Kindersterften

De sterfte onder kinderen op zeer jonge leeftijd stond met de hiervoor genoemde ziekten in verband maar had ook een eigen andere oorzaak.

Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd de door Dr. Ignaz Semmelweis e.a. belangrijke oorzaak van de kindersterfte en de daarmede verband houdende kraamvrouwenkoorts (Kinderbettfieber) ontdekt en, helaas pas later, toegepast. Semmelweis verklaarde dat slechte hygiënische toestanden en eveneens slechte, daaronder eenzijdige, voeding de boosdoeners van de buitengewone sterften waren

Sprang-Capelle maakte daarop helaas geen uitzondering. Uit enkele steekproeven in de D.T.B.'s (doop-, trouw-, begraafboeken) bleek dat in Sprang en 's-Grevelduin-Capelle tussen 1650 en 1850 gemiddeld 35% van alle overlijdens uit kinderen bestond .

Ook in Waspik, Besoyen en Waalwijk bleken de overleden kinderen numeriek en procentueel hoog te zijn, zij het dat enkele dalen en pieken konden worden geconstateerd. Zo kenden de oorlogsjaren 1672-1674 in Sprang een kindersterfte van 42% van het totaal overledenen. Opvallend was o.a. ook dat tussen de jaren 1714-1718 in Besoyen meer dan de helft van alle overlijdens uit kinderen bestond. De periode 1805-1810 daarentegen gaf een iets minder triest beeld te zien. In die tijd stierf circa 28% van de kinderen in vergelijking met het totaal.

Kindersterfte eiste levens onder alle rangen en standen. Dat ondervond ook de Capelse genees-, heel- en vroedmeester Floris de Zoete die tussen de jaren 1821 en 1829 vier van zijn kinderen in de leeftijd van 5 maanden tot zeven jaar ten grave droeg.

Pokken

Hoewel de oorzaken van het vroege sterven van jeugdigen niet gedetailleerd in de bronnen kon worden achterhaald, zullen de gevreesde (koe)pokken daaraan ongetwijfeld ook hebben bijgedragen. Immers voor zeer jeugdigen die ten offer vielen aan deze ernstige infectieziekte waren de vooruitzichten slecht. Nadat de Engelse arts Jenner in 1796 het vaccin (oorspronkelijke betekenis van koepokstof) had ontdekt dat tot genezing en voorkoming van deze ziekte zou leiden, duurde het echter nog tot ver in de negentiende eeuw alvorens dat vaccin in Sprang-Capelle en elders werd toegepast. In Sprang en Capelle werden toen maatregelen getroffen. Zo werden de plaatselijke artsen tegen vergoeding belast met de kosteloze inenting. Die inenting geschiedde op gezette tijden op scholen. Kinderen die niet waren ingeënt werd de toegang tot de school ontzegd. De onderwijzer had daarop toe te zien. Toch moest de schoolopziener constateren dat een onderwijzer zich daaraan, waarschijnlijk op godsdienstige gronden, niet gehouden had en het belang van de inenting ook door m.n. ouders niet altijd werd ingezien.

Had deze houding ook gevolgen? Ging de cholera-epidemie uit de jaren zestig, zoals hierna zal blijken, aan Sprang voorbij, de pokken-ziekte eiste vele levens. Zo rapporteerde het gemeentebestuur dat gedurende het jaar 1865 de kinderpokken heerste "waarvan sommigen in zeer erge graad waren aangetast. Het getal aangetasten bedroeg 154 waarvan er 14 zijn overleden" .

In 's-Grevelduin-Capelle was de situatie in deze niet gunstiger, althans niet in 1853 toen in het jaarverslag van die plaats werd gerapporteerd dat "onder het getal overledenen men vele personen telde die in den bloei van hun leven schielijk door den dood waren overvallen". In dat jaar stierven 58 ingezetenen op een bevolking van iets meer dan 2000 inwoners .

Pest

Een andere, nu nog tot de verbeelding sprekende, ziekte was de pest, een besmettelijke ziekte die door een bacterie (bacilla pestis) veroorzaakt werd. Hoge koorts en ettergezwellen traden op en meestal trad de zwarte dood op, genoemd vanwege de zwarte vlekken en bloeduitstortingen onder de huid. Het dode lichaam van een pestlijder mocht niet in de kerk worden begraven gezien de stank. Deze ziekte werd in ons land en onze streek geconstateerd in het midden van de veertiende eeuw. Ze heerste met tussenpozen van betrekkelijke "rust" tot het einde van de zeventiende eeuw. Tekenend was de periode 1624-1626 voor Sprang-Capelle. In die tijd waren er de legers van de stadhouder Maurits en later Frederik Hendrik gebivakkeerd met het doel Breda te ontzetten van de Spaanse omsingeling . Naast syfilis (geslachtsziekte) heerste er de pest, die niet alleen de ruiters en grenadiers van maarschalk Mansfeld in Sprang trof. Deze toestand werd gezien als een "Gave Gods". Vandaar de algemene biddag die op 16 november 1624 door de Staten-Generaal werd voorgeschreven. De provincie werd vervolgens opgedragen een wekelijkse biddag in te stellen tot wegneming van de welverdiende straf van de pest. Van Mansfeld verzocht de Staten-Generaal om medische bijstand in de vorm van doctoren en chirurgijns . Kennelijk werd geen beroep gedaan op de plaatselijke chirurgijns Scholt en de gebroeders Thomas en Wernaert van de Ven uit Waalwijk.

Op 21 juli 1625 verzocht stadhouder en luitenant-generaal Frederik Hendrik die te Waalwijk zijn hoofdkwartier had, om gezien de grote sterfte in het leger en het opraken van fourage een deel van het leger elders in te kwartieren. De Staten-Generaal deelden dat standpunt niet.

Het hoeft geen betoog dat de ziekte in het leger ook haar tol eiste onder de inwoners van Sprang-Capelle. Dat die er was leidden we af uit het feit dat de regeerders van Sprang vanwege "uyteringe en pest" remissie (kwijtschelding) van verponding (belasting) vroegen. Dat was op dinsdag 16 december 1625 . Nog een ander feit. Pestmeester chirurgijn Joris (Adriaenssen) van Emmervelt verbleef in 1660 in Sprang . Hij had er Bayen Anthonissen en deszelfs weeskinderen "gemeesterd". Later was hij via Heusden in Breda als pestmeester werkzaam om vervolgens in 1672 in 's-Grevelduin-Capelle te zijn waar hij Anthony Janssen Cuyper een proces aandeed omdat deze nagelaten had te betalen voor "purgo en curacie" . Ongetwijfeld was hij niet de enige die met pestpatiënten te doen had. Zo trad Dennis Goeyaerts Roock in 1628 op als pestmeester. Hij ontving toen n.l. vijf gulden voor het feit dat hij "in de peste gemeestert" had.

Was er geen pestmeester dan kwam het voor dat vrouwen als verpleegster optraden. Dat deed Neesken, de huisvrouw van Gerrit Jans die een gezin "in nood van de peste bij gestaen had". Een en ander speelde zich af in Sprang waar het aantal weeskinderen zeer hoog was en waar uit eveneens mag worden afgeleid dat de pest ook na 1625 danig huis hield.

Rond zeventienhonderd kwam in onze streek, zoals ook elders, een (geruisloos) einde aan de pest. Andere onheilbrengers als de roode loop en cholera gingen nu mensenlevens eisen.