DE KWARTIEREN (WIJKEN) VAN SPRANG EN CAPELLE IN VROEGERE EEUWEN
M. van Prooijen

Al meerdere malen Is in ons "Bruggeske" beschreven hoe uit de onafzienbare moerassige, lage onherbergzame wildernis, waaruit het gebied tussen enerzijds Geertruidenberg en Waalwijk en anderzijds tussen de Maas en de hogere gronden van Brabant, domeingoed, eigendom van de Graaf van Holland, bestond, tussen 1200 en 1350 ondermeer de ambachtsheerlijkheden Sprang en 's-Grevelduin- Capelle ontstonden. De Graaf gaf deze "wilde moeren" in leen uit tegen cijns of rente dan wel le- vering van krijgslieden, aan ambachtsheren, die de landslieden in staat stelden deze gronden te ontginnen, of turf te steken, in vele gevallen tegen betaling van tienden. Omstreeks 1399 waren ambachtsheren van 's Grevelduin-Capelle en eigenaren van een gedeelte dier moeren Coenraad van Heysterbach de oude en zijn zoon Coenraad van Heysterbach de jonge, die deze moergedeelten in 1409 geheel of gedeeltelijk overdeden aan Jacob van der Duyn-Adamszoon, waarna het in 1440 kwam aan diens zoon Adam van der Duyn. In 1442 gaf Adam van der Duyn de helft over aan Adriaan Schrevel, ambachtsheer in Capelle. Na 1400 ontstond 1angzamerhand uit de moeren van Coenraad van Heysterbach de oude dat gedeelte van Capelle, dat thans wordt gevormd door de Heistraat en omgeving en uit de moeren van Coenraad van Heysterbach den jonge "de Berkhaag", het westelijk gedeelte van Sprang.
J. van der Hammen schrijft1) dat blijkens de Capelse Schepenprotocollen, de Berkhaag dat gedeelte van Sprang omvatte, dat zich uitstrekte van de Sprangse Oudestraat tot Kaatsheuvel en van de scherpe bocht in de Sprangsestraat, de huidige Van der Duinstraat, tot Vrijhoeve. De Berkhaag zou een omvang van 1000 m bij 300 m gehad hebben, ongeveer dus 30 ha. De oorspronkelijke beplanting van dat gebied was berkenhout, waaraan de naam is ontleend. De Berkhaag is lange tijd een twistappel geweest tussen Capelle en Sprang tot het omstreeks 1600 voor goed bij Sprang werd gevoegd. De Berkhaag behoorde kerkelijk ook eerst tot de parochie van Capelle; eerst in 1616 zijn de inwoners van de Berkhaag in de Hervormde Kerk te Sprang tot de doop en het avondmaal toegelaten en dat tot weder- zeggens van de kerkeraad van Capelle.
Vrij diepgaande geschillen en processen deden zich tussen 1636 en 1640 voor omtrent de tienden tussen de toenmalige ambachtsheren van 's-Grevelduin-Capelle en de ingeërfden van de kwartieren Heistraat (Nieuwstraat), Hooge Vaart en Berkhaag. De Sententie {vonnis) van het Hof van Holland van 28 oktober 1639, waarvan de minuut (het oorspronkelijke stuk) berust op het Rijksarchief te ’s-Gravenhage, werpt behalve op de gevoerde processen ook licht op het ontstaan van de kwartieren uit de moeren van de Heysterbachs, zoals hierboven is vermeld. Het tiendrecht was onbekend in het Oud- Romeinse recht. Maar in het Oud-Vaderlandse recht was het tiendrecht uitgeqroeid tot een zakelijk recht om een evenrediq deel, meestal een tiende, te heffen van de gewassen, die geteeld werden op de gronden, die grondeigenaren aan anderen in gebruik hadden gegeven of van de jongen van dieren, op die gronden geworpen. Het instituut is eigenlijk van godsdienstige oorsprong en ontleend aan de Bijbel. Als grondslag gold in de Middeleeuwen het voorschrift in het Oude Testament voor de Israëlieten om één tiende deel van hun opbrengsten te offeren aan de Heere God, en dat af te staan voor de Tempeldienst. Oorspronkelijk kwamen hier te lande de tienden dan ook toe aan de plaatselijke parochies. Later zijn op allerlei wijzen tienden in handen gekomen van wereldlijke personen, zoals graven, ambachtsheren, andere overheden en particuliere eigenaren, die hun gronden in gebruik gaven aan derden tegen één tiende van de opbrengst van vruchten of vee.
Men onderscheidde de tienden in grove tienden (korentienden of gaffeltienden), smalle tienden (van tuinvruchten) en krijtende tienden (van dieren, zoals biggen, ganzen e.d.1)
Welnu de geschillen over de tienden liepen in 1636 uit op processen tussen de ambachtsheren van Capelle, Bernard van Steenhuys en Arnoud van Raveschot impetranten (- verkrijgers, verwervers) enerzijds, terwijl voor de "ingeërfden" (•rechthebbenden op de gronden) aan de Heistraat (Nieuwstraat) en de Berkhaag optraden Adriaan Heyligerssen en Jacob Pieterssen en Daem Aertszn en Covert Willemsz (gedaagden).
De geschillen liepen over de smalle en grove tienden, waaromtrent de ambachtsheren beweerden, dal zij en hun voorouders, die reeds sedert een paar eeuwen onder genoemde kwartieren en ook onder Capelle bezaten.
Reeds in 1556 hadden enige ingelanden van de Berkhaag en de Hooge Vaart "met elcander samenspannende, zich verstout der impetranten voorouders te turberen (in beroering te brengen) met het selff wechhalen van de voorschreven thienden". Korten tijd daarna hadden evenwel de schuldigen "haer ongelijck bemerct ende bekentt", en zo was den 17 Mei 1557 "zeecker formeel ende solemneel (plechtig) accort gemaect", waarbij de gedaagden beloofden de impetranten niet langer lastig te vallen en dezen hunne tienden "restelijck ende vredelijck" te laten genieten. Tot ongeveer 1612
Het Burgerlijk Wetboek van 1898 gaf nog een uitvoerige regeling van het zakelijk recht van tiend, maar tegen het einde van de 19* eeuw groeide het verzet tegen dit recht Bij de Wet van 16 juli 1907. Slbl. No. 222. de z.g. Tiendwet. zijn alle tienden opgeheven verklaard m.i.v. 1 jan. 1909; nieuwe tiendrechten mogen niet meer gevestigd worden Aan de voormalige tiendgerechtigden werd door de Staat de gekapitaliseerde waarde der tienden uitbetaald, waartegenover de fiscus de tiendplichtige gronden belastte met een opslag op de grondbelasting gedurende 30 jaar. tiendrente genaamd In het kadaster werd hiervan een aantekening gemaakt, zodat ieder hiervan kon kennis nemen bleef alles zo goed gaan. Maar vóór L612 waren onder meergemelde kwartieren "enige moeren toegemaect tot vruchtbaer landt" (korenland), en nu boden in evengenoemd jaar de schouten van Capelle en Waspik, uit naam hunner ingezetenen, aan de impetranten een request aan, verzoekende die "toegemaecte" of ontgonnen moeren "gedurende 10 jaren vrij van tiend te laten”. Daarop werd gedeeltelijk gunstig beschikt, en wel in dier voege, dat gemelde ontgonnen "moerdellen" 3 jaren tiendvrij zouden zijn. Hiermede namen de verzoekers echter geen genoegen. Zij verzochten op het einde van 1612 de drie jaren te verlengen tot tien. Dat werd hun den 30 Januari 1613 onder zekere voorwaarden toegestaan. In 1636 echter - dus meer dan 12 jaren na de verstreken termijn (30 Jan. 1623) - hadden de gedaagden zich wederom verstout "de thienden van den jare ende oogst 1636 elck van haer landt thuys te haelen", niet enkel onder de Berkhaag, Heistraat (Nieuwstraat) en Hooge Vaart, maar ook onder Capelle zelve, waaruit ernstige processen ontstonden, die alle werden opgelost in de Sententie van 28 Oktober 1639, waarbij "de gedaechdens (gedaagden), hare consorten ende elcx van henluyden wierden gecondemneert (veroordeeld) het roven ende wechhalen van hare respectieve thiendens costeloos ende schadeloos aff te doen", hun ten strengste werd verboden dat rooven van tienden te herhalen, en zij tevens in de kosten van desen processe veroordeeld werden. De ambachtsheren werden dus in het gelijk gesteld.
Andere onderdelen van Capelle die omstreeks 1400 of later ontstonden waren:
-de Hogevaart;
-de Moeren van Hedel;
-Hendrik Knoppenambacht;
-Labbegat;
-de Kruisvaart;
-de Nieuwevaart;
-de Willem van Gentsvaart;
-Mariëndaal;
-de Dullaert of Duyl;

Vele van deze kwartieren zijn ontstaan uit de turfvaarten, die gegraven werden om de gestoken turf af te voeren. Op 13 december 1396 had Paulus van Haestrecht, de oude Heer van Loon op Zand, van Johanna, Hertogin van Brabant, vergunning gekregen om een watervaart te graven van 's-Gravenmoer over Loon op Zand, vervolgens ten oosten van Kaatsheuvel, naar Drunen en naar Den Bosch. Via deze turfvaart, ook genoemd Loonsevaart of 's-Heerenvaart, werden de turven met de pleiten (platboomde, ondiepe vaartuigen) naar de Dieze en naar de turfmarkt te Den Bosch en verder vervoerd
In onze streken, behorende tot het Graafschap Holland, moest de turf vervoerd worden naar Dordrecht, dat het stapelrecht bezat, verleend door de Graaf van Holland.
Daarvoor werden ook hier de turfvaarten gegraven, gericht op de Maas. We noemen daarvan de Sprangsevaart, de Labbegatsevaart, de Capelsevaart (haven), de Hogevaart, de Nieuwevaart, de Willem van Gentsvaart, de Kruisvaart e.a. Het waren turfvaarten, waarin sluizen (spuien of spoeien) lagen en waaraan vaartmeesters verbonden waren. Ze deden natuurlijk ook dienst als waterlossingen en uit dien hoofde waren zij ook van groot nut voor de ontginning van de drassige Capelse bodem. Op 9 december 1377 was Dord nl. door de Graaf van Holland reeds aangewezen als marktplaats voor alle turf uit de Grote Waard, waartoe ook Capelle en Sprang behoorden. Veel last had men hier van de accijns op bier en turf, die Dord mocht heffen. De Hollandse dorpen in de Langstraat weigerden te betalen' In 1473 werd de accijns op turf verminderd en in 1515 werd zij opgeheven. De vaarten van Loon op Zand, 's-Gravenmoer, Capelle en Sprang stonden ook onderling met elkaar in verbinding. Waarschijnlijk zal dientengevolge ook wel clandestien van hier turf naar Den Bosch zijn vervoerd.
De Hogevaart en het Bruggetje
De Hogevaart liep zuidwaarts door via wat nu de Loonsestraat heet, naar de turfvaarten in Kaatsheuvel.
De verbinding tussen Capelle en Vrijhoeven ging toen via een bruggetje over die vaart, daar waar nu de Raadhuisstraat overgaat in de Hei- straat. In de volksmond heet de viersprong aldaar nog steeds "het Bruggetje". In het begin van de 20' eeuw liep het water van de Hogevaart tot aan die viersprong. Door een duiker of heul kon het water doorstromen vanaf de Zuidhollandsedijk naar de Hogevaart. Ook stond in die tijd daar een houten keet, bewoond door Sanne Hoefnagel, die daarin tevens een drankgelegenheid had4) . Waarschijnlijk is daar in nog vroeger tijd al een gebouwtje geweest om tol te heffen, speciaal voor degenen, die het bruggetje moesten passeren. De tolheffing diende om het onderhoud van weg en brug te bestrijden. Ir. de 17' eeuw waren er nl. herhaaldelijk geschillen tussen Vrijhoeve en Capelle omtrent het onderhoud van de vaart, de brug en de weg. De weg langs de Hogevaart (thans Julianalaan en Hogevaart) behoorde tot het territoir van Capelle; de vaart (de gedempte sloot langs de Julianalaan, waarop het fietspad is aangelegd en de sloot aan de oostzijde van de Hogevaart) en de brug behoorden tot Vrijhoeve Cappel. Vaart en brug, waarvan voor het merendeel gebruik werd gemaakt door inwoners van Capelle, eisten veel onderhoud. Vrijhoeve eiste daarom van Capelle een bijdrage in de kosten. Toen Capelle weigerde ging Vrijhoeve-Cappel tol heffen, hetgeen weer tot de nodige wrijvingen aanleiding gaf.

De Moeren van Hedel
Deze moeren behoorden tot het begin van de 19” eeuw tot Capelle, maar het oostelijk gedeelte werd in 1815 bij Vrijhoeve-Cappel gevoegd. Zij werden genoemd naar de eigenaren, de Heren van Hedel. Op 24 mei 1566 verkocht Johan van Blanckebijl, drossaard en rentmeester van Hedel, namens Willem, grave van den Berghe, 2/3 gedeelte van deze moeren, gelegen in Schrevelduyn in Sghravenreck, aan twee Capelsche ingezetenen. Peter Peterz. en Geraert Andriesz. De moeren waren vier morgen min veertien roeden groot, d.i. 3½ bunder, die verkocht werd tegen 650 gulden den morgen of 758 gulden per ha. De moeren waren gelegen ongeveer ten oosten van de bedrijfsgebouwen van transportbedrijf Van Beek (voorheen bouwmaterialenhandel Oerlemans) aan het Labbegat.

Het Hendrik Cnoppenambacht

Aan de oostgrens van de moeren van Hedel was het Hendrik Cnoppenambacht gelegen, samengedrongen tussen Vrijhoeve en Besoyen. Waar thans café en camping Van Heumen is gelegen, daar was het Hendrik Cnoppenambacht. Bij de meting van 6 okt.1615, gedaan door schout en gerechten van Capelle, werd bevonden "den dijck van Henrick Cnoppenambacht lanck te "wesen vijf ende twintick roeden, met Oolkens maet "gemeten beginnende van den westen, oostwaarts op "tot ambacht van Besoyen toe."
Labbegat
Oudtijds heette het Lobbegat, wat door sommigen wordt uitgelegd als een waterdoorgang, nl. van de Hogevaart door sluizen in de buitenpolder.
De Kruisvaart,
die al lang verdwenen is, is een verbindingsvaart qeweest tussen de Hogevaart en de Nieuwevaart. Nu herinnert de naam van de weg door de Dullaert tussen de Hogevaart en de Wendelnesseweg, er nog aan.
De Nieuwevaart en de Willem van Gentsvaart ontstonden uiteraard eveneens voor de afvoer van de turf, maar ook in samenhang met de hierboven genoemde Loonsevaart.
Mariëndaal
Mariëndaal, dat grotendeels tot Loon op Zand behoorde, strekte zich naar het noorden uit tot het Bruggetje. Het heeft wellicht zijn naam te danken aaneen eertijds aldaar gestaand hebbende kapel of klooster. Tot omstreeks 1800 heeft die naam bestaan; thans is zij geheel verloren gegaan.
De Dullaert
De Dullaert of Duyl was een stuk moeras tussen de Nieuwevaart en de Hogevaart ten zuiden van de Winterdijk. Tot het begin van de 20': eeuw stonden elke winter nog grote stukken onder water. Eerst na de ontginning in de dertiger jaren van deze eeuw en na de aanleg van het Zuiderafwateringskanaal is een merkbare verbetering ingetreden. Thans (1996-1998) is men weer bezig de ontginning uit de dertiger jaren van deze eeuw terug te draaien en onder de drang van de milieubeweging de oude moerassige gebieden weer te herstellen en terug te geven aan de natuur. Het kan verkeren!!
Tenslotte wil ik nog noemen:
De Schans
De Schans is gelegen aan de Winterdijk, halfweg tussen Labbegat en de N.H. Kerk te Capelle op het punt, waar de dijk een knik maakt (het gevolg van een stroomgat na dijkdoorbraak). Daar is in de tachtigjarige oorlog door de Staatse troepen een versterkte plaats, een schans, aangelegd. Het maakte deel uit van een keten van forten, o.a. Doeveren en Heusden, en sloot dan weer aan op de verdedigingswerken van Den Bosch.
"Het Sas” Van de Schans liep vroeger een dijkje, in de volksmond het Sasdijkje genoemd, recht naar het noorden evenals de Sassloot, naar het Sas. Vroeger stonden daar ook enkele huizen. In de Franse tijd was daar een sluis in de Maas. Nog vroeger was daar een overzetveer. Strategisch gezien had in de 80-jarige oorlog het "Sasdijkje" een belangrijke functie bij de verdediging van Den Bosch. Om de Spanjaarden te beletten Holland binnen te dringen werd het gehele gebied rond Den Bosch onder water gezet, ook ten noorden van Waalwijk, Drunen en Vlijmen. De verbinding met Heusden liep dan via dat Sasdijkje. In zijn vergadering van 27 februari 1970 heeft de gemeenteraad aan de dwarsweg, die loopt vanaf de Labbegatsevaartweg naar de Veerweg, de naam Sasweg gegeven, waardoor ook deze vroegere naam behouden blijft.
Bronnen:
1.De artikelenreeks van J. van der Hammen omtrent de oudste geschiedenis van 's-Grevelduin-Capel1e (+ 1200 - + 1650), opgenomen in het tijdschrift Taxandria, jaargang 1922.
2.De Winkler Prins Encyclopedie.
3.Vaderlandsche Geschiedenis, door A.W. Geerling en D. de Geus.