door: Mevr. A.E. Verhagen te Sprang-Capelle
Stil staan de bomen,
Langs de weg te dromen.
Ze waren zo mooi getooid,
Nu liggen de bladeren op het pad gestrooid.
Als een loper gespreid,
Waaroverheen men rijdt.
De bomen zijn nat en kil,
Het bos is zo stil.
Somber en triest is de lucht,
En geen windje dat zucht.
Door de toppen der bomen,
Zijn slierten nevels gekomen.
In de bomen zij klimmen,
Met de wazige schimmen.
Van nevel en mist,
Wordt de dag uitgewist.
Het licht zo traag,
En de tekening vaag.
Een melancholisch lied wordt gehoord,
Zonder woord.
Stil staan de takken te druipen,
In de mist die aan kwam sluipen.
Druppels water tikken in de sloot,
Alles lijkt zo somber en dood.
Maar toch is het leven,
De schepping, gebleven.
De wortel, stam en twijgen,
Zij zullen niet zwijgen.
Aan kale takkentoppen,
Daar zitten de knoppen.
Zij beloven zo veel,
Dat mooie geheel.
De knoppen die zwellen,
Zij zullen vertellen.
Van de lente die komen zal,
Hier en overal.
Het overgoten maanlicht,
Geeft een wonderlijk gezicht.
Aan dees schreiende dag,
Die vertellen mag.
Van een weemoedige schoonheid,
Die bedroeft en verblijdt.
De duisternis zwicht.