Geschreven door moeder voor Poppie van der Laan"
Wanneer je later in je Vaderlandse Geschiedenis zult leren; Van 10-15 Mei 1940 oorlog met Duitsland; dan zul je tot de conclusie komen, dat dit tragische gebeuren tijdens jouw leven heeft plaats gehad. Natuurlijk ben je nog te jong eenige herinneringen aan deze angstige dagen te bewaren, zodat ik besloot een en ander te noteeren opdat je je een levendig denkbeeld zal kunnen vormen van de situatie waarin wij verkeerden. Wij hadden je verwend ! Want ondanks dat in onze slaapkamer een fraai roze gelakt kinderledikantje prijkte, verkoos je je nachtrust in ‘t groote bed te genieten, Daar je ouders nog al ‘gewichtige’menschen waren was het slapen met z’’n drieen niet erg aanbevelenswaardig en zag je vader zich genoodzaakt een andere slaapkamer te betrekken en sliep je naast je moeder. In de week aan het gebeurde voorafgaande, had ik ijverig gewerkt ten einde de schoonmaak voor Pinksteren te beeindigen.
‘t Was mij gelukt dien dag de laaste hand te leggen aan de voltooing van bovengenoemden arbeid, en voldaan, doch vermoeid, begaf ik mij ‘s avonds ter ruste. Al spoedig verzonk ik in een diepen en onverstoorbaren slaap en merkte niets van ‘t gevaar dat dreigde. Honderden vliegtuigen passeerden onze woning en pas toen Pa mij kwam wekken, hoorde ik het gegons en de schoten welke van alle kanten op deze schenders van onze neutraliteit gelost werden. Spoedig was ik gekleed en begaf mij naar buiten. In de heele straat waren menschen op en stonden voor hun woningen.
‘t Was toen omstreeks vier uur. Wij stemden de radio af op Hilversum en spoedig kwamen de berichten luidende: Vreemde vliegtuigen boven de Dam. Parachutisten worden neergelaten te ……. Dan weer: Parachutisten, voorzien van gummibootjes worden neergelaten en steken hiermede de Maas over. Doch herhaaldelijk klonk de waarschuwing “Pas op voor parachutisten waarvan verscheidene in Nederlandse uniformen. Hoewel nog niet officieel de oorlogsverklaring aan Duitschland was bekend gemaakt, begrepen wij maar al te zeer, dat dit reeds lang gevreesde, werkelijkheid geworden was.
Om 8 uur kwam het officieele bericht, bij monde van H.M.Koningin Wilhelmina. Ze gewaagde van de schandelijke overtreding van Duitschland door de schending van onze neutraliteit, ondanks door de Nederlandsche Regeering de neutraliteit naar alle zijden was gehandhaafd. Verzocht werd, de landen België, Frankrijk en Engeland als onze bondgenooten te beschouwen. Al spoedig werden berichten gegeven van bombardementen van vliegvelden en verdere militaire doelen. In angstige spanning wachten wij de dingen die komen zouden. En die dingen kwamen, nog denzelfde dag. Want reeds vroeg in de morgen begonnen Nederlandsche troepen te trekken, die naar de overkant van de Maas verplaatst moesten worden. Bemoedigend wuifden wij de manschappen toe en riepen: Wanneer jullie nog krachten te kort komen hier staan er nog drie. Deze drie waren C.v.Oversteeg, door jou Tante Tinie genoemd, Adrie Hulst het dienstmeisje van de buren en ik. Het antwoord dat ze gaven getuigde van onverschrokken- en vastberadenheid. Toen meenden wij nog, dat ons kleine leger de overweldigende Duitsche troepenmacht zou kunnen weerstaan en hadden nog geen vermoeden van het verraad dat in ’t spel was. Over dit verraad wil ik eerst verder uitwijden.
Reeds lang voor de inval in ons land waren voorzorgs-maatregelen genomen, teneinde den aanvaller zoveel mogelijk te weerstaan. Onder de bruggen was n.l. dynamiet aangebracht, zodat met een enkele druk op de knop deze tot springen zouden kunnen worden gebracht. Toen echter de oorlog een feit geworden was en men tot deze maatregel over wilde gaan, bleek op verscheidene plaatsen het dynamiet verdwenen of een zodanige wijziging er in aangebracht, dat springen onmogelijk was. Ook de parachutisten die Nederlandse uniformen droegen was een bewijs van verraad. Ook Nederlandsche marechaussees bleken later Duitsche militairen te zijn. Naar de geruchten de ronde doen, school zelfs het verraad tussen de muren van het koninklijk paleis, doch hierover hopen wij, wanneer Nederland haar nationaliteit terug krijgt, meer te vernemen. Was de Nederlandsche bevolking dan zo laag dat van zo groot landverraad sprake kon zijn, zal je allicht en terecht vragen. Wel heeft natuurlijk den vijand bijval gevonden, doch hoofdzakelijk is het aan het volgende te wijten.Reeds jaren werkten in Nederland duizenden Duitsers zowel mannen als vrouwen. Mannen veel voor bruggenbouw, mecaniciens enz. enz. en de meisjes als dienstbode. Geruime tijd voor het uitbreken van de oorlog, werden al deze arbeidskrachten teruggeroepen naar Duitsland. En wij kunnen wel aannemen dat velen dezer hebben bijgedragen aan het verraad. Want bij de inval bleek, dat de Duitsers op vele plaatsen beter bekend waren dan de Nederlanders, want allen waren voorzien van plattegronden van kerken, steden en dorpen over geheel Nederland. Om nu op 10 Mei terug te komen. Deze dag was voor ons bewoners van Sprang en omgeving de ergste van alle. Want de colonne die voor ons huis langs trok, werd in den middag het mikpunt der Duitschers. Bommen werden er gegooid bij tientallen zodat onder het aangrenzend dorp Kaatsheuvel vele slachtoffers vielen, hoofdzakelijk onder militairen, doch ook twee kinderen. Luchtgevechten ontwikkelden zich boven ons huis, waar we eerst naar stonden te kijken, doch toen we zagen dat er bommen gegooid werden, vluchtten we naar binnen. Zes kinderen die voor ons huis stonden, trok ik mee de gang in daar ik ze binnenshuis veiliger achtte dan er buiten.
Zware ontploffingen, die de ramen deden rinkelen werden gehoord als ook de mitrailleurs der vliegtuigen. Toen we na eenigen tijd weer gewaagden buiten te komen, stegen dikke rookwolken op daar waar de bommen gevallen waren. Later bleken het militaire auto’s te zijn. Dit gebeurde bracht de schrik er in, ook voor de overige dagen.
“En hoe reageerde ik daarop?”, klinkt dan je vraag. Jij deed terwijl je middagdutje en droomde nog niet van bommenwerpers en jachttoestellen. Toch las je al gauw de angst en bezorgdheid in onze ogen. Ik nam je dan op de arm en stelde je gerust. Al spoedig praatte je mij na ‘zoete vlieg, hij doet niets’.
Den avond van de 10e Mei viel. Licht ontsteken mochten we niet, daar geen ziertje naar buiten uit mocht stralen en we op goed af schermen nog niet berekend waren. Wat moesten we met de nacht aanvangen. Naar bed gaan was niet raadzaam, opblijven was ook bezwaarlijk daar er nog zoveel nachten konden komen dat naar bed gaan niet gewenst was. Men besloot het kinderledikantje naar beneden te halen en voor ons werd een bed in de huiskamer op de grond gelegd, waar we gekleed en wel op gingen liggen. Maar zeer ongerust! Want telkens als de ramen der tuindeuren rinkelden van het kanongebulder en bombardementen, waren we van het bed af, en keken voor de ramen of nergens geen branden uitbraken.
Een koffer met de nodigste kleren stond gepakt en enkele dekens opgerold, bevestigd met een riem die men over de schouder kon gooien, in geval van overhaast vluchten.
Zoodra den nieuwen dag begon te gloren, waren we op de been, spoedden naar buiten, azend op nieuws, wat veelal verzinsels bleken te zijn.
Den tweeden dag werd in allerijl een schuilkelder opgetrokken in onze tuin, ± ½ meter in den grond, de wanden van zakken zand, een houten dak, waarboven op weer zand. Voor een voltreffer was hij natuurlijk niet bestand, maar hij was scherfvrij, en dat betekende al heel veel. Jij noemde het een mooi huisje. Beangst bij het naderen der vliegtuigen, doch overigens zeer rustig, ging deze tweeden dag voorbij. Met het slapen ging het als den nacht ervoor, doch iets rustiger.
Dan volgde 1e Pinksterdag, den dag waarvan we ons zoveel hadden voorgesteld en waarvan we den geheelen voormiddag in den schuilkelder hebben doorgebracht.
’t Was omstreeks 9 uur. Papa was voor ’t huis toen een Hollandsche soldaat, zich voortspoedend op een damesrijwiel, hem den weg vroeg naar den Moerdijk. De Duitschers waren in Loon op Zand en hadden op hem geschoten, aldus was zijn verklaring. Dit gezegde werd onderling nog eens besproken, maar al spoedig als onwaar beoordeeld. De Duitschers in Loon op Zand! Hoe kon dat nou? Je had voor de radio nog geen woord gehoord dat ze de grens overschreden hadden, en nu in “Loon”. Dat was toch onmogelijk!! Zoover in ’t land doorgedrongen in twee dagen en dan nog steeds in de veronderstelling leven, dat alleen aan de grens slag geleverd werd. Zoo werd geredeneerd, totdat de ordenans, op last van de burgemeester de bevolking aanraadde dekking te zoeken, want de Duitschers waren al in Loon op Zand!
Met enkele buren kropen we in den schuilkelder, steeds pratend over het onbegrijpelijke ‘De Duitschers in Loon’. Hoe, vechtend of doortrekkend was niet bekend, maar ze waren er. Vliegtuigen cirkelden onafgebroken in de omgeving, en we vreesden zeer. Een der schuilers maande tot kalmte wanneer hevige schoten gehoord zouden worden enz.
Toen we het waagden even buiten te komen, nadat juist een vliegtuig gepasseerd was, zagen we rook opstijgen uit een woning vlakbij. Dit deed ons, de schrik om ’t hart slaan, daar we meenden van brand, bommen of iets dergelijks. Later bleek dat juist een schoorsteenbrand was uitgebroken.
Hoewel beangst, ging het er in den schuilkelder toch erg gemoedelijk naar toe. De een deelde pepermunt, de ander bonbons. En dan was jij het weer die voor het humoristisch deel zorgde. Want, gebroken pratend, moesten we vaak lachen om jou uitlatingen.
Ik maakte me bezorgd, omdat je nog zoo weinig gegeten had, en stuurde Pa binnen om bananen.
Ondanks er geen signaal veilig gegeven was, verlieten we om 11 uur toch de schuilkelder, daar het zeer rustig bleef. We gingen wat eten gereed maken, ondanks de afspraak dat we dien middag bij oom Nol zouden eten. Dat waren we door al die stagnatie vergeten. Toen we na den middag voor ’t huis stonden, drong steeds hetzelfde nieuws tot ons door nl. ‘De Duitschers zijn al in Loon op Zand’. En telkens als er een wielrijder passeerde, lieten we hem afstappen en vertellen. En steeds werd het bovenstaande ons verteld.
’t Werd Pa te machtig! Zouden nu alle menschen liegen, of was ons verstand zoo klein, dat we zoo iets niet konden geloven? En mijn toestemming verkregen hebbende, echter met de vermaning zoo gauw hij zekerheid had, terug te komen, ging Pa per fiets richting Loon op Zand. Het scheen een eindeloos wachten. Minuten schenen uren, maar toen hij terugkwam gaf hij de verzekering: ’t Zijn inderdaad Duitschers. Een onafgebroken stoet! Een buurvrouw die het relaas binnen hoorde, klopte tegen het raam:” ’t Zijn geen Duitschers. ’t Zijn Franschen uit Elzas Lotharingen”. “Ja maar”, streed Papa, “ze spreken vloeiend Duitsch”. “Dat komt” ,antwoordde zij, “omdat Elzas Lotharingen vroeger onder Duitschland hoorde, en momenteel onder Frankrijk, daarom spreken ze daar nog Duitsch”. Daar deze verklaring zeer waarschijnlijk leek geloofden wij dit gaarne. Te meer toen Pa vertelde dat alle auto’s met oranje doek gecamoufleerd waren en hij geen enkele hakenkruisvlag gezien had. ’t Was dus hulp voor ons, in plaats van onze vijanden! En dan zoo’n eindelooze stoet! Wij voelden ons weer wat gerust gesteld en gingen vertrouwend den nacht tegemoet.
’t Werd tweede Pinksterdag.
Nog niet geheel bevredigd over de tegenstrijdige berichten van den vorigen dag, kregen we al spoedig de werkelijkheid te zien. Want nu trokken kilometers lange troepen voor ons huis langs, wel gecamoufleerd met oranje doek maar ook hier en daar een hakenkruisvlag. Zwijgend zagen we ze trekken pijnlijk verrast en teleurgesteld.
En dat de radio van dit alles maar geen bericht gaf, dat was onbegrijpelijk. Geruchten gingen dat Brabant en Limburg waren overgegeven, want op de Gemeentehuizen in de omgeving hadden de Duitschers reeds zitting genomen. Tegen de middag hoorden we voor de radio het bericht dat Prinses Juliana met haar kinderen gevlucht was. Dit bericht wekte tweeërlei gevoelens op: ten eerste was het een geruststelling nl. dat zij, van wien Nederland in de toekomst nog zooveel verwachtte, in veiligheid waren, doch anderzijds angst, omdat dit een bewijs was, dat de toestand uiterst kritiek was. Na het bericht van het vertrek van de Prinses, werd voor de radio gezongen: “Zij zullen het niet hebben Ons oude Nederland”. ’t Was blijkbaar als bemoediging bedoeld, maar ’t maakte mij wanhopig. ‘Zij zullen het niet hebben’ en Brabant en Limburg dan? Maakten die geen deel uit van ons oude Nederland? ‘Zij zullen het niet hebben!’ En kijk dan eens buiten, hoe daar de Duitschers voorttrokken, gewapend met kanonnen en geweren, en overal de lakens uitdelend; de Nederlandsche politie gebiedend de uniformen uit te trekken, de luchtmacht hun herkenningstekens in te leveren… en toch…… Zij zullen het niet hebben….. Steeds weer hoorde ik dat lied in mijn ooren klinken, in het ronken der motoren, in het gegons der vliegmachines, maar niet als voorheen; smalend en minachtend.
Toen de troep een oogenblik halt hield, gingen Duitsche militairen op het kruispunt tusschen een groep burgers staan, sloegen de armen vertrouwelijk om hen heen, maakte grapjes zodat allen moesten lachen, en maakten gauw hiervan een foto. Dit moest natuurlijk als reclame dienen, om de Duitsche bevolking te laten zien, hoe gelukkig Nederland met hun komst was.
Den avond van dien dag werd ook weer een ware verschrikking. Schoten en kanongebulder getuigden van een fellen strijd aan ’t Keizersveer en den Moerdijk. Om 10 uur kwamen een twintigtal Duitsche vrachtwagens terug, als ook roode kruis auto’s. Wij veronderstelden dat dit allemaal dooden en gewonden waren die naar de Ziekenhuizen te Tilburg vervoerd werden. Door het raampje van de voordeur keken we naar het terugtrekken van deze auto’s, toen plots een geweldige slag Pa het raampje uit de hand deed springen, en ons als versteend deed staan. Later bleek dat dit veroorzaakt werd door het springen van de brug aan ’t Keizersveer. Dat dien nacht weer weinig geslapen werd, laat zich begrijpen. Zooals Vrijdags en ’s Zaterdags waren ook Dinsdags fabrieken en scholen gesloten. Ook telefoonverbindingen waren verbroken, en postverzendingen hadden niet meer plaats. Belde men anders voor elke boodschap gauw even kantoor Tilburg op, nu moest dit alles persoonlijk behandeld worden. Zoodoende stelde Pa iemand aan die 2x per dag naar Tilburg moest, om eventuele berichten over te brengen of in ontvangst te nemen. Ik vond het angstig als Pa zelf even weg moest en verzocht hem steeds zoo gauw mogelijk terug te komen. Dan gingen je gedachten heen naar je familie, hoe die het zouden maken en…… of ze nog wel leefden.
Begrijpelijk was ook de angst der vrouwen wier mannen onder dienst waren, en der ouders wiens zonen in den krijg streden tegen leven en dood. ’t Was Dinsdags geen bijzonderheid meer als Duitsche auto’s langs trokken. Voor de radio werd nog verslag gegeven van slag die geleverd werd op verschillende plaatsen in ’t land. Toen het echter een uur of vier geworden was, werd gesproken over ‘Overgave des Lands’. Wij hadden zelf dat bericht niet gehoord, en geloofden er niets van. Dit gezegde werd echter herhaald, en begonnen te twijfelen. Toen spraken we iemand die het bericht zelf gehoord had. Stom van verbazing hoorden wij deze verklaring aan, en wisten niet of we blij of bedroefd moesten zijn.
Ook werd nog beweerd dat dit bericht valsch was, daar de berichten dien dag over een andere golflengte uitgezonden werden, dan gewoon. Toch moesten we tegen den avond van dien dag de waarheid van dit bericht ervaren, toen Duitsche troepen in onze straat stopten en met de burgers over de wapenstilstand spraken. Zij vroegen om drinken enz, en zoo gebeurde het dat er op den avond van 10 mei een Duitscher in onze huiskamer zijn brood nuttigde met een kop thee. Pa, die met de Duitsche taal vrij goed op de hoogte was, sprak met hem over de gebeurtenissen van der laatste dagen. “Hij had wel gedacht”, aldus de Duitscher, “dat Nederland er binnen een week aan zou zijn!” Voorts prees hij Generaal Winkleman, die zoo verstandig was geweest de strijd eerder te staken, daar tegen het machtige Duitsche leger toch niet te krijgen viel. Hij verzweeg echter de reden, die Generaal Winkelman noopte tot deze stap. Hij sprak steeds van de genegenheid die Duitschland voor ons koesterde, hoe gelukkig het voor Nederland was dat zij zich over ons ontfermde, daar zij arbeid en welvaart binnen onze grenzen brachten.
Enfin, ze beloofden gouden bergen, en gaven de verzekering, dat ze niets tegen Nederland hadden, en dat ze alleen binnen onze grenzen gekomen waren voor een gemakkelijke doortocht naar Engeland.Want Engeland, dat was hun vijand en anders geen. Ze zouden Chamberlain met z’n ‘regensjerm’ wel klein krijgen. En , bij het opsteken van een sigaret zei hij: “Over zes dagen rooken wij de Engelsche sigaretten in Londen”. Onder dit relaas nam ik den ‘beschermer’ en zijn uniform eens goed op. Zijn uiterlijk deed mij hem met ‘Mussoline’ betitelen, daar zijn niet zeer aantrekkelijke tronie den Duce evenaarde. Om den linkermouw droeg hij een band, waarop met zilveren letters prijkte ‘Adolf Hitler’. Ook in zijn ring ontdekte ik spoedig iets aparts. Wat het was, had ik niet direct gezien, zoodat ik eerst de veronderstelling maakte, dat hij van adel was, en dus zijn familiewapen in den ring droeg. Hoe afgrijselijk vond ik het, toen dat gewaande familiewapen een doodskop bleek te zijn. Hij lichtte in ,dat hij tot de lijfwacht van Hitler behoorde, en dat eertijds van Keizer Wilhelm geweest was.Een zandweggetje, door hooge bomen veilig beschut, werd tot nachtverblijf gekozen. Omstreeks twaalf uur gingen we naar bed. “Zouden we dan nu weer eens rustig kunnen slapen?” vroeg ik aan Pa toen we boven kwamen. “Is te hopen”, was zijn kort antwoord. Nauwelijks lag ik in nachtgewaad op bed, ’t welk in geen vijf nachten gebeurd was, of een geweldigen klap deed mij weer uit bed springen en naar Pa toe vluchten, die nog op den zolder voor ’t raam stond. We openden de deur van ’t platdak, en vroegen aan buurman, die ook al naar buiten was gesneld: “Wat zou dat zijn?”. “Een bom””, was zijn overtuiging. “Zouden het Engelschen zijn, die deze troep in de gaten hebben?”, vroeg ik angstig. “Wel mogelijk”, was zijn antwoord. Dit gezegde deed mij naar jouw ledikantje hollen. Ik greep naar een dekentje, rolde je daarin, en wijl je vader nog met buurman praatte, liep ik met jou op mijn arm beneden in de kamer op en neer.
Toen Pa ontdekte dat ik beneden was, kwam hij mij na, angstig vragend wat we moesten beginnen. Zou je niet met haar in den schuilkelder gaan, dan zal ik een partij dekens halen. “Goed””, zei ik, terwijl ik nog beefde. En, wijl vliegtuigen onophoudelijk boven ons hoofd cirkelde, betrokken wij ons ongewone nachtverblijf. Nadat Pa enkele dekens op het stroo uitgespreid had, legde ik je daarop neer. Slaperig keek je me aan, en vroeg dan zacht “Mama ook?” Ja, mama bleef bij je, in die bedompte slaapkamer, en half liggend, half zittend, nestelde ik me tegen je aan. Jij sliep spoedig in, ik luisterde ingespannen of Pa niet kwam, want die bleef steeds buiten om te zien of hij niets bijzonders ontdekte. Eindelijk werd slaap en vermoeidheid me te machtig, en sluimerde ik in, toen ik ontwaakte lag Pa wakker naast ons. “Is er niets gebeurd?” vroeg ik direct . Nee, zei hij. Wel hebben ze den heelen nacht druk gevlogen, maar anders niet. “Hoe laat is het nu?”informeerde ik verder. “Vier uur”, was het antwoord. We spraken af, dat Pa even buiten zou kijken of alles veilig was, en of de Duitschers nog sliepen en me daarvan zou verwittigen. Toen het echter zeer lang duurde voor hij terug kwam, ging ik zelf op inspectie. Binnengekomen zag ik hem op een stoel zitten slapen. Ik maakte hem wakker, en vroeg hem de dekens te willen halen, dan zou ik Pop meebrengen, en dan gingen we nog een paar uren op bed. Pa stemde hier direct mee in en zoo verhuisden we weer naar boven.
Echter niet voor lang. Want om half zes waren de Duitschers weer present, en kwamen op de huizen af om zich te wasschen. Zoo ook bij ons. Met een keukenstoel en een blik water gingen ze naar buiten en ondergingen daar een grondige reiniging. Want hun toilettach bevatte alle soorten crême, zoowel voor huid als haarverzorging, tandpasta, mondspoeling, nagelschuiers enz. enz.
Wij werden ‘vereerd’ met twee personen, waarbij ook de hauptman. Na het toiletmaken brachten ze brood, koffie, eieren, boter en jam binnen, en verzochten mij alles gereed te maken. Daarna nuttigden ze met z’n tweeen bij ons het ontbijt. Doordat de hauptman bij ons was kwamen telkens de ondergeschikten binnen, om ’t een en ander te vragen. Bij het binnentreden sloegen ze de hakken tegen elkaar, salueerden en brachten den Hitler groet.
Jij was al gauw goede vrienden met de Hauptman. Je beklaagde de pop, die je een week tevoren had gehad, en toen reeds een been uitgetrokken had. “Make, make”, voegde je er dan achteraan, en al spoedig was hij je pop aan ’t repareren. En toen het hem gelukte het been er weer aan te krijgen konden de “daten” bij jou geen kwaad meer.
’t Was een bedrijvigheid den geheelen dag die Duitschers in onze straat!’s Middags belde een hunner bij ons aan. Toen ik opendeed bracht hij den bekenden groet, en vroeg vervolgens of de hauptman hedennacht bij ons kon slapen. Ik liet hem binnen zijn verzoek aan Pa herhalen, die zijn toestemming gaf. Ook dat nog, mopperde ik. Met tegenzin maakte ik de slaapkamer in orde. Om half acht, herhaalde bovengenoemde zijn bezoek, met de boodschap dat de hauptman niet kwam want ze gingen onmiddellijk vertrekken. “Dank u”, zei ik en maakte een welgemeende buiging. Gelukkig, daar waren we dus van af, en bovendien van dat heele stel in het zandweggetje aan de overkant. Nu kon je tenminste weer eens rustig nadenken over alles wat er gebeurd was, en rustig slapen, daar nu geen enkel militair doel, in de omgeving aanwezig was.
Nauwelijks waren ze vertrokken of de menschen schaarden zich in troepjes op de straat: “Of men al wel gehoord had, hoe de Duitschers gisteren in Rotterdam hadden huisgehouden, hoe de heele binnenstad aan puin lag, en dat duizenden doden gevallen waren onder de burgerbevolking. En pas toen beseften en waardeerden wij het besluit van Generaal Winkelman. Onbeschrijfelijk is de moed en de daad der mariniers geweest, die als leeuwen vochten tegen den laffe aanvaller. Verteld werd, dat een onzer jongens, wiens arm afgeschoten was, den vijand vanaf de brug in het water na sprong, hem achterhaalde en den strot uitbeet. Zelf werd hij door een schot van den wal gedood, doch toen ze hem ophaalde, had hij het genoemde lichaamsdeel nog in den mond. Maar hier baatte geen moed! Tegen lafheid valt niet te vechten. En dat begreep ook Generaal Winkelman. En toen hij bedacht dat Utrecht, Den Haag, Amsterdam hetzelfde lot van Rotterdam te wachten stond, gebood hij de wapens neer te leggen. Dit werd gedaan; behalve in Zeeland. Daar streed men door met onzen edelen Prins aan ’t front. Want toen Z.K.H.Prins Bernhard de opdracht om H.M.Koningin Wilhelmina naar Engeland te vergezellen vervuld had, keerde hij spoedig weerom, om zijn nieuwe vaderland te verdedigen tegen zijn oude. Reeds veler harten had hij gewonnen bij de eerste kennismaking, maar deze daad treft diep in ’t hart. Niet alleen geacht, maar bemind hebt Gij u gemaakt in dezen strijd. Bemind door heel Nederland (Landverraders uitgesloten natuurlijk).
De strijd verplaatste zich naar België, waarheen ook Prins Bernhard en de in Zeeland strijdende Hollanders verdreven werden. Onze hoop was toen op België gevestigd. Uit ervaring wisten wij, dat België een groote haat koesterde tegen Duitschland.. Dit was nog bij hen overgebleven uit den oorlog 1914-1918. En dat die zich tot het laatste zouden verdedigen, leed geen twijfel. Maar helaas, reeds ongeveer een week later moest ook België de overmacht van Duitschland bekennen,en tot capitulatie overgaan. Hoe vreeselijk zij dit vonden, blijkt wel hieruit, dat zij alles wat den Duitscher van dienst zou kunnen zijn, vernielden. Wat werd dit gebeurde uitvoerig besproken! Zoodra de dagtaak was volbracht, kwam de heele buurt voor ’t huis tezamen, steeds sprekend over tegenslag die den Duitscher ondervond, ondanks dat hij steeds oprukte. Maar hierdoor kwam tot uiting wat men hem graag toewenschte. Tegenslag, verlies, opdat hij in zijn schulp terug zou moeten kruipen, beschaamd en verslagen. ’t Was in de eerste dagen na den wapenstilstand verboden na 8 uur ’s avonds, tot 6 uur ’s morgens buiten te komen. Al spoedig werd dit verbod opgeheven, echter voor korten tijd. Want na enkele maanden werd er bekend gemaakt dat men ’s avonds om 10 uur binnen moest zijn. Dit is geruime tijd zoo gebleven, totdat het tegen Kerstmis op 12 uur gesteld werd tot ’s morgens 4 uur.
Inmiddels ging den strijd voort. Zou Frankrijk ons uitkomst brengen? Vol belangstelling volgden wij den Franschen Zender, daar de berichten over Hilversum nu onder Duitsche censuur stonden, en zeer eenzijdig en overdreven doorgegeven werden. Nu zul je vragen: “waren jullie dan zoo goed met de Fransche taal op de hoogte, dat je de nieuwsberichten uit Frankrijk kon volgen?” Dat was niet nodig! Want tweemaal per dag werden door een Nederlander nieuwsberichten in zijn eigen taal uitgezonden. Deze uitzending was natuurlijk uitsluitend voor Nederland bestemd. Bemoedigend was zijn betoog, ’t welk hij steeds besloot met: “Ons land zal nooit geen Duitsche provincie worden”.
De strijd werd voortgezet, door ons met spanning gevolgd, dan weer hopend, dan weer vreesend. Terwijl hadden in ons Vaderland reeds vele veranderingen plaats gehad.
’t Was 12 Mei. Overal had men de werkzaamheden weer hervat. Ook ik was weer ijverig bezig daar de kamers door het aanloop der vorige dagen, weer eens een flinke buurt mochten hebben. ’t Was ongeveer half elf, toen ik tientallen fietsers uit de richting Waalwijk voorbij zag trekken. ’t Waren arbeiders en kantoorbedienden die in Waalwijk werkzaam waren. Zou er weer iets zijn, vroeg ik me af. Anders kwamen die lui pas na twaalf uur terug. Zouden ze om een of andere reden weggestuurd zijn? Nieuwsgierig ging ik naar buiten en riep aan een kennis: “Waarom gaan ze nu allemaal al naar huis?” Ze stapte van de fiets en antwoordde: ”Wel ’t is twaalf uur. De Duitsche tijd is vandaag in werking getreden. Dus dat maakte een verschil van 100 minuten. Tevens kwam de rantsoeneering van alle levensmiddelen. Ik laat hier enkele rantsoenen volgen:
Brood - 3 ons per dag, kinderen beneden 4 jaar de helft.
Boter of vet - ½ pond per week,
Suiker - een ½ pond per week,
Vleesch - 1pondperweek,broodbeleginbegrepen,later werd dat rantsoen verstrekt voor 10 dagen.
Thee - ½ ons per maand, later per zes weken, of een ½ pond koffie.
Eieren - 1 per week.
Kaas - 1 ons per week.
Dit was over het algemeen nog niet slecht, maar daar kwam bij, dat men maar al te vaak bonnen had, waar het gewenschte niet op te krijgen was. Zoo ging ik o.a. een keer naar Waalwijk om vet. De vier grootste zaken heb ik bezocht, doch kon onverrichter zaken terug. In december kon men, ondanks de aangewezen bonnen, niet aan boter komen. Verschillende grutters waren, kon men, al wou men het dubbele aantal bonnen geven, niet krijgen. Gelukkig hadden wij van alles nog al een flinke voorraad, zoodat wij dus dagelijks nog voldoende konden eten.
Maar angstig vragen wij ons af: “Als het nu nog eens jaren moet duren, en de voorraad is uitgeput, wat dan?””Wij hooren van de honger die in België geleden word.
Melk kan men nog volop krijgen, maar afgeroomde. En dan bracht de winter weer een nieuwe moeilijkheid mee, nl. brandstofvoorziening. De maanden October, November werden 3 mud per maand verstrekt. In December stond de aflevering eerst 2 weken stil. Half December werd 3 hl. verstrekt tot 1 Februari. Dat was een ellende. Want half Januari zat zoowat iedereen zonder steenkool. Wij hadden een flinke partij hout erbij gekocht, wat wel vrij, maar ontzettend duur was. De laatste week van Januari ontfermde men zich over ons, en werd drie mud verstrekt tot 1 Maart. En dat juist tijdens een felle koude. Er was nog een nieuwe bepaling bijgekomen, men mocht niet meer naar een andere zender luisteren dan door de Duitsche autoriteiten was voorgeschreven.
Natuurlijk was vooral de Engelsche zender verboden. Want die schetste ons de algemene toestand onomwonden. Ook sprak af en toe H.M.Koningin Wilhelmina tot het Nederlandsche volk, of klonk door de ether de stem van Prinses Juliana met de kleine prinsesjes uit Canada, waarheen zij later vertrokken was. Met warmte en moed sprak ook Prins Bernhard tot ons. Wat moesten wij doen? Aan het verbod gevolg geven, of luisteren en de kans loopen tot een half jaar gevangenisstraf veroordeeld te woorden? Wij twijfelden hieromtrent geen oogenblik, maar riskeerden alles, en luisterden.
Zelfs maakten wij er een gewoonte van, bij uitgaan of thuiskomst er op te rekenen dat we 2 en 7 uur niet misten, als tevens kwart over acht de uitzending van ‘Radio Oranje’. Wel namen wij de voorzichtigheid in acht, want om die tijden, deden wij de achterdeur op slot, zoodat een eventueele bezoeker eerst aan moest bellen, en wij derhalve de gelegenheid hadden, de radio af te zetten. Bovendien wisten we ook dat slechts een enkeling je zou verraden.Tot die ‘enkeling’ behoorde ook jij. Want toen we op zekeren dag ergens op visite waren, en men daar de radio aanzette, zei jij met overtuiging: “Bij ons zegt het kastje altijd: Hier is Londen!” Wij moesten er hartelijk om lachen. De overgroote meerderheid was niet Duitsch gezind, dus ook jouw verraad leidde geen direct gevaar.
Vier en veertig dagen na den inval in Nederland, was ook Frankrijk gevallen. Althans, ten deele. Want alzoo was bij de wapenstilstand besloten. Tot aan Duinkerken hadden ’t de Duitschers zich een weg gebaand, voerend naar hun oorlogsdoel: ‘Engeland’. Maar Engeland had een sterke verdediger, de Noordzee. En dat was de oorzaak dat Duitschland faalde in zijn berekening om direct door te trekken naar Engeland. Vaak werd beweerd dat ze binnenkort de overtocht naar Engeland zouden wagen, maar het werd steeds uitgesteld. Men trachtte Engeland tot overgave te dwingen door bombardementen, maar Engeland was voor geen kleintje vervaard. Ook Duitschland had het zwaar te verduren door bombardementen der Britsche vliegers. Zoodoende was het ’s avonds en ’s nachts druk in de lucht! Wij hoorden ze trekken, de eene partij naar Duitschland, de tegenpartij naar Engeland. Angstig maakten wij ons om deze vliegtuigen niet, hier was immers geen oorlogsdoel! Maar o, wee!
Op 7 October zaten Pa en ik brieven te ordenen. Jij lag reeds llang op bed, want ’t was omstreeks 10 uur. Een geweldigen slag, deed mij van de stoel opspringen. “Jan ons kind”, gilde ik. ‘k Was bang voor herhaling want het vliegtuig was recht boven ons huis. Wij snelden naar boven, en keken vanuit het zolderraam recht in de vlammen. ’t Brandde maar even. De schrik was weer wat gezakt, dus lieten we jou slapen. We begaven ons naar buiten, waar de heele buurt al stond te praten over het gebeurde. Op onderzoek behoefde men niet uit te gaan, want ’t was 10 uur, en alles was in ’t duister gehuld, en licht ontsteken was verboden. Toen Pa den volgenden morgen naar zijn werk fietste, hoorde hij kinderen spreken over een bom in de oude straat. Om te zien of dit werkelijk zoo was, reed hij genoemde straat in. Daar ontmoette hij een persoon, die ook op onderzoek uitgetogen was. En jawel, na een eindje gereden te hebben zagen ze op een weiland, het land omgewoeld, en ze begaven zich in die richting. Het bleek een zware bom te zijn, die een diep gat gegraven had, in den vorm van een vijver. In de twintig brandbommen waren gevallen, meer in de richting van ons huis. Den volgenden avond op dezelfde tijd cirkelde weer een vliegtuig in de omgeving. ’t Maakte me zenuwachtig, en ik zei tot Pa: “ Ik zou wel naar bed willen, maar ik durf niet”. Na een uur werd het rustig. Den tweeden avond was weer als de avond ervoor, maar er gebeurde niets. Zoodoende kwamen m’n zenuwen weer tot kalmte, en was de schrik eruit.
( Wordt vervolgd)