WATERBEHEERSING IN ONZE CONTREIEN

door

POLDERS EN WATERSCHAPPEN

Het thema van de Open Monumentendag 2000 was "Nederland-Waterstaat". De drie Heemkundekringen binnen de gemeente Waalwijk (nl. in Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik) hebben op verzoek van het gemeentebestuur - tezamen met anderen in het Comité Open Monumentendag - de organisatie van die Open Monumentendag op 9 september 2000 verzorgd. Als onderdeel daarvan hebben de drie Heemkundekringen gezamenlijk een boekwerkje geschreven, getiteld: "Water als vriend en vijand".

            Als blijk van waardering voor deze gezamenlijke activiteiten heeft het gemeentebestuur besloten dit boekwerkje gratis ter beschikking te stellen aan de leden van de heemkundekringen binnen de gemeente Waalwijk, waarvoor onze dank. Inmiddels hebben de leden van onze vereniging dit boekwerkje ontvangen.

            In aansluiting daarop leek het ons aantrekkelijk in "Bruggeske" aandacht te schenken aan de instituten, die in onze streek zich eeuwenlang bezig gehouden hebben om de bevolking enerzijds zoveel mogelijk te behoeden voor overstromingen en anderzijds om overtollig water af te voeren.

            Die instellingen waren en zijn de polders en waterschappen, die in de Langstraat en het Dongegebied eeuwenlang de zorg voor de waterstaat hadden en zulks - gedurende de laatste twee eeuwen en nu nog - tezamen met Rijk en provincie hebben. Juist omdat de meeste bewoners van dat gebied de huidige polders en waterschappen vrijwel alleen kennen via de betaling van waterschapslasten, willen we in een kort overzicht de schijnwerper richten op deze instellingen in onze contreien.

WATERKWANTITEITSBEHEER

Wie water deert
Die water weert

Nederland - dat weten we allen - bestaat uit een laag en een hoog gedeelte. Het lage gedeelte, te weten Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, Friesland en Groningen, maar ook grote delen van Utrecht, Brabant, Gelderland en Overijssel worden van verschillende kanten door water bedreigd. Van voren door de zee, van achteren en aan de zijkant door de grote rivieren, van onderen door kwelwater van de zee en de rivieren en van boven door de regen. Het grootste deel van dat lage land ligt beneden de zeespiegel en moet dus op die plaatsen waar duinen ontbreken, door dijken beschermd worden tegen het water van de zee en de rivieren.

Op het kaartje op pagina 61 is aangegeven welk gedeelte van ons land onder water zou lopen wanneer dat niet door dijken zou worden beschermd.

Maar aan de andere kant kan het water dat in het lage land door neerslag en kwelwater ontstaat, behalve in veel gevallen bij eb, niet uit zichzelf naar het hogere water van de zee en de rivieren wegvloeien. Daarvoor zijn gemalen en sluizen nodig, die door vele polders en waterschappen in stand worden gehouden.
Wie in een vliegtuig over het bovengenoemde lage gedeelte van ons land vliegt, ziet beneden zich een landschap, dat dooraderd is met rivieren, kanalen, plassen, boezems, vaarten en ontelbare sloten en slootjes. Dat is zo'n dichtmazig netwerk van watergangen en watergangetjes, dat men zich vanuit de hoogte soms afvraagt of er nog wel land over is om te wonen en te werken, voor steden en dorpen, voor bedrijvigheid en verkeer. Wanneer men geland is en weer op de grond staat, valt dat weer mee.
Al die watergangen hebben een tweeledige functie, nl. opvang en afvoer van overtollig water en aanvoer bij een tekort aan water in droge perioden. Door een systeem van gemalen, pompen, sluizen en duikers kan water van de grote rivieren worden ingelaten om te voorkomen, dat het lage land verdroogt.
Zijn er dus enerzijds dijken nodig om het lage land te beschermen tegen het water van de zee en de rivieren, anderzijds zijn er maatregelen nodig om het waterpeil in stand te houden.
In de hoge gebieden van Nederland is bescherming tegen stormvloeden nauwelijks nodig, maar wel de afvoer van de neerslag en de afwatering. Ook het voorkomen van een tekort aan water vraagt hier om voorzieningen.
Het zijn de polders en de waterschappen, die belast zijn met het kwantiteitsbeheer van het water. En om de aan- en afvoer van water te verzekeren moeten de watergangen en sloten in goede staat zijn. De polders en de waterschappen zorgen in de eerste plaats zelf voor de grotere waterlopen, de z.g. "watergangen van overwegend belang". De kleinere watergangen of sloten worden meestal schoon gehouden door de eigenaren of gebruikers van het land, dat aan de waterloop grenst. Dat is geregeld in de keuren[1] van de waterschappen en in de provinciale verordeningen. Die behelzen ook voorschriften voor het onderhoud van waterlopen. De waterschappen controleren, tijdens de jaarlijkse "schouw", die meestal in het najaar wordt gehouden, de toestand van de sloten, die door particulieren worden onderhouden.

De kosten van de taakuitoefening van de waterschappen worden "omgeslagen" over degenen, die belang hebben bij die taakuitoefening.

Dat zijn tegenwoordig twee groepen:

  1. de eigenaren van de gebouwde en ongebouwde zaken, de "omslagplichtigen", meestal verdeeld in diverse omslagenklassen, afhankelijk van het belang dat de ongebouwde eigendommen hebben bij de werken van het waterschap. Voor gebouwde eigendommen is de basis van het tarief de economische waarde;
  2. sedert 1998 de ingezetenen, wier belang immers ligt in het kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied van het waterschap. Zij betalen een "ingezetenen-omslag";

Beide groepen hebben zetels in het bestuur, waarvoor periodiek verkiezingen worden gehouden.