door:Mevr. A.W. Haverhals-Willemsz
U zou zich af kunnen vragen waar deze kleurrijke figuren in de samenleving gebleven zijn. Zou het de ontsluiting van het dorp door de vele nieuwbouwwijken zijn, waardoor de speciale dorpssfeer doorbroken werd? Of zou het de verbetering van de levensstandaard zijn? Beide zullen aan hun verdwijnen bijgedragen hebben.
In het verleden waren deze mensen duidelijk aanwezig in ons dorp. Ze hoorden er bij en werden ook nooit buiten de gemeenschap gesloten. Aan deze saamhorigheid kan men soms met iets van heimwee terugdenken. De heersende sociale controle was niet altijd negatief. In onze herinnering leven deze dorpsfiguren nog altijd voort. Als er over hen verteld werd, legde ik mijn oor extra te luisteren en enkele van hen heb ik zelf gekend. Via het papier wil ik ze graag nog eens aan U voorstellen. Sommigen van hen traden op de voorgrond door hun ambt of beroep. Anderen vielen op omdat ze anders waren dan de doorsnee dorpelingen. Vaak bezorgde dit anders zijn hen ook een bijnaam, wat niet altijd een scheldnaam was.
Laat ik als eerste de oude veldwachter van Sprang noemen. Hij was bij ieder bekend als "de Kuijst" afgeleid van zijn familienaam Kuysten. In "Bruggeske" 1988-2 is er al eens over hem geschreven. Hij had er als handhaver van het gezag op een bijzondere manier de wind onder. Proces-verbaal kwam er haast nooit aan te pas. Bij de jeugd was hij gevreesd. 't Zou je maar gebeuren als je met een club jongens in de Oudestraat ging zwemmen en de veldwachter kwam er aan. Deze sport werd bedreven in de Spoorsloot vlak bij het kalmoes-wieltje (momenteel einde Driessenweg). Kleren werden aan de waterkant gelegd, een zwembroek was een luxe, dus maar in Adams kostuum het water in. Plotseling kwam de veldwachter in beeld. Eén van de jongens kon niet vlug genoeg wegkomen en zonder kleren vluchtte hij over het fietspad. De veldwachter had zich deze dag geen prettiger fietstochtje kunnen bedenken. Langzaam volgde hij de jongen tot aan de bebouwde kom van Sprang. Daarna koos Kuysten een andere route. De vluchteling kon nu de door zijn vrienden van de waterkant mee genomen kleren weer aantrekken.Dan was er de dorpsomroeper Jaap Timmermans of als omroeper "Jaap met de bel". Wij worden momenteel met alle moderne middelen op de hoogte gebracht van de nieuwsberichten. In het verleden, ongeveer 60 jaar geleden, zorgde de dorpsomroeper voor het bekend maken van belangrijke berichten. Met een zware koperen bel met een lange steel, lopende of op de fiets, trok de omroeper de straat door. Van ver hoorde men het galmen van de bel. De roep klonk dan: "Er is nieuws, daar is Jaap met de bel". Iedereen liep naar de straatweg of schoof het raam van zijn huis omhoog om de berichten te vernemen.
Zo werd ook een statige boerin gealarmeerd. Vlug schoof ze het raam omhoog en vroeg "Jaap wat is er aan de hand?" Jaap antwoordde naar waarheid "Een rode kater weg gelopen" Pats, boem, met een boos gezicht smeet ze het raam weer dicht. Waarom die boosheid vraagt U? Wel, haar man had rood haar. En hoewel het een goed huwelijk was werd het nieuws toch verkeerd begrepen.
Tot de bijzondere dorpsfiguren behoorde Flipke Hakkert. Met zijn zuster en broers Mau en Ben bewoonde hij een groot oud huis, waar nu v.d. Duinstraat 7 gebouwd is.
De familie Hakkert was de laatste Joodse familie die vóór 1940 in het dorp Sprang woonde. Zij handelden in klein vee, vooral geiten, en slachtten ook koosjer. Ben en Mau waren rustige mensen. Flip was een lilliputter, klein en dik, en werd daardoor vergeleken met een kanonskogel. Dit bezorgde hem de scheldnaam Flipke boem. Bij de jeugd was Flip niet geliefd. Het stokje wat hij meestal bij zich droeg, gebruikte hij graag om een mep uit te delen. De omgang tussen de oudere dorpelingen en de vrome familie Hakkert was goed en vriendschappelijk.Het trieste verhaal van Hein moet ik ook nog even vertellen. Met een korf met kleine huishoudelijke artikelen ging hij langs de huizen en bod hij zijn waren te koop aan. Hoe Hein zijn familienaam was is mij niet bekend. Zijn scheldnaam was "Hein de loeter". De omschrijving voor een boos en nors mens.
Hij moet volgens de overlevering de zoon van een ongehuwde moeder zijn geweest. Bij bepaalde welgestelde mensen koelde Hein graag zijn woede door 's avonds of overdag op vensters of toegangshek te slaan. Misschien lag hier wel de sleutel tot zijn afkomst. Eens kreeg hij een veren bed, in het verleden een kostbaar cadeau. Hein aanvaardde het bed niet en sneed het met een mes helemaal open, zodat de veren als een wolk de lucht in vlogen. Was boosheid of verdriet de oorzaak van zijn handelen? Wie weet ging met de veren ook de schande over de straat. Het gaf zeker gesprekstof. Ook moet er in Sprang een "Mieke spook" gewond hebben. Je kunt het geloven of niet, maar ze toverde een slijpsteen in bed en een koe op 't schoor (de hooizolder boven de koestal). Uit de stal werd ze angstvallig weg gehouden, want als er na haar bezoek aan de stal een koe dood ging was het je eigen schuld.
Deze verhalen hoorde ik door verschillende oude dorpsbewoners vertellen en men hield er zeker rekening mee. Het werd niet gewaardeerd wanneer je het als "bijgeloof" bestempelde.
Er waren ook nog artistieke personen onder ons, zoals Gijs den beer. Ik vermoed dat hij alleen onder deze scheldnaam bekend was. Gijs was zogenaamd kunstschilder, vrijgezel en nog altijd op zoek naar een vrouw.
Hij woonde niet in Sprang-Capelle, maar vereerde ons nog al eens met een bezoek op feestdagen. Gekleed in een lange jas met een hoed met grote rand op zijn hoofd, maakte Gijs wel indruk. Op een fiets zonder pakkendrager en schildersgereedschap bij zich, trok hij er op uit. En wat die vrouw betreft, er waren altijd mensen die hem graag van advies dienden. Ze moest wel geld hebben, nou dan moest hij daar of daar maar eens op bezoek gaan. Gijs ging en zijn adviseurs volgden hem op de voet. Of het tot een verdere kennismaking is gekomen, blijft een vraag.
Dan de alom bekende broers Janus en Heiliger Glavimans. Hun scheldnaam was "de Kikvors". Zij woonden in wat nu de Loonsestraat heet. Vóór in hun huisje hadden ze een kappers- en scheerwinkel; je zou het ook de dorpsbarbier kunnen noemen. Heiliger was de kapper en Janus zorgde voor de huishouding. In het kamertje waar ze hun klanten ontvingen hing goed zichtbaar de volgende tekst aan de muur:Hier wordt haar en baard geschoren 's Zondags niet, maar daags te voren. Wie mij 's Zondags wil bezoeken Vindt bij mij botte messen, vuile doeken.Zo, daar kon je rekening mee houden. Overdag kwamen er niet zoveel klanten, meestal kinderen. Als deze huilden in de kappersstoel werden ze getroost met het vooruitzicht dat ze hun afgeknipte haren als een cadeautje in een krant mee naar huis kregen. Dat was nog eens wat anders dan een lolly of een snoepje. 's Avonds kwamen er meer mensen. Als het werk was gedaan namen de mannen de gelegenheid waar om zich bij de kikvorsen te laten knippen of scheren. Vooral de zaterdagavond was erg in trek; je kon er meerdere personen ontmoeten en het nuttige met het aangename ging dan samen. In de gesprekken was er maar weinig voor nodig om de broers boos te maken. Het gevolg hier van was dat er gestopt werd met knippen. Wie dan in de kappersstoel zat, was de gelukkige om met half geknipt haar naar huis te gaan. Kom morgen of maandag terug kreeg men dan te horen. Buiten de kapperszaak was Janus vooral bekend bij de jeugd. Dagelijks passeerden de kinderen hun huisje. Soms zaten de broers bij het raam of wachtte Janus hen buiten op. Als het woordje "kwak" "kwak" geroepen werd ging Janus met blauwe schort voor en op de klompen, de jongens achterna.
Dit spel was natuurlijk, wat de jeugd betreft, voor herhaling vatbaar. Zondags was het nog erger. Janus en Heiliger behoorden tot de Gereformeerde Kerk. Dit was in hun ogen "het ware". Oudere en jongere kerkgangers van de Hervormde Kerk passeerden op zondag het huis van de broers op weg naar de Hervormde Kerk aan de Loonschendijk. Als hun ouders het niet zagen stampten de kwajongens alleen maar hard op de grond, want kikkers springen daardoor immers weg. Hun gedrag was natuurlijk verre van Christelijk. Het gebeurde echter wel. Op maandag trok Janus met een linnen zakje als boodschappentas en vaak een zeskantige baret op zijn hoofd het dorp in om hier of daar zijn beklag te doen. De ouders veroordeelden de streken van hun kinderen ten zeerste als ze er van wisten. Maar Janus kende hierin geen pardon en wees de ouders aan als de schuldigen. Volgens hem waren de kinderen van Toon den boer rottelingen en dan Koen mee zun groot verstand ging un zondagge merge ok wir naor Loon naor de kerk. Met anderen woorden, let eerst maar op je kinderen.
Een jongen van de Zandschel was ook nog al eens van de partij met plagen. Zijn meisje was in dienst bij een bakker in de Heistraat en daar ging Janus op af. Op een hoge zangerige stem in het bijzijn van de bakkersvrouw en andere klanten probeerde hij revanche te nemen. Meske, meske wè beginde toch mee um, daer op de Zandschel bij dieje Geuter (scheldnaam) moete nie komen. Dieje jongen des zonne kwauje. Het gevolg was grote hilariteit in de bakkerswinkel. Maar Janus bereikte er niets mee, de verkering hield stand.Vooral Janus lokte de plagerijen van de jongens vaak zelf uit. Ondanks alles is het de gebroeders Glavimans niet gemakkelijk gemaakt.
Misschien heeft iemand van de lezers van "Bruggeske" nog berouw gekregen over zijn kattekwaad. Beter laat dan nooit.
Al deze boven beschreven mensen met hun bijzondere eigenschappen mocht ik nog even aan de vergetelheid onttrekken. Het dorp van "toen". Het is voorbij. Toch ontkomt men er soms niet aan nog even met een welwillende glimlach of een schalkse knipoog naar het verleden om te zien.