Voorwoord

De wachtmeester der marechaussee, Jochem Willem van Schuppen, die in het hieronder volgende verslag van de werkzaamheden der marechaussee tijdens de watersnood te Nieuwkuik eind 1880, wegens zijn aandeel in de reddingsactiviteiten, met lof wordt genoemd, is de grootvader van de heer J.W. van Schuppen, wonende H. Chabotstraat 19, alhier.
Deze wachtmeester der marechaussee woonde met zijn gezin in de marechausseekazerne te Waalwijk met daar achter het Spinhuis, waar arrestanten voorlopig werden opgesloten. Wanneer er een boef opgesloten was op water en brood, kreeg hij van m'n opoe - zo schreef de heer Van Schuppen alhier mij - stiekum wel eens wat extra toegestopt. Toen deze wachtmeester op 1 oktober 1908 vertrok naar Veenendaal, bleef zijn zoon, J.W.B. van Schuppen, in Brabant achter. Deze, de vader van J.W. van Schuppen alhier, verhuisde nl. op 24 september 1908 naar Sprang.
Het leek mij interessant het verslag van de reddingswerkzaamheden tijdens de watersnood van 1880 verricht door de marechaussee, welk verslag mij door de heer J.W. van Schuppen alhier ter hand is gesteld, te publiceren. Hierdoor komt duidelijk naar voren hoezeer de gemeenten en de bewoners in de Langstraat - waaronder Capelle - te lijden hadden van de regelmatig terugkerende watersnoden.

M. van Prooijen

Op 15 mei 1854 kocht de gemeente Waalwijk van J. Vincent Hoffmans te Antwerpen voor f. 4.000,-- een huis met erf, bierbrouwerij en tuin, om dat huis te verbouwen en in te richten als raadhuis en kantongerecht. Het huis was gelegen in de Grotestraat tegenover het vroegere hotel Verwiel. Het huis kreeg een nieuwe gevel en een torentje op het dak, een voorkomen een raadhuis waardig. De opening vond plaats op 27 juli 1855.
In 1856 werd de brouwerij achter het raadhuis afgebroken en op die plaats verrezen een marechausseekazerne, een huis van bewaring met zes cellen (het Spinhuis), een veldwachterswoning en een tekenschool. In 1932 werd alles gesloopt voor de aanleg van het Raadhuisplein.Bron: Gem. Archief Waalwijk
De Klopkei. Artikel Jeroen van Oss

Aan de heer Luit. Kolonel Commanderende de divisie Koninklijke Marechaussee van Brabant en Zeeland te 's Bosch.Van Kapitein Diekhoff.Onderwerp Dijkdoorbraak te Nieuwkuik's Bosch, den 27 februari 1881Thans nu de ramp, die de gemeente Nieuwkuik, ten gevolge der dijkbreuk in de nacht van den 29 op den 30 december l.l. voorgevallen, getroffen heeft, in een tijdperk is getreden dat tot een geregeld overzicht kan worden overgegaan van hetgeen daarmede vergezeld ging, acht ik het oogenblik gekomen, u Hoog Edelgestrenge Heer van nabij bekend te maken, met de gewichtigen diensten daarbij door het personeel van de onder mijne bevelen staande brigades Waalwijk en Heusden bewezen. Daartoe dan overgaande geef ik mij de eer U Hoog Edelgestrenge het volgende verslag voor te leggen.
Toen in den morgen van den 30 december het gerucht van den doorbraak der Heidijk te Nieuwkuik, zich te Waalwijk verspreidde, deed de Brigade Commdt zijn personeel onmiddellijk derwaarts oprukken, na eerst spoedig voor telegrafische mededeling daar waar noodig gezorgd te hebben.

brugD2001 15Het was in den voormiddag ten elf uur circa, dat de Wachtmeester Van Schuppen op den met vluchtelingen bezetten dijk te Nieuwkuik aankwam, en van dat standpunt uit bereids de marechaussees Hoogerheide en Brouwer met een burgerpersoon wiens naam nog onbekend is, in een bootje naar de reeds diep in den stroom staande huizen zag heenvaren. Hij bemerkte daarbij dat het bootje vastgeraakte op een paaltje of heining en dat het eerst na veele vergeefsche pogingen, waarbij de beide marechaussees zich te water begaven, gelukte het ranke vaartuig weder vlot te krijgen.Bijna gelijktijdig met die waarneming hoorde de wachtmeester Van Schuppen een noodkreet opstijgen uit een huis niet ver van daar gelegen. Dit gaf hem aanleiding om een persoon die hij in een bootje aan de dijk zag, (later gebleken te zijn Pieter van Crieken uit Vlijmen) voor te slaan met hem op dat noodgeschrei af te gaan.
Aanvankelijk niet genegen met het oog op het gevaarlijke der onderneming en bijstand nodig achtende van andere schippers, stemde hij op de mededeeling van den wachtmeester (die inmiddels al badende zich in de boot begeven had) dat hij ook genoegzaam bedreven was in het schippersvak, er eindelijk in toe.
Ondanks den fellen stroom, die daar ter plaatse ging, gelukte het hun tot het huis te geraken en terwijl nu de bewoners C. van Bladel en zijn vrouw hen van uit den zolder een ander huis aanwezen, onder den uitroep "haalt eerst die menschen; die zitten nog veel gevaarlijker dan wij", werd derwaarts onmiddellijk een nieuwe tocht ondernomen. Niet dan na veel krachtsinspanning geraakten zij dat huis op den zolder waarvan de bewoners Siemon Pelders, diens vrouw en dochter gevlucht waren. De redding dezer lieden ging met veel gevaar gepaard, daar de stroom langs dit huis geweldig snel ging, en de hoogste krachtsinspanning gevorderd werd, om het bootje vast en met den steven recht in den stroom te houden. Bovendien werd de redding bemoeilijkt door dien Pelders en zijn vrouw mank gaan en enigzints gebrekkig zijn. Met behulp van een ladder gelukte het eindelijk hen door een bovenraampje in de boot te krijgen. Nadat dit huisgezin behouden op den wal was aangeland, zond de wachtmeester begaan met hun lot, hen onverwijld naar Waalwijk bij zijn vrouw, zorgde later voor een onderkomen en heeft hen gedurende vier weken liefdelijk bijgestaan, waarvan ik, eenige dagen later te Waalwijk zijnde, ooggetuige ben geweest. Die menschen waren innig overtuigd, dat zij aan den wachtmr. Van Schuppen hunleven konden danken. Na deze gelukkig volvoerde redding werd door den Wachtmeester met Van Crieken opnieuw koers gezet naar de woning van den reeds vroeger vermelden C. van Bladel.
Ook deze lieden moesten met behulp van een ladder in de boot gebracht worden. Daar de voorgevel van dit huis minder in den stroom stond dan dat van Pelders ging die operatie geleidelijker van de hand. Toch bleef het gevaar groot, omdat de mogelijkheid van met het bootje op palen of heiningen, te stooten, hetwelk het omslaan ten gevolge zou hebben, ook hier even als elders steeds bleef bestaan. In den middag van dien zelfden dag, mocht het den wachtmeester Van Schuppen opnieuw gelukken, onder gelijke omstandigheden, vergezeld van een dusverre nog onbekenden schipper een vrouw en meisje te redden uit een huisje dat in een felle stroom ten westen van den doorbraak stond. Tegen den avond van dien dag trof de wachtmeester Van Schuppen de marechaussees Hoogerheide en Brouwer, welke hij des morgens had zien heenvaren, weder aan, eerstgenoemde doornat, doordien hij te water had gelegen. Ook zij hadden dien dag een werkzaam deel genomen in de redding van vele ingezetenen uit hunne woningen en zulks met eene oude lekke boot daar geene andere vaartuigen aanwezig waren.Verzendadvies en specificatie van levensmiddelen t.b.v. de slachtoffers van de watersnood opgestuurd door H.K.H. Mevrouw de Prinses Hendrik der Nederlanden.

brugD2001 16

Onder de reddingen die Hoogerheide en Brouwer dien dag hadden volbracht was die van de vrouw van Jan van Helvoirt met hare vijf kinderen met heel veel gevaar gepaard gegaan, door dien die vrouw onnoozel is, zeer onhandig en erg bevreesd was. Bij het heenvaren naar dien woning werd het bootje door een stroom tegen een boom geworpen. Daardoor en tegelijk door eene onhandige beweging met den vaarboom door den mede opvarenden onbekenden burger was Hoogerheide over boord geslagen. Vandaar dat hij nog doornat door den wachtmeester werd aangetroffen. De namen der overige door hen geredden zijn niet bekend geworden of bewaard gebleven. In een eersten aanloop ging alles verward in zijn werk en werd naar namen niet geïnformeerd. Met de hierboven bedoelde boot, die zoo lek was, dat bijna voortdurend met een blikken emmertje het water uitgehoosd moest worden, ondernam nu de wachtmeester Van Schuppen met Hoogerheide en Brouwer na hunne ontmoeting, zoo even gezegd, eene verkenningstocht naar eenige huizen nabij de kerk gelegen, om na te gaan of er nog ingezetenen in gevaar verkeerden. Werkelijk werden daarbij nog twee personen uit hunne woningen gered en aan den dijk gebracht. Het waren jonge lieden van circa 20 jaar, wier namen mede onbekend zijn gebleven. Die redding, het was reeds donker, ging gepaard aan groote moeilijkheden, daar de zwakke boot door den snelle stroom tegen de langs de weg staande boomen werd geslingerd, soms met zooveel kracht, dat de opvarenden vreesden dat het vaartuig uiteen zou slaan. Na deze redding gelukte het hun nog twee paarden uit den stroom te halen, waaraan ook eigenaardige moeilijkheden verbonden waren. Alsnu verleenden zij ondanks het vergevorderde uur bijstand in het aanvoeren van levensmiddelen. Persoonlijk vervoerden zij een kar met brood uit het dorp Drunen naar hunne boot, laadden die levensmiddelen daarin over en brachten ze vervolgens te Nieuwkuik bij den burgemeester. Nadat het vergevorderde avonduur bereids dieper was ingevallen, werden de marechaussees Hoogerheide en Brouwer te Drunen op het raadhuis ingelagerd, waarbij zich nu ook voegden de marechaussees De Boer en De Visser, die den ganen dag mede hadden gesurveilleerd en zooveel mogelijk de vlugtelingen hadden bijgestaan, goederen en vee hadden bewaakt en helpen redden, echter niet in de gelegenheid waren geweest zich te water te begeven bij gebrek aan eenig vaartuig. De wachtmr Van Schuppen begaf zich in het nachtelijk uur naar zijne standplaats terug, om zich den volgenden morgen (31 dec.) vroegtijdig weder naar zijn post te begeven.

Op den dijk van den Baardwijkschen overlaat staande vernam hij nu, dat in het naburige Elshout ingezetenen in nood verkeerden. Niet zonder eenige overreding haalde de wachtmeester Van Schuppen den dekknecht der Waalwijksche goederenboot Hendrik Verbiezen, die vergezeld van den wethouder C. van der Heijden uit Waalwijk, daar met een boot met levensmiddelen was aangekomen, over om met hem derwaarts te varen. Nu wachtmeester, zeide Verbiezen eindelijk, ik ga met u mede onder voorwaarde dat gij even cordaat blijft als nu. Het bootje werd over den dijk gesleept en van levensmiddelen voorzien de tocht ondernomen, ondanks belangstellende personen het waagstuk afraadden. Het bleek gelukkig dat de stroom minder snel ging, dan te Nieuwkuik, doch de boot geraakte op een paal vast en niet zonder veel tobben en gevaar geraakte zij weder vlot. Aan de bewoners van den Elshout die op hunne zolders gevlucht waren, werd het medegevoerde brood uitgedeeld en vier kinderen van Johannes Brok door het zolderluik opgeladen, behouden aan den dijk gebracht.

brugD2001 17Na deze flinke daad werd eene boot met levensmiddelen te Drunen uitgerust en daarmede voer vervolgens de wachtmeester in vereeniging met den molenaar Lucas Manders en de hulponderwijzers van Oudenhoven en Verhoeven buitendijks naar Nieuwkuik, een afstand van bijna twee uren gaans, waarbij voortdurend tegen een zeer sterken stroom geworsteld moest worden.Het was dan ook avond toen men daar aankwam. Al dadelijk bij aankomst te Nieuwkuik vernam de wachtmeester met veel ophef, dat zijn manschappen (vooral Hoogerheide) dien dag vele ingezetenen met levensgevaar hadden gered en andere gewichtige diensten bewezen hadden.

Van verschillende geredde personen en van geloofwaardige ooggetuigen vernam de wachtmeester verder dat de marechaussee Hoogerheide onder trouwen bijstand van den schipper Hendrikus Henskens (uit Nieuwkuik) uit een diep in den felsten stroom staand huis had gered:
1. Michiel van de Water
2. de. wed. van Buul en hare dochter
3. Adriaan Bruurmijn met vrouw en kinderen, welke laatste op het dak hunner woning aan die van eerstgenoemden waren komen aandrijven. Aangezien het huis van Van de Water alwaar alle deze personen op den zolder gevlucht waren, recht voor den doorbraak stond, moet de redding met veel levensgevaar gepaard zijn gegaan.Met dienzelfde schipper Henskens redde daarna de march. Hoogerheide, Godefridus Verhoeks, diens vrouw en vijf kinderen, uit hunne in de nabijheid van den doorbraak gelegen woning. Met behulp van twee uit 's Bosch afgezonden schippers (vermoedelijk Gradus Nuy en Nicolaas den Buijser1) in de Langstraat tehuis behoorende) werden vervolgens door Hoogerheide uit hunne gevaarlijke woningen bij onderscheidene tochten gered de navolgende personen:
1. Joost van der Ster
2. Lambertus de Pint en diens vrouw uit de woning van eerstgenoemde nabij den doorbraak
3. Antonie van der Sterren met vrouw en dienstmeid
4. Jan van Engen
5. Vrouw van Bladel met een kind
6. Thieleman Mommersteeg met vrouw en vier kinderen.
Vooral de redding van de laatste ging gepaard met vele moeilijkheden en levensgevaar. Het huis toch was door de felle stroom reeds grootendeels weggespoeld. Men moest eerst eene lijn aan een boom vasthechten en daar langs de boot doen afzakken om te voorkomen dat het vaartuig niet tegen het wrakke huis werd geslingerd waardoor het nog staande gebleven gedeelte kon instorten en de opvarenden zoowel als de in nood verkerende bewoners een wissen dood zou hebben aangebracht.
Na te zijn aangeland ontstond evenwel groote moeilijkheid om de bewoners in de boot op te nemen. Geene andere wijze van redding was mogelijk, dan met de vaarbomen en met haken eene opening in de nog staande gebleven muren te maken en daardoor heen de bewoners te verlossen en aldus geschiedde. Dit waren:
1. de wed. Jan van Schijndel met vijf waaronder zeer jeugdige kinderen. Om deze woning te bereiken moest men tusschen verschillende ten dele weggeslagen huizen in fellen stroom heenvaren.
2. Michiel Pullens met vrouw en dienstmeid.
3. Gebroeders Floris wiens huis grootendeels was ingestort. Nog werden door hun eenige ingezetenen gered, doch namen van hen zijn bijgebleven en
4. Mejuffrouw Langenhuizen oud 80 en hare dochter oud 40 jaar.
Het is bekend, dat aan andere schippers voor de redding dezer fl 1 00 was geboden doch te
vergeefsch. Hoogerheide en de beide schippers deden het natuurlijk kosteloos en zoo
als de wethouder van den Broek getuigde, met ware doodsverachting,
daar het huis gedeeltelijk neerplofte toen Hoogerheide zich door het dak een weg naar den
zolder baande.
Ook de marechaussees De Boer en De Visser hebben dien dag (31 dec.) met den schipper
Hendrikus van Veghel (uit Nieuwkuik) uit hunne woningen gered:
1. Waltherus van den Brand met twee dochters
2. Johanna van der Sterren
3. Wed. Verdiezen met drie dochters en een zoon
4. Wed. van Son
5. Antoinetta van Dijk
6. Arnoldus Wilgers
7. M. van Wijk
8. W. van der Lee1) Bij schrijven d.d. 3 maart 1881 geeft de kapitein aan dat de schippers genaamd zijn: Martinus Boerboom machinist te 'sHertogenbosch, Antonius van Hooft te Lith varende en Josephus van der Sande stuurman, te 'sHertogenbosch. De namen Gradus Nuy en Nicolaas den Buijster aan J.W. van Schuppen aanvankelijk opgegeven, vervallen daardoor. Evenwel ook deze zijn, evenals nog vele anderen hier en in de omstreken te huis behoorende, te Nieuwkuijk verdienstelijk werkzaam geweest.
De woningen van Van den Brand, Van der Sterren en Verdiezen lagen in een fellen stroom en waren moeilijk te bereiken. Bij en aan die huizen, waren andere huizen gedeeltelijk weggespoeld en daar ter plaatse hadden zich groote wielen gevormd, waardoor het passeren van het vaarwater zeer gevaarlijk was.
De marechaussee Brouwer kon wegens een verzwering aan de hand geen deel meer nemen aan de tochten te water, en was de watersnoodcommissie behulpzaam in het uitdelen van levensmiddelen, bewaakte die en surveilleerde het vervoer.
Op de 1e Januari werd door den marechaussee De Boer met de Bossche schippers Johannes Meijer en Nicolaas van Sonsbeek benevens door den onbezoldigden rijksveldwachter van Son (Henricus) uit Drunen uit een gedeeltelijk reeds ingevallen huis tusschen Nieuwkuik en het gehucht Hoeven met veel inspanning en gevaar gered de vrouw van Marinus van Wijk met vier kinderen.
Nadat nu alle deze reddingen tot stand gebracht waren, heeft de brigade Waalwijk zich verder dag en nacht met ijver in de weer gesteld tot redding van vee waar die nog kon geschieden, het opvisschen van goederen, afhalen en rondbrengen van levensmiddelen, het helpen verzorgen van noodlijdenden en het waken tegen mogelijke diefstallen uit de overstroomde huizen en omgevingen.
Het is wel niet mogelijk in alle bijzonderheden de diensten te schetsen door die brigade gepresteerd. Een voornaam punt zij nog aangestipt namelijk de surveillance op het verdronken vee, het toezicht houden op het begraven zoo mede op het desinfecteren. Bij alles dat toezicht, regeling of ordening vereischte waren de marechaussees tegenwoordig en naast den Burgemeester en de Watersnoodscommissie waren zij de personen tot wien de ongelukkige ingezetenen zich wendden om hulp en bijstand die zij steeds liefdelijk verleenden. De wachtmeester Van Schuppen wiens tegenwoordigheid uit den aard der zaak, dikwijls op andere punten zijner bewakingskring werd gevorderd, en die voor eene geregelde dienstuitoefening dat alles te zorgen had, keerde in den regel telkens naar zijne standplaats terug, en moest dikwijls met veel inspanning en moeite den Baardwijkschen overlaat passeren. Op zekere avond over het ijs willende gaan geraakte hij bijna verdoofd. Ook het verder personeel heeft die passage dikwijls onder ongunstige omstandigheden moeten volbrengen. Een ander maal, het was op 14 januari, ten deele badende en over het ijs passerende, viel de wachtmeester in eene laagte en zulks onder eene scherpe koude die zijn natte klederen spoedig deed bevriezen.
Het personeel had het bij de diensten soms zwaar te verduren. Nu eens in lang niet uit de kleeren, dan weder geraakte men doornat. Dit was o.a. met den marechaussee Brouwer het geval, die bij het nasporen van goederen door het ijs geraakte. Ik heb nu nog de eer betreffende deze brigade hierbij over te leggen, een tweetal loffelijke getuigenissen en acht thans de beurt gekomen aan de brigade Heusden om ook loffelijk de getuigenissen te vermelden, door de leden deze brigade gepresteerd.
Aanvankelijk van Nieuwkuik gescheiden dor een onmetelijke waterplas en bij gemis van vaartuigen tot werkeloosheid genoodzaakt, greep het personeel in den namiddag van den 31 december gretig de gelegenheid aan om zich te water te begeven, toen het mij mocht gelukken een tweetal booten met vijf schippers bemand op dien dag ter beschikking der brigade te kunnen stellen. In een oogwenk waren die booten uitgerust en met proviand geladen en sedert dat oogenblik heeft de brigade Heusden met bizonderen ijver belangrijke diensten bewezen, de omliggende streek trouw van levensmiddelen voorzien, tegen roof en dieverij gewaakt, en zich steeds met de bewoners dier overstroomde streek in verbinding gehouden, hulp en bijstand verleenende daar waar noodig.
Alle de tochten door de brigade Heusden dagelijks, zoo bij dag als bij nacht volbracht waren moeilijk en lang niet zonder gevaren, vooral daaraan toe te schrijven, doordien men urenlang over overstroomde terreinen van allerlei aard moest varen, nu en dan vastgeraakte en dan weder gevaar liep op palen, hekken of boomen terecht te komen, waardoor, vooral indien dit met eenige kracht zou geschieden altijd gevaar bestond tot omkantelen, of tot het lek geraken der boot. Bizonder was dit het geval bij den storm op den 5 januari; waarin ik mij persoonlijk met de brigade heb bevonden. Met den wachtmeester Kok, den marechaussee Meyll en de schippers Charies Arends en Jan Segveld zette ik in den namiddag van dien dag koers van Nieuwkuik naar Heusden. Niet dan met de grootste krachtinspanning moest tegen de zware rukwinden opgewerkt worden. Meermalen gingen de vaarboomen verloren, die dan met ontzaglijk veel moeite weder opgehaald werden. In het Herptsche veld gekomen, waar het water zeer hoog ging, ontwaarden wij in de verte de andere boot der brigade met de overige manschappen bemand, die ondanks het ruwe weder, getrouw aan de gegeven opdracht, met proviand en ter nachtelijke surveillance uitvoeren. Met de bemanning mijner boot was ik het eens, dat het weer voor de vaart te ruw en te ontstuimig was en gaf ik daarom last hen te praaien. Onder bereik zoo veel mogelijk gekomen achtte ik hen verlof tot terugkeer te moeten geven. Toch wilden ze liever eerst nog tot de Hoeven doorgaan, vooral omdat zij medicijnen en vleesch aan boord hadden voor den zieken jongeling Paaijmans. De marechaussees Haars, Westdorp en Bertou zoomeede de Bossche schippers Jan Kruithof, Evert Valk en Frans Mathieu verdienen daarvoor hoogen lof. Zij waren des avonds, evenals wij weder behouden te Heusden terug.Ook den vorige dag had ik deze manschappen en deze schippers onder Nieuwkuik ijverig in de weer aangetroffen. Hunne boot was toen topvol geladen met allerlei voorwerpen, die zij hier en daar hadden opgevischt om die in bewarende hand te stellen. Was de brigade Heusden niet in de gelegenheid geweest, om in den eersten aanloop ter plaatse te kunnen zijn, hare diensten waren toch mede op het punt van redding nog gewichtig. De wachtmeester Kok bevond zich namelijk op 1 januari in Nieuwkuik, toen hij vernam, dat de echtelieden Bruurmijn nog op den zolder hunner woning, welke reeds gedeeltelijk was weggespoeld, aanwezig waren. Kok met den marechaussee Meyll en eenige Gorkumsche schippers begaven zich te water, doch deze schippers achtten de zaak te critiek en gaven de onderneming op. Nu herhaalden Kok en Meyll met de bovengenoemde Bossche schippers Arends, Kruithof en Mathieu, die met de brigade dienst verrichtten, de poging tot redding. Tegen de fellen stroom op en tusschen de gevaarlijke passage van gedeeltelijk ingestorte huizen door, gelukte het in de nabijheid van de woning van Bruurmijn te geraken. Ten gevolge van ophooping van zand kon men niet onmiddellijk aan het huis geraken. Kok sprong daarom uit de boot, doch zonk spoedig tot aan de knieën in het zand. In allerijl wierp men hem een plank uit de boot toe en daardoor kreeg hij vasten bodem. Van achter de woning moest evenwel eene ladder gehaald worden en na een geïmproviseerden vloer gemaakt te hebben, klom de marechaussee Meyll naar boven en droeg de oude lieden de woning uit en ladder af alwaar Kok ze opnam. Daarop werd de terugtocht, even gevaarlijk als het heenvaren, aangenomen en ook nu landde de boot met de opvarenden, ondanks den gevaarvollen weg, behouden aan.
Bij de verschillende dienstverrichtingen, vooral ook toen het water zich hier en daar door de strenge vorst vastzette, heeft het personeel der brigade Heusden het evenals dat der brigade Waalwijk, zeer zwaar te verduren gehad. Soms ook in lang niet uit de kleeren en dan ook weder doornat. Dit laatste was o.a. het geval met den marechaussee Meyll die op zekeren dag in het oude Maasje is gestort, evenals de wachtmeester Kok en de marechaussee Bertou eenige dagen later overkwam toen zij, onder een scherpe vorst, in een gat geraakten en daaruit doornat zich moesten redden. Ook op den dag van den beruchten sneeuwstorm (18 januari) heeft het veel te doorstaan gehad. De marechaussee Meyll heeft bovendien aan een hooge mate van tegenwoordigheid van geest zijn behoud te danken, bij gelegenheid dat hij en twee schippers te Nieuwkuik met hunne boot door den stroom werden medegevoerd. Het was bij gelegenheid der stroomverlegging2) aan de kerk, welk gebouw met ondergang werd bedreigd. Tegen die stroomverlegging, bestond eenig, alhoewel niet openlijk, verzet van de zijde van de eigenaars van perceelen, die beweerden nog grooter gevaar te loopen, wanneer de afgeleide stroom die langs hunne perceelen kwam, zou vermeerderen.
Met dat werk was belast de Heer Henri de Leeuw uit Deuteren, die opdat men hem niet zou bemoeilijken, op den bijstand van het wapen veel prijs stelde. Ter plaatse zijnde droeg ik het aanwezig personeel op, den Hr de Leeuw zooveel mogelijk te steunen. In den nacht nu van 4 op 5 januari begaf de Hr de Leeuw zich herhaaldelijk in een boot naar de kerk om te surveilleren en den toestand gade te slaan. Bij die tochten vergezelden hem de marechaussee Meyll in een andere boot gezeten, eveneens met schippers bemand. Eensklaps geraakte de boot waarin Meyll zich bevond in den stroom en werd medegevoerd. Een boom vastgrijpend, daarom de armen slaan en met de knieën tegen de zijstukken der boot gedrukt deze in bedwang te houden, was voor de opvarenden het werk van een oogenblik. Uit deze neteligen en gevaarvollen toestand werden zij, op hun hulpgeroep, verlost door den Hr de Leeuw, die daartoe eerst eene lijn aan een boom moest vasthechten om daarlangs met de boot af te zakken. De Hr de Leeuw verdient daarvoor hoogen lof. Zonder zijn moedigen bijstand was het alligt met Meyll en de schippers gedaan geweest. Den volgenden dag is de Hr de Leeuw ter dezelfde plaatse met een boot omgeslagen.
Er rest mij nog, ook ten opzichte dezer brigade een tweetal loffelijke getuigenissen hieraan toe te voegen. Wanneer ik thans, aan het eind van mijn verslag gekomen om niet te langdradig te zijn, een blik mag terugwerpen, op de flinke daden, zelfopofferende handelwijzen, en trouwe plichtsbetrachting in dikwerf moeilijke oogenblikken, dan vermeen ik daaruit de gevolgtrekking te mogen maken, dat het personeel der brigade Waalwijk en Heusden, zich zonder onderscheid, al naar mate der omstandigheden waarin een ieder individueel zich heeft bevonden, bizonder en in hoooge mate verdienstelijk heeft gemaakt en met onbezweken ijver gedurende den langen duur der catastrophe te Nieuwkuik pal heeft gestaan. Hen bij u Hoog Edelgestrenge voor eene welverdiende onderscheiding te moeten aanbevelen, acht ik mijnerzijds een duren plicht. In het bizonder geldt dit de beide brigade commandanten, de wachtmeesters Kok en Van schuppen, die zich als verdienstelijke onderofficieren, onder zoo menig opzicht, reeds een welverdienden naam hebben gemaakt, voor hun moedig initiatief en voorbeeld, hetwelk zeer zeker niet zonder terugslag is gebleven op hunne ondergeschikten. Van deze moge de marechaussee Hoogerheide wat meer op den voorgrond komen, allen hebben niettemin gedaan wat zij doen konden en wat de gelegenheid hun voor de hand bracht grepen zij moedig en onversaagd aan.2) Onderzoek ter plaatse leidde tot de ontdekking dat aan de westzijde van de kerk naast en onder een deel van de fundamenten een wiel was ontstaan van meer dan 4 meter diep. Met bekisting en duizenden zandzakken, waarbij de bomen langs de weg als steunpunt dienden is de stroom van de kerk afgeleid. (Zie H.T. Chappuis: De ramp van Nieuwkuijk in 1880-81)
De Kapitein DiekhoffOp 22 maart schrijft de bovengenoemde kapitein de navolgende brief:
"Ik heb de eer u Hoog Edelgestrenge hierbij aan te bieden eene verklaring van den Hr. Burgemeester te Nieuwkuik, nopens, drie schippers die bij den dijkbreuk aldaar, belangenloos en met levensgevaar, de wethouder van den Broek benevens nog acht andere personen uit diens huis hebben gered. Hun namen zijn: Willem Warnaar, matroos op de Amsterdamsche schroefboot alhier, Willem van Kooij, schipper mede alhier en Hendrik de Weert, schipper te Werkendam woonachtig. Het feit was mij bekend geworden bij gelegenheid, dat ik informeerde naar de schippers die met mijn onderhebbende personeel hebben saamgewerkt. Te Nieuwkuik liet ik hen daarom in de aandacht brengen, ten gevolge waarvan mij de verklaring is geworden, wat niet direct in mijne bedoeling heeft gelegen. Niettemin beveel ik hen gaarne aan. (Zie Chappuis blz. 29 t/m 35, de hem onbekende redders zijn hiermee bekend).