dat in het speeltuintje flesjes met limonade gazeuse werden uitgedeeld. Het was dan een hele toer om de lichtgroen gekleurde drank met een smaak die op citroen moest lijken en met veel teveel "prik" erin, opgedronken te krijgen. Maar je hield vol tot de fles leeg was!
Op een middag werden we met een aantal klassen in één lokaal gepropt. Er zou een "neger" op school komen. En ja hoor, daar was hij. Hij had weliswaar een gewoon pak aan, maar verder was alles echt, de huidskleur, het kroeshaar.... Enkele kinderen mochten het trouwens even controleren en inderdaad hij gaf niet af en ook op zijn kroeshaar viel niets aan te merken! Er werd wat verteld over zijn land van herkomst en over de manier waarop de mensen daar leefden. Voor het hoogtepunt van de "voorstelling" was een zinken emmer met water en een borddoek nodig. Hij legde de doek in een krans op zijn hoofd, zette daar toen de emmer met water bovenop en liep zo, zonder zijn handen er bij te gebruiken, enkele passen tussen de rijen door. We hielden onze adem in, maar alles ging goed. Het was voor ons de eerste keer dat we een kleurling in het echt zagen!
Bij mijnheer De Kruis.
In de zesde klas kregen we het hoofd van de school, mijnheer de Kruis en kwamen we in het voorste lokaal te zitten. De landkaarten werden groter, de leerboeken dikker en de leerstof moeilijker.
Klas zeven zat ook in het lokaal. Het was toen gebruikelijk dat ook het zevende leerjaar werd doorlopen. Doordat het schooljaar eind maart, begin april eindigde en de cursussen in het voortgezet onderwijs pas in augustus aanvingen, kwam je gedurende de laatste maanden van de lagere-schoolperiode zelfs nog even in de achtste klas terecht!
In die jaren begeleidde mijnheer de Kruis op het orgel de gemeentezang in de N.H. Kerk aan de Loonsedijk. Op zaterdagmorgen oefende hij de psalmen die hij van de predikant opgekregen had en mij vroeg hij dan nogal eens om het orgel te “trappen”. Achter het orgel bevond zich een soort blaasbalg die door middel van twee op en neer gaande "trappers" gevuld moest worden en blijven! Aan een peilstok die bij het trappen omhoog kwam, kon je zien of er nog genoeg lucht voorhanden was. Vooral als alle registers openstonden, en dat gebeurde nogal eens, moest er stevig doorgetrapt worden!
Van de zanglessen werd door mijnheer de Kruis altijd veel werk gemaakt. Met de viool speelde hij de melodie voor en begeleidde er daarna onze zang mee. Soms ontlokte hij aan dit instrument allerlei vreemde klanken wat in de klas de nodige hilariteit veroorzaakte. Dit gebeurde natuurlijk alleen als hij en wij er voor in de stemming waren! De teksten van de te zingen liederen stonden op het bord en bleven daar staan tot het moment waarop het repertoire in verband met het kerkelijk jaar, of het jaargetijde moest worden aangepast. Behalve geestelijke en vaderlandse liederen zongen we liedjes als: Sikkels blinken, sikkels klinken, ruisendvalt het graan en Krekelkermis. Eens 's zomers op een avond, toen was gemaaid het groene gras, toen zongen alle krekeltjes of 't krekelkermis was.
De laatste maanden van het jaar waren het natuurlijk weer de kerstliederen die bijna dagelijks werden gerepeteerd en waar de borden vol mee stonden. Na de zangles werden de schuifborden weer omgekeerd en kwamen de sommen en allerlei ander leerwerk weer tevoorschijn.
Alles wat onthouden moest worden en waar geen lesboeken voor waren, werd op het bord geschreven. De leerlingen namen dat dan over in hun aantekeningenschrift. Daar waren we elke week uren zoet mee:
Voor de wekelijkse tekenles werd altijd ruim tijd uitgetrokken. Een grote doos metallerlei tekenvoorbeelden, gemakkelijke en moeilijke, in kleur en in zwart-wit werd onderuit de kast gehaald en op een tafel gezet. Het duurde altijd even voordat je er één gevonden had die naar je zin was. Maar eindelijk had je wat je zocht. En dan maar tekenen!
Intussen was er een nieuwe onderwijzeres bij gekomen: C.Bommeljé, Corrie, volgens de "ingewijden" en afkomstig uit het Zeeuwse Sint Laurens. Juffrouw Bommeljé had een kamer in de boerderij van de familie Werther die toen aan de tegenwoordige Raadhuisstraat (no. 125) stond, zodat zich ook daar vóór het naar school gaan regelmatig een troep kinderen ophield, wachtend op het moment dat de Juffrouw naar buiten zou komen. En dan met z'n allen naar school!
Toelatingsexamen
Wie naar de HBS wilde, moest daarvoor een toelatingsexamen afleggen. Na en soms ook wel vóór de gewone schooltijden werd extra les in rekenen, taal, aardrijkskunde en vaderlandse geschiedenis gegeven. Voor rekenen ingewikkelde redactie- of "verhaaltjes"- sommen en natuurlijk GGD en KGV met toepassingen!
Het taalwerk bestond vooral uit taal- en redekundig ontleden, waarbij vooral het naamwoordelijk gezegde en de koppelwerkwoorden aandacht kregen.
Voor aardrijkskunde moesten we van veel landen veel weten, waarbij bovendien een gedegen topografische kennis vanzelfsprekend was! Voor de grote lijnen in onze vaderlandse geschiedenis moesten we een fiks aantal jaartallen kunnen opdreunen en van een aantal historische gebeurtenissen werden we bovendien geacht de oorzaken en de gevolgen paraat hebben.
Langer dan een jaar werden we zo op het examen voorbereid.
In april '47 gingen we over naar de achtste klas om de tijd tot de zomervakantie vol te maken! Twee maanden later was het toelatingsexamen. Piet Vos, Bert de Vuijst, wiens vader kort daarvoor onderwijzer aan onze school was geworden, en ik waren opgegeven bij de R.K.HBS aan de Mr. Van Coothstraat te Waalwijk, waar G.B.J.de Vries de directeur was.
Op de dag dat de uitslag van het examen per post bezorgd zou worden, mochten we onder schooltijd het dorp in en de postbode tegemoet gaan. De man begreep gelukkig, dat wij, maar ook onze onderwijzer, zó razend benieuwd waren naar de uitslag, dat we het niet op konden brengen om te wachten tot de bewuste brief thuis op de mat lag. Toen wij hem onze huisadressen hadden opgegeven, diepte hij voor ons de betreffende brieven uit de nog volle posttas op. We waren alle drie geslaagd, leuk voor ons en een succes voor de school, want enkele dagen later stonden onze namen onder het kopje "Geslaagd* in de “Echo van het Zuiden” . Op de dag van de uitslag hebben we bij mijnheer de Kruis niet veel meer geleerd en de dagen daarna trouwens ook niet! Zo naderde de zomervakantie en daarmee het einde van onze lagere- schooltijd die ruim zeven jaar had geduurd.
"Dingen van Vroeger" 8 door Joh. Nieuwenhuijzen.
Kuieren.
"Koenen" noemt het: "op zijn gemak wandelen". Een simpele en nogal onnauwkeurige omschrijving, maar wie kan het beter? "Van Dale"? Die schrijft: "Op zijn gemak lopen; rondlopen zonder werk". Ook deze benadering voldoet niet aan het beeld dat ik in mijn herinnering van "een endje kuiere" heb. Je moet het zelf gedaan hebben, of op zijn minst iemand hebber zien doen. Lang geleden. Want wie kuiert er tegenwoordig nog?
We hebben er immers tijd noch rust meer voor. En zonder deze twee gaat het nu eenmaal niet. Maar toen waren die er nog, soms.
En dan kon er worden gekuierd, zoals door mijn opa:
Zo maar een zomerzaterdagavond:
D'n hof en d’n dam "gerijfd", zich gewassen en "verschoond", d'n avondboterham gegeten, Opoe nog bezig met de vaat.
Wat was er voor een man dan nog te doen? Niets toch?
Dan ging je kuieren. Waarheen?
Nergens heen, want je kuierde nooit ergens naar toe. Je kuierde om het kuieren. Mijn opa ook.
Pijp in de mond, één hand aan de pijpenkop, de andere op de rug of in de broekzak.
Stap voor stap door de Trampad, de Vrijhoeve en of richting Bruggeske.
Tegen bekenden vóór hun huis aan het hek, of zittend op de bank: "N'aovend saome", vaak gevolgd door: "Goei weer war", waar de ander het mee eens was, want op zaterdagavond was je het over alles eens:
Dan nog even verder en maar weer eens terug. Stap voor stap.
Daar waren de kennissen weer.
Nu, bij wijze van groet, alleen de hand met de pijp even omhoog. Ze hadden mekaar immers pas nog gesproken !
Verder dan maar en langzaamaan op huis aan.
Daar wachtte de koffie.
Morgen was het zondag.
Omdat het passagiersaanbod tegenviel, kwam er al op 27 mei 1885 een einde aan het tramverkeer op dit baanvak en niet lang daarna herinnerde alleen de naam van "onze straat" nog maar aan die stoomtramverbinding. In 1987 is in "Bruggeske" no.2 hierover uitvoerig geschreven. Van de acht huizen die in de Trampad stonden, droeg het onze nummer B 112. Die nummering dateerde nog uit de tijd dat de weg nog geen straatnaam had en de B gaf aan dat ons huis in de Sectie B van de gemeente Vrijhoeve-Capelle stond. Soms gaf dat problemen, als in officiële stukken de ligging van het huis duidelijk beschreven moest worden.
In een Acte van Aandeel in de Brandwaarborgmaatschappij "Loenen aan de Vecht van 1813” dd. 8 april 1930, werd ons huis omschreven als: Een woonhuis van steen met hout onderschoten pannen gedekt, zonder bedrijf.
En onder "stand en nummers der gebouwen" stond op diezelfde acte: Vrijhoeven- Capelle in een zijsteegje aan de Nieuwstraat wijk No. B 112. Waar de Trampad uitkwam op de Nieuwstraat, stond, iets uit het midden, een gaslantaarn en ook schuin voor het huis van mijn grootouders, even verderop naast het onze, stond er een. Elke avond en ook ’s morgens, afhankelijk van het jaargetijde, kwam de lantaarnopsteker op de fiets de Trampad in om de verlichting aan te doen.'s Winters, als het vóór bedtijd donker werd, konden we hem vanuit onze kamer bezig zien, meestal met een lange stok, soms met een ladder, als er iets niet in orde was, of als het glas moest worden schoongemaakt.
De lantaarn op de kruising met de Nieuwstraat stond zo, dat je er op de fiets aan twee kanten langs kon. Als de schoenfabriek van "Nolleke Moonen" even verderop in "de Vrijhoeve" uitging, reed er telkens een sliert arbeiders met flinke vaart links door de bocht de Trampad in, richting Kaatsheuvel. Fietsers die op zo’n moment in tegenovergestelde richting rechtsaf wilden, beleefden dan vaak benauwde ogenblikken. Kapotte fietsen, builen en schrammen waren niet zelden het gevolg. Omdat het passagiersaanbod tegenviel, kwam er al op 27 mei 1885 een einde aan het tramverkeer op dit baanvak en niet lang daarna herinnerde alleen de naam van “onze straat” nog maar aan die stoomtramverbinding. In 1987 is in "Bruggeske" no.2hierover uitvoerig geschreven.
Van de achthuizen die in de Trampad stonden droeg het onze nummer B 112. Die nummering dateerde nog uit de tijd dat de weg toen nog geen straatnaam had en de B gaf aan dat ons huis in de sectie B van de gemeente Vrijhoeve-Capelle stond. Soms gaf dat problemen als in officiële stukken de ligging van het huis duidelijk beschreven moest worden.
In een Acte van Aandeel in de Brandwaarborg maatschappij "Loenen aan deVecht van 1813 dd 8 april 1930 werd ons huis beschreven als:
Een woonhuis van steenmet hout onderschoten pannen gedekt, zonder bedrijf.En onder “stand en nummers der gebouwen” stond op die zelfde acte: Vrijhoeven - Capelle in een zijsteegje aan de Nieuwstraat Wijk nr. B 112.
Waar de Trampad uitkwam op de Nieuwstraat stond iets uit het midden, een gaslantaarn en ook schuin voor het huis van mijn grootouders, even verderop naast het onze, stond er één.
Elke avond en ook s’morgens, afhankelijk van het jaargetijde,kwam de lantaarnopsteker op de fiets de Trampad in om de verlichting aan te doen.
's winters, als het voor bedtijd donker werd konden we hem vanuit onze kamer bezig zien,meestal met een lange stok, soms met een ladder, als er iets niet in orde was, ofals het glas moest wordschoongemaakt. De lantaarn op de kruising met de Nieuwstraat stond zo, dat je er op de fiets aan twee kanten langs kon. Als de schoenfabriek van "Nolleke Moonen" even verderop in “de Vrijhoeve” uitging, reed er telkens een sliert arbeiders met flinke vaart links door de bocht de Trampad in, richting Kaatsheuvel. Fietsers die in tegenovergestelde richting rechtsaf wilden, beleefden dan vaak benauwde ogenblikken.
Kapotte fietsen, builen en schrammen waren niet zeldenhet gevolg.
Door het veelvuldig berijden per fiets ontstond er de overzijde (van ons huis uit gezien) een harde zandlaag. Hier was meestal goed op te 1ietsen, ook als ‘s zomers de rest van de weg uit mul zand bestond De paarden daarentegen, die met hun vracht de Trampad in moesten, hadden het er maar moeilijk mee. Bij de opdooi was het fietspad modderig en moeilijk te berijden. Achteraan bij de Loonsedijk, stonden enkele stevige palen, waar je met fiets gemakkelijk tussendoor kon, maar die moesten voorkomen dat ook het andere doorgaande verkeer van de Trampad gebruik zou maken.Er kwamen dus voornamelijk fietsers langs. Andere voertuigen moesten achteraan ergens keren.
De optochten op nationale feestdagen, de gymnastiek vereniging “Pro Patria” de arresleden op mooie winterdagen, we kregen ze nooit te zien. Alleen de muziekvereniging ”Sirena” trok er bij uitzondewring door.
Zoals die op de 21ste Mei 1936, net nadat ik een zusje had gekregen. nadat ik een zusje had gekregen. Volgens mij hadden die twee gebeurtenissen alles met elkaar te maken. De werkelijkheid was echter anders: het was Hemelvaartsdag en de mannen van Sirena marcheerden dauwtrappend hun laatste kilometer op weg naar het Bruggeske en het café van Toon van Dijk. Toen ik zo'n jaar of tien, twaalf oud was vond ik het maar niks dat we niet eens in een echte straat woonden. Maar in de Trampad, of nog erger, het Trampadje, dat bovendien nog niet eens bestraat was!