door: Yolt IJzerman, Aldeboarn (Friesland)
Tot 1927 stond aan de Poolsestraat in Capelle, zoals in zoveel andere dorpen, een korenmolen, die het graan van de boeren in de omgeving tot meel verwerkte. Gedurende vele jaren was de molen in het bezit van de familie Mouthaan. Een dochter van de laatste windmolenaar, mevr. Rutten-Mouthaan, woont nog altijd in het molenaarshuis op de hoek van de Kennedystraat en de Nieuwe Vaart. De precieze plaats van de molen is niet moeilijk te vinden: waar zich de vroegere buurtwinkel van Van Andel bevond, op de hoek van de Poolsestraat en de Schrevelstraat. Vanuit het molenaarshuis aan de Nieuwevaart kon je door het land zo naar de molen lopen. De molen lag op een molenberg, die na afbraak van de molen is afgegraven. Tegenwoordig is het gehele gebied tussen de Poolsestraat en de Kennedystraat met woningen volgebouwd!
Iets over de geschiedenis. Van de geschiedenis van de Capelse molen is niet zoveel bekend, maar tot nu toe is er ook nog geen echt onderzoek naar gedaan. De oudste geschiedenis van de Capelse molen gaat tenminste terug tot in de 16e eeuw. Met de komst van de "vrije vestiging" van molens aan het eind van de 18e eeuw werd de molen op zijn oude standplaats, aan de Winterdijk in Capelle, afgebroken en een standaardmolen gebouwd aan de Nieuwevaart. Aan de molen zou toen ook een rosmolen (door paarden gedreven) verbonden zijn geweest. Het oudst bekende gegeven uit de molen, op een zware balk, is het jaartal 1770. Dit zou kunnen slaan op het bouwjaar van de molen, het jaartal kan echter ook slaan op een aanpassing of vernieuwing van onderdelen. Uit oude patentgegevens (een belasting voor bedrijven) is bekend dat de molen in 1815 het eigendom was van Hendrik Timmermans (1750-1833): knechten waren Bastiaan Timmermans en Cornelis Snijders. In 1832 blijkt de molen, met het bijbehorende perceel land, eigendom te zijn geworden van de 'Heer van Capel', J.F. Steenhuis te Doornik (Vlaanderen). In 1867 gaat de molen in eigendom over naar Ferdinanda Gravin de Bethune c.s., echtgenote van Lion la Clumon de Chasseval, grondeigenaar te La Russiere, Frankrijk. Het gedeelde eigendom; ('c.s.') suggereert een erfenis. Kort daarna gaat de molen in volledig eigendom over naar Ferdinanda de Bethune.
Bekend is dat de molen vanaf 1845 door de Fam. Mouthaan werd bemalen. In 1845 was dat de overgrootvader van de in 1991 overleden Meeuwis Mouthaan. Deze was daarvoor molenaar geweest op de molen van 's-Gravenmoer.
Dat was net zoals de Capelse molen een standerdmolen, die stond aan de zuidkant van de Molenweg op de plaats waar de slinger in de weg zit, tegenover de hoek met de Havenstraat. De grootvader van Meeuwis werd in 1845 geboren in Capelle, zijn twee jaar oudere broer nog in 's Gravenmoer. In een openbare veiling bij opbod en afslag in 1874 komt de molen in bezit van Johanna Ruttens, weduwe van Cornelis Mouthaan, 'molenaarsche" te Capelle. Tegelijk met de molen gaat ook het molenaarshuis en 2.1 ha land in haar handen over. De verkoopprijs van het totaal is f 12.000,-. De waarde van de molen zelf komt op ca. f 6.000,-. Molenaar is vanaf dat moment Hindrik Mouthaan, zoon van Johanna. Op 6 februari 1886 overlijdt Hindrik, oud slechts 35 jaar. Zijn vrouw Maria Verhoeven wordt dan eigenares van de helft van de molen, haar minderjarige kinderen Cornelis (Kees), Barthelomeus (Bart) en Johanna komen in het bezit van de andere helft. Maria hertrouwt kort daarna met Evert Mouthaan, een broer van haar man. Op 8 febr. 1889 wordt uit dit huwelijk geboren Hindrik Mouthaan, die later als molenaar op de molen komt te werken en hem in 1919 voor f 12.000,-, als zijn vader in de versukkeling raakt, in eigendom verwerft. De zaken waren toen zo winstgevend, dat Hindrik Mouthaan in twee jaar 'vrij' was. Hindrik had voordat hij op de molen kwam negen jaar als knecht gewerkt, onder andere bij Jacobus Mouthaan op de molen van
's Gravenmoer (Hindrik werkte als knecht ook op de grote molen Kiek over den Diek in Dordt (die maar liefst vier koppels stenen bezat) en op een molen in Woerden. De Mouthaans waren een echte molenaarsfamilie, want ook halfbroer Bart van Hendrik wordt molenaar, maar hij vertrekt naar Hoorn (in Noord-Holland). Ook Kees werkte in het molenaarsvak. Meeuwis Mouthaan vertelde nog dat het eigenlijk de bedoeling was geweest dat 'Oom Kees' in Capelle op de molen zou zijn gekomen en dat zijn vader naar Hoorn zou zijn gegaan. Dat is uiteindelijk niet gerealiseerd omdat Oom Kees wel een toegewijd werker was, maar twee linkerhanden bezat. Mouthaan jr., Meeuwis, geboren in 1923, die tot voor enkele jaren samen met zijn zuster het molenaarshuis bewoonde, kon zich als jongen de molen nog herinneren. Al in 1927 volgt sloop. In de maalderij, die daarna achter de winkel op de hoek van de Poolseweg en de Nieuwevaart werd gebouwd (nu het terrein van de CTO achter de Babydiscount) is Meeuwis ook nog actief geweest, maar toen bleek dat zijn gezondheid het werken in een stoffige omgeving niet kon verduren en zijn schoonzon het bedrijf niet goed kon leiden, werd het bedrijf aan de Fam. Stam verkocht. Het maalderijgedeelte is geleidelijk afgebouwd en uit het graantransport is geleidelijk het transportbedrijf CTO van de familie Stam gegroeid, dat daar nog steeds gevestigd is.
Het werken op de molen, het einde en het vervolgDe molen werd gesloopt in juli/augustus 1927. Reden van de sloop was vermoedelijk een in een storm ontstane breuk in de standerd, de zware eiken boom die de gehele kast van de molen draagt. In de laatste tijd dat de molen nog maalde had je het gevoel dat het hele ding zo omlaag kon komen, zo stond hij te schudden. Na een dag malen had je het gevoel zeeziek te zijn. Herstel werd door de molenmaker op zeker f 6100,- geraamd, terwijl een geheel nieuw maalderijtje op niet veel meer dan f 8400,- kwam te staan, waarvan f 3200,- voor het gebouw en de rest voor de inrichting. Er is nog een poging tot herstel geweest: de Gemeente en de vereniging De Hollandsche Molen uit Amsterdam willen beide f 50,- ter beschikking stellen, maar de voordelen van een moderne maalderij geven de doorslag. Kennelijk was ook hier, zoals op zoveel andere plaatsen in die tijd, de tijd van de windmolen voorbij! De motor had één cilinder en werd geleverd door Dekkers uit Roosendaal, hij had een vermogen van 27 PK. en een cilinder met perslucht om te starten.
De diesel werd echter rond 1943 door een elektromotor van de Dordtsche Machinefabriek uit Dordrecht vervangen (zie hieronder). Na het gereedkomen van de maalderij kon de molen worden gesloopt. De molen was tevoren voor afbraak verkocht, maar toen het puntje bij het paaltje kwam, kwam de koper niet opdagen! Mouthaan is toen zelf maar met slopen begonnen, dat daardoor nogal lang duurde. De wiekenas werd in z'n geheel naar beneden gegooid en werd op een wagen geladen en met (voor Wagemakers) onbekende bestemming afgevoerd. De twee roeden, de lange balken die de ruggegraat van de wieken vormden, vonden herbestemming in de molen van Raamsdonk (deze molen ging in 1938 in brand op en stond ten zuiden van de oude protestantse kerk).
In de boerderij van de Fam. Mouthaan en ook in andere gebouwen aan de Nieuwevaart (onder meer in de schuur van v.d. Broek op nummer 33) zijn nog wel balken te vinden, die eerder als roede dienst hebben gedaan, maar die zijn vrijwel zeker al voor de sloop afgedankt (zo'n roede ging zelden langer dan 15 jaar mee) en hergebruikt. De zware eiken balken van de kast van de molen moeten welhaast zeker elders hergebruikt zijn. Niemand schijnt echter te weten waar dit materiaal is gebleven. Na de sloop van de molen is de molenberg voor het grootste deel 'weggereden' met paard en kar naar het land van ene Verhoeven. Waar de grond voor is gebruikt is niet bekend, maar het zal vast wel zijn gebruikt om ergens een van de 'papieren zolders' 'aan te maken'. Dat gebeurde veel in die tijd. Een deel van de grond en het vrijkomende puin werden gebruikt om het erf onder de woning van toentertijd de fam. Konings, nu Joaneske de Rooy aan de Nieuwe Vaart op te hogen. Een ander deel kwam terecht in het dorp Capelle, om het erf van de boerderij van H. Mes (waar nu de benzinepomp is) op te hogen. Van de molen is in Capelle niet veel zichtbaars overgebleven. (Het was dan ook puur toeval dat ik, in molens geïnteresseerd als ik ook toen al was, bij de voordeur van het allereerste huis waar ik aanbelde toen ik in 1988 in Capelle kwam wonen, op een molensteen bleek te staan! Het ging om een afgedankte steen van de Capelse molen, die als stoep van het huis van Mouthaan, toen mijn overburen, dienst bleek te doen. Meeuwis Mouthaan was dan ook verrast toen een van de eerste dingen, die ik na een eerste kennismaking tegen hem zei, was: U moet de zoon van een molenaar zijn!
Knecht op de molen in de jaren 1924-1927 was Piet Wagemakers, die tot voor enkele jaren aan de Korte Nieuwstraat woonde en daar op hoge leeftijd overleed. Kort voor zijn dood had ik nog een gesprek met hem. Hij kon zich nog een aantal details van de molen herinneren. Verrassend was dat Mouthaan tot op dat moment nooit geweten had dat Piet Wagemakers, die hij uiteraard wel kende, ooit op de molen had gewerkt! Wagemakers kwam direct van school op de molen, hij was toen 15 jaar. Er was toen nog een knecht, een weesjongen, die wat ouder was en al snel vertrok. Na Wagemakers was Janneske de Rooij knecht op de molen. De Rooij emigreerde later naar Australië en woonde daar tot voor kort nog. Ondanks zijn jonge leeftijd maalde Wagemakers geheel zelfstandig op de molen. Wagemakers herinnert zich dat de zeilen, die voor de wieken werden gespannen, van bruin katoen waren. Af en toe moesten die worden 'geolied', met een vies goedje (we noemen dat zeilensmeer). De molen had in de laatste jaren ijzeren roeden, één van die roeden werd in 1904 via molenmaker Miegels te Vught nieuw gekocht van de bekende roedenmaker Pot in Elshout (aan de Kinderdijk). Mouthaan jr. wist zich nog te herinneren dat zijn vader vertelde dat de andere roede in 1910 in de molen werd aangebracht. Eerder waren de roeden van hout. De roede moest met paard en wagen (of met een mallejan) uit België worden gehaald. Dat was een hele onderneming! De roede was dusdanig lang (meer dan 25 m.) dat men er in Oosterhout niet in slaagde alle bochten goed te nemen zonder diverse keren terug te steken. Soms moest daarbij gebruik gemaakt worden van geopende ramen en deuren! In de molen bevonden zich twee koppels stenen (een koppel stenen bestaat uit een ligger, die onder ligt en niet beweegt en een loper, die eroverheen draait en door de molen wordt aangedreven). Een klein koppel kunststenen bevond zich op de steenzolder, de bovenste. Hiermee werd vooral veevoer gemalen. Een zolder lager bevond zich een groot koppel 'blauwe stenen' natuursteen uit de Eiffel, die gebruikt werden voor het malen van consumptiegraan. Op de bovenste zolder van de molen was ook een koekenbreker te vinden, die met een riem werd aangedreven. Hiermee werden oliekoeken in brokjes gebroken, die daarna weer met de stenen tot een grof meel werden gemalen. Boven in de molen bevond zich ook het luiwerk: een windas, die door de molen kon worden aangedreven en waarmee de zakken graan omhoog konden worden gehesen. Tenslotte was in de molen op de meelzolder nog een zeefinstallatie met horizontale schudzeef aanwezig. Hiermee werd bloem gemaakt, meestal tarwebloem, maar soms ook roggebloem en af en toe zelfs maisbloem. Dat laatste gebeurde alleen op verzoek. De maisbloem werd gebruikt om pap van te koken. Het scherpen of billen van de molenstenen, dat regelmatig moest geschieden, gebeurde met een stuk of zes bilhamers, die eerst door de smid waren gehard. Het billen was een heel werk, vooral bij de blauwe stenen.Wat en hoe werd er zoal gemalen?In de tijd van de molen was er altijd veel werk, er was veel voer te malen, zoals rogge, gerst, haver en mais, maar ook vaak consumptiegraan. Als er wat wind stond en je moest malen en je had tegelijk de breker bij staan, dan wist je wel wat je te doen had! In de tijd van de maalderij, voor de oorlog, was er nog veel consumptiemaalderij: 1500 kg. bakrogge per week was heel gewoon, en daar kwam nog een beetje tarwe bij. De rogge kwam veelal van de schrale gronden rond Tilburg, die geschikt waren voor de roggeteelt, maar er werd ook veel fijne en droge Barika Blanka-rogge uit het zuiden van Rusland aangekocht. Rogge van rijkere gronden was als bakgraan ongeschikt. In de jaren tussen de twee oorlogen werd veel brood gebakken uit de helft roggemeel en de andere helft tarwemeel. Veel boeren bakten zelf, dat werd wel steeds minder, maar kwam in de laatste oorlog weer geheel terug. Ze kochten zelf de rogge in en lieten die bij Mouthaan malen, daarna zeefden ze het zelf thuis. Tarwemeel kochten ze er kant-en-klaar bij. Ze maakten de broden, meestal zo'n 3 tot 4 stuks, ineens klaar en lieten ze dan loonbakken bij de bakkers in het dorp. Een enkeling bakte zelf, zoals de bewoners van de boerderij die op de plaats stond van de woning van de Fam. Knoop. Het tarwemeel werd meestal via Mouthaan betrokken, die het kocht op de graanhandel in Rotterdam, waar Mouthaan ook veel mais en oliekoeken kocht, ook al in de tijd van de molen. Mouthaan was naast molenaar een uitgekiend handelsman, die regelmatig op de Korenbeurs in Rotterdam te vinden was. Hij reisde veelal wekelijks naar Rotterdam om daar handel te doen. Het graan werd later per schip in de Capelse haven afgeleverd. De rogge die de Capelse boeren zelf verbouwden, werd meestal als veevoer vermalen. Slechts enkele boeren uit Waspik brachten wel eens tarwe: daar was de grond plaatselijk beter. Na de oorlog werd steeds minder rogge gemalen. Dat stopte geheel enige tijd na het einde van de broodbonnen, rond 1950. De boeren stopten na het verdwijnen van de bonnen met zelf bakken. Aan de bakkers werd na de oorlog geen meel meer geleverd. Oliekoeken werden eerst op de koekenbreker verkleind en daarna op de stenen vermalen. Het vethoudende meel werd gebruikt als krachtvoer voor het melkvee in de winter. Oliekoeken ontstaan bij het slaan van olie uit kool- en lijnzaad. De oliekoeken die in Capelle werden verwerkt waren volgens Wagemakers zo'n 80 cm. lang, volgens Mouthaan waren ze wel een meter. Ze waren 30 cm. breed en werden in balen aangevoerd, die ieder 170 kg wogen, zodat er 60 stuks in 10 ton gingen. Tijdens de oorlog was er nog een druk bedrijf bij Mouthaan: er kon worden gemalen omdat de PNEM aan haar medewerkers (voor een deel) meel in plaats van loon wilde verschaffen. Dirk de Rooy, die bij de PNEM werkte, kwam Mouthaan vragen of hij wilde malen, hij regelde ook dat er een elektromotor kwam (gasolie was niet te krijgen) en dat er stroom kon worden geleverd! Toen er eenmaal stroom was werd er ook veel illegaal gemalen, onder meer voor de onderduikers, die in de Biesbosch zaten. Omdat in de maalderij geen zeefwerktuig aanwezig was om meel te zeven werd in de oorlogsjaren, toen de vraag daarnaar toenam, in Rotterdam een gebruikte buil gekocht, waarmee met de hand (met een slinger) werd gebuild op de zolder van de maalderij.
Over de verdere periode na de oorlog heb ik Meeuwis Mouthaan eigenlijk nooit goed gevraagd, jammer eigenlijk, achteraf! Bronnen:
* koopacte van de veiling in 1874, in bezit van de fam. Mouthaan
* diverse gesprekken met M. Mouthaan (†) in de jaren 1989-1991
* familieboek fam. Mouthaan
* twee gesprekken met P. Wagemakers (†) in 1992, knecht op de molen in de jaren 20
* diverse archiefgegevens, gekregen van Th.J.M. Kooltjes te Sprang-Capelle (in 1991 woonachtig aan de Heistraat)
* gegevens uit het archief van de fa. Pot
* boekje "de molenaar en zijn windmolens in de Langstraat". Uitgave Heemkundekring de Erstelinghe, Waalwijk, 1996
* Foto van een schilderij van de molen, in het bezit van mevr. M. Waarts-v.d. Galiën te Capelle, geschilderd door haar man T.