TERUG IN SPRANG-CAPELLE
Rien Snijders
Wolfheze
Als de zon over de Bandijk klimt en boven de Maas door de nevels prikt gaat een koppel wilde eenden kwakend op de wieken. In de uiterwaarden drijven boeren hun koeien bijeen om ze te melken en op de basaltkeien lar.gs de oevers hebben de eerste hengelaars hun stekje weer gevonden. Nevelslierten drijven boven het water en dempen het monotone gedreun van een schip dat stroomopwaarts vaart. Op de scheepswerf bij Heusden wordt het plaatstaal weer bewerkt en in het westen tekenen de schoorstenen van de Amer-centrale in Geertruidenberg dunne lijnen tegen het nog aarzelende blauw. Een nieuwe dag begint.
Dit is het land waar ik ben geboren en gedeeltelijk ben getogen. Hier, ten zuiden van de Bergse Maas, liggen mijn wortels. Ik betrap mij er op, dat ik onbewust een route heb genomen die ik als jongen dikwijls liep. Van de Heistraat waar wij hebben gewoond naar een plas, een zandgat, honderd jaar geleder, gegraven om met het gewonnen zand het inmiddels weer opgeheven spoorlijntje 's-Hertogenbosch - Lage Zwaluwe aan te leggen. Het was een mooie plas, een ruig met riet en biezen omzoomd watertje zoals je die wel zag op de schoolplaten van Jetzes. In het voorjaar bloeiden er gele plomp en waterlelie, waartussen je kanjers van voorns met hun oranje vinnen kon zien zwemmen. In de rietkragen hipte de grote karekiet van de ene stengel op de andere en niet zelden zag je de vogel in de top van een wuivende stengel z'n veren poetsen. Van eind april tot in oktober kon je hem ook horen: kare-kare-kiet-kiet-kiet.
Er was altijd wel wat te zien daar bij dat watertje. Libellen scheerden laag boven de plas en tekenden scherpe schaduwen in het water, zodat je zou denken dat er twee boven elkaar vlogen. Dikwijls stond er een blauwe reiger tussen het riet, klaar om met zijn dolkachtige snavel een vis of waterrat te verschalken. Maar de karekiet wordt hier reeds lang niet meer gehoord en de libelle spiegelt zich ook niet meer in het water. De eens zo mooie plas is half gedempt met afval van de wegwerpmaatschappij. Dwars door de weilanden loep ik naar het midden van de vroegere Dullaert. Niet alleen is het hele gebied ontwaterd, maar ook de vervuiling heeft overal toegeslagen. Het weinige water in de kaarsrechte sloten is zo drabbig dat er geen vis in kan leven. Ik mis de mooie plekjes van vroeger, plekjes waar we dikwijls gingen spelen, waar we vuurtjes stookten en aardappels poften. En waar we stiekem kaart speelden. Vooral dat laatste was ons uitdrukkelijk verboden want dat werd als een duivelsspel gezien, ook als de inzet slechts uit onschuldige voetbalplaatjes bestond. Kaarten was, volgens moeder, een heidens spel, door de duivel zelf uitgevonden.
Mijn speelterrein lag in de ruige begroeiing van de Dullaert, op de kleigladde oevers van de Maas en op een smalle zandrug aan de rand van het veen. Die zandrug, eigenlijk een brede houtwal, is al lang verdwenen. Afgegraven natuurlijk! Het was een kleine verhoging in het terrein, een rivierduin uit de laatste ijstijd, zoals ik later begreep. Er stonden oude, kromme eiken en hoge berken waarvan de zilverkleurige stammen schitterden in het zonlicht. Vooral in het voorjaar, als de witte bast oplichtte en een groen waas van uitbottend lover in do kruinen hing was dat een mooi gezicht. Als er dan ook nog kolossale wolken boven die bomen dreven zou je wensen dat je al dat moois kon schilderen, zodat je er dikwijls naar kon kijken. In de oude eiken leefde het vliegend hert, Nederlands grootste kever die pas tegen de avond actief wordt. Toen ik deze kever eens mee naar school had genomen zette meester van Barneveld grote ogen op. Zo’n grote kever had hij nog nooit gezien. De volgende dag gaf meester mij een briefje waarop hij de Latijnse naam van de kever had geschreven: Lucanus cervus. ik had nog nooit van de naam gehoord, laat staan van Latijn. Aan de randen van het zand, daar waar het bouwland begon, groeiden braam, hazelaar en Gelderse roos.
Op warme dagen zag je er dikwijls een hagedis wegschieten of lag een hazelworm op een open plek te zonnen. Vuurvlinder, citroenvlinder, zandoogje, koolwitje en atalanta dartelden er van bloem tot bloem. In het dichte struikgewas broedde de nachtegaal, naar wiens wisselende zang vol vloeiende frasen ik dikwijls stond te luisteren. Konijnen renden er over het pad en vaak hoorde je de schelle roep van een fazantehaan.
Maar van de eens zo mooie zandrug is niets meer over. Als ik naar de monotone maisakkers kijk vervloek ik de slopers van dit eens zo mooie gebied. Ginds aan de rand van het tot agrarische woestijn verworden land resteren nog een paar peppels. Ze zingen het lied van de wind, maar de melodie is niet die van vroeger. Verdwenen zijn ook de drassige weilanden, de rietvelden en de talrijke plasjes van de Dullaert. Het landschap is monotoon, naargeestig zelfs. Vroeger deinde de veenbodem onder je voeten als je door de rietvelden liep en klotste het water al na een paar stappen in je klompen. Dan bogen de rietpluimen naar je toe en kriebelden de pluizen ervan in je gezicht. Overal groeiden dotters en daar waar de rivierklei aan de oppervlakte kwam pronkten de bloemen van het groot hoefblad. Vroeger was de veenbodem hier zo slap dat je er gemakkelijk doorheen kon zakken. Als de zachte, meestal drijvende laag veen zich boven je hoofd sloot kon niemand je eruit trekken. In de wijde omtrek stonden de venen bekend als "papiere zolderkes". Overal golfde de bodem, borrelde het bruine water onder je klompen en hoorde je slurpende geluiden. De Dullaert was een mysterieus land waar elk geluid door de natte, zompige bodem werd gedempt en waar op warme zomeravonden dansende lichtjes te zien waren die aan kwade geesten werden toegeschreven. Maar de Dullaert was ook een paradijs, waar je heerlijk op avontuur kon gaan. Vooral op woensdagmiddag als er geen school was trok ik vaak de rietlanden in. Dan luisterde ik naar de vogels en de wind die door het riet zong. Soms gingen eenden plotseling met veel kabaal op de wieken en hoorde je de machtige, trage vleugelslag van een laag overvliegende zwaan.
Steenuilen, ransuilen en zelfs de bruine kiekendief behoorden tot de vaste bewoners van dit ruige land. En niet te vergeten de schuwe roerdomp, wiens geheimzinnige geluid het midden houdt tussen een misthoorn en een in de verte loeiende koe. Vooral op mistige dagen als de wereld heel klein was en je je moeilijk kon oriënteren zodat je zelfs als kenner van het gebied moest oppassen de weg niet kwijt te raken, klonk het "whoem-whoem" van deze vogel onheilspellend. Er waren nog meer vreemde geluiden in het veen. Als de nacht zwaar en zwart over de rietvelden hing kon het er zelfs spoken. Wintertalingen verbleven er soms bij duizenden tegelijk. In zachte winters kwamen er zelfs pijlstaarten uit het hoge noorden op bezoek. Talrijk ook waren de wilde eenden, waarvan mijn broer Hein en ik in de weken voor Pasen een dankbaar gebruik maakten als we in de rietkragen en op het drassige land eieren gingen rapen. Nesten van twaalf eieren waren geen uitzondering. Door twee of drie eieren in het nest te laten konden we de eend verleiden dat aantal weer tot minstens tien aan te vullen. De lichtgroene eieren verkochten we voor een halve cent per stuk aan een bakker in Waalwijk. De Dullaert is de Dullaert niet meer. Zo ver het oog reikt is het landschap verpest door genormaliseerde en vervuilde sloten. De Dullaert is het produkt geworden van enge normen en formules, uitgedacht door lieden achter een bureau of tekentafel. Het verarmde gebied is in de plaats gekomen van de grillige natuurlijkheid die door de rivier zelf werd gecreëerd. De Dullaert is ten onder gegaan in de storm van het "utiliteits-vandalisme" die in de dertiger jaren over het Nederlandse landschap raasde. De aanblik van dit vernielde land stemt mij somber, verdrietig zelfs. Het is net of ik iets heel moois ben kwijtgeraakt, iets wat onvervangbaar is. Ik moet aan Johan Huizinga denken die dat gevoel zo goed onder woorden heeft gebracht: "Het is veel meer dan enkel een idyllische of romantische achtergrond die verdwijnt waar een landschap wordt verminkt. Er qaat iets teloor van de zin van het leven". Bij mijn verdere tocht zie ik in het landschap een betonnen brug waarachter koeien liggen te herkauwen als op een schilderij van Anton Mauve. Maar er is een kenmerkend verschil tussen het beeld hier en wat Mauve heeft geschilderd. Liggen de koeien van deze schilder in een wol met diverse kruiden, het weiland hier bestaat slechts uit gelijke grassprieten, gekweekt voor een maximale melkgift en eiwitproduktie. De God onterende "bio-industrie" heeft hier de laatste bloem uitgeroeid.
Alsof de natuur zelf over de vernietiging van de Dullaert treurt verandert de pastelblauwe lucht waarmee de dag begonnen was in een kleurloze wolkenmassa die aan de einder vervloeit tot een mistig grijs. In de motregen die valt schuilt een stuk symboliek.
Naschrift van de redactie:
Het moet toch al even geleden zijn, dat de natuurliefhebber, Rien Snijders, terug was in Sprang- Capelle, anders zou hij weten, dat al sedert enige jaren en nog steeds door Staatsbosbeheer er aan wordt gewerkt om agrarisch gebied in de Dullaert weer terug te brengen in de staat van moerasgebied. Dat zal hem ongetwijfeld genoegen doen, al is lang niet iedereen gelukkig daarmee.