Inleiding

Met de bouw van de toren van de Sprangse Hervormde Kerk werd eerst omstreeks 1465 begonnen. De parochie - uiteraard was de bevolking toen de RK religie toegedaan - moet zich in die tijd snel hebben uitgebreid. Na de uitspraak van de Grote Raad in 1464 in het geschil over de tiendrechten tussen pastoor Jan van Beringen en de Graaf van Holland, gaf Hertog Philips van Bourgondië tevens Graaf van Holland (Philips de Goede) opdracht aan de Bisschop van Luyk tot uitbreiding van de bestaande kerk. Die uitbreiding bestond uit een nieuw schipgedeelte, nl. het meest westelijk verhoogde gedeelte, en een toren.

Omstreeks 1475/1476 hadden de Sprangse kerk en toren ongeveer hun huidige vorm en gedaante.

      De inneming van Geertruidenberg in 1593 door Prins Maurits bracht het gebied tussen Geertruidenberg en Waalwijk in Staatse handen. De openbare uitoefening van de RK-eredienst werd verboden. Op religieus en politiek gebied kwamen hier grote veranderingen en de kerk ging over in Protestantse handen.

      In 1610 werd de Hervormde Gemeente in Sprang geïnstitueerd. Krachtens de Staatsregeling van 1798 ging de toren in eigendom over aan de burgerlijke gemeente Sprang.

Anno 1612 een groot gat en verder...

De meest bekende foto van de Sprangse kerk is ongetwijfeld de foto van de Waalwijkse fotograaf Th. M. van Delft: de Sprangse toren met het gat!  Minder bekend is, wanneer en hoe het gat is ontstaan. Uit 2 archiefstukken valt af te leiden wanneer dit gebeurd is:

Het eerste stuk is de kerkrekening van het jaar 1612; uit deze rekening blijkt, dat aan de jongens een tonne beyers wordt gegeven voor het opruimen van de stenen die van de traptoren naar beneden zijn komen vallen.

Het tweede stuk is het contract, van 20 maart 1612, gesloten tussen Jannes Cremer en Melis Melissen; kerkmeesters te Sprang en Luycas Peeterss aannemer te Besoyen: In dit stuk wordt voor het eerst gesproken over de ontstane opening.

Het gat is dus ontstaan in het eerste kwartaal van het jaar 1612.  Voor zo ver ons nu bekend is, wordt er nergens gesproken over de ontstaanswijze, terwijl er toch veel kerkelijk archiefmateriaal uit deze periode bewaard is gebleven.

De werkzaamheden, zoals die in het genoemde contract samengevat worden, zijn de volgende: "den cleyne tooren op de kerc staende aff te nemen, ende wederom te timmeren. Ende den groten tooren te timmeren."

Op het dak van het schip van de kerk stond vroeger "den cleyne tooren": een vieringtorentje met een luidklok. (waarschijnlijk wordt hier de St. Nicolaasklok bedoeld, ze werd in 1475 gegoten door de Utrechtse klokkenmaker Steven Butendijc) Het vieringtorentje moest afgebroken, en het ontstane gat in het dak moest dichtgemaakt worden. De klok moest in de "groote toren" naast de klok uit 1606 komen te hangen.

Verder krijgt Peeterss de opdracht: "van den groote toren den zuydwesten hoeck aff te breecken, en de wederom vast te maken. ende nisse onder dicht toe weeten."  De nis in de oostmuur van de toren welke toegang gaf naar de kerk werd dichtgemetseld, waarna er in 1621 enkele psalmverzen op geschilderd werden. (deze dichtgemaakte nis is nog steeds zichtbaar wanneer men onder de toren de kerk binnenloopt.) De bres werd niet dichtgemetseld, maar met een houten schot gedicht!

 

 

Waarom het gat ontstaan zou zijn. De Maria-legende

De Rooms Katholieken uit de omgeving zeiden, dat Maria de kerk te Sprang had verlaten omdat het gebouw was overgegaan in Protestantse handen. Daarom was Maria met veel geraas dwars door de torenmuur heen de kerk ontvlucht. Hierbij had ze wel een gat in de toren achtergelaten. Na verloop van jaren leek het erop, dat het gat niet meer gesloten zou kunnen worden. Dit was volgens de toenmalige Rooms-Katholieken ook niet mogelijk; wanneer Maria dit gat had geslagen, wie zou het dan kunnen sluiten.

Instortingsgevaar!?                     

Het gat blijft op deze manier 298 jaar onveranderd aanwezig, en voor het eerst worden er in 1901 stappen ondernomen voor een restauratie van de toren.

In een brief van 29 juli 1901, gericht aan de Commissaris der koningin geeft dhr. de Stuers

(mede initiatiefnemer voor het oprichten van de Rijksdienst voor Monumentenzorg) informatie over de desolate toestand van de Sprangse kerktoren:

"Het metselwerk der contreforten en afdekkingen en waterlijsten is ingekankerd, en er wordt niets aan gedaan." Hij vindt het zaak dat belanghebbend bestuur aangespoord wordt de nodige herstellingen onder bekwame leiding te verrichten. Verder oordeelt hij dat, als er  eenmaal aanvang met het werk is gemaakt, er wel middel is om geld voor dit werk te vinden.

Opvallend is, dat in deze brief geen woord gerept wordt over het gat!!!

Naar aanleiding van deze brief schrijft de Commissaris der Koningin, op 19 september  1901, een brief gericht aan de burgemeester van Sprang, met het verzoek om het belanghebbende bestuur aan te sporen de toren te laten restaureren.  Uitzicht op financiële steun is dan niet uitgesloten.

B&W van de Gemeente Sprang gaan hier op in, en richten zich nog dezelfde maand tot de Minister van Binnenlandse Zaken. De toestand van de toren wordt uitgelegd. En in relatie tot het gat wordt gezegd, dat wanneer niet tot een volledige herstelling overgegaan wordt, de toren zo bouwvallig wordt, dat hij na waarschijnlijk niet al te lange tijd gesloopt zal moeten worden! De financiële middelen van de Gemeente zijn niet toereikend om de kosten van een eventuele restauratie te kunnen dekken. Daarom wordt de Minister gevraagd een deskundige te laten onderzoeken op welke wijze en tot welke kosten een restauratie mogelijk zou zijn. B&W houden zich bij voorbaat aanbevolen om steun uit 's Rijks kas te ontvangen.

Het onderzoek van A. Mulder

Architect en opzichter voor de monumenten; A. Mulder krijgt vervolgens opdracht om het genoemde onderzoek te verrichten.

 

Van zijn onderzoek in november 1901, doet hij verslag in het "Bulletin van de NOB" (3e jaargang No. 3) Hij schrijft over zijn route door de Langstraat. Wanneer hij in Waalwijk aankomt, hoort hij daar over het ontstane gat in de toren van Sprang en de daaraan vastgeknoopte legende en vervolgt dan z'n weg via Besoijen over de Halve Zolenlijn richting Sprang, om daar aangekomen het gat in de toren op te sporen.

Grote verbazing: een gat van dergelijke omvang opsporen? Wat was het geval: Zoals op de foto zichtbaar is, werd de toren omringd door een rij hoge iepen (?) Het doel hiervan was de toren tegen regen en wind te beschermen, een handige bijkomstigheid was dat het gat aan het zicht onttrokken werd.

Bij het onderzoeken van de fundering werd zichtbaar dat deze naar de zuid-westhoek overhelde. De ontstane opening was dus niet ontstaan door geleidelijke afbrokkeling van de muur, maar door een instorting. De toren is gaan verzakken en het stuk muur ter grootte van het gat kwam los te staan. Dit stuk muur (met de grootte van pm 250 m3) is daarna in zuid-westelijke richting naar beneden gestort!!! De oorzaak van de verzakking zal later, bij het uitgraven van de fundering pas gevonden worden.

De architect geeft een beschrijving van interieur en exterieur van de toren. Hierdoor werd oa. bekend, waarvoor de (destijds dichtgemetselde) opening met deur tussen de eerste verdieping van de toren en het kerkruim diende. Deze gaf nl. toegang tot een, inmiddels niet meer bestaande, loopbrug over de dwarsbinten in de kerk. Even verder schrijft hij over tekeningen uit de 18e eeuw die een andere torenspits te zien geven. Maar waar deze tekeningen gebleven zijn is nog niet bekend.

Mulder heeft de toren opgemeten en in tekening gebracht. Enkele interessante afmetingen zijn de volgende:

  • De torenmuren zijn gelijkvloers 2 meter zwaar, boven de eerste versnijding wordt dat 1,75 meter en boven de tweede versnijding 1,65 meter.
  • De hoogte van het metselwerk bedraagt 24 meter.
  • De hoogte van de spits bedraagt 12 meter.
  • De eerste verdieping ligt op 13 meter de tweede verdieping 10 meter hoger.
  • De oorspronkelijk traptoren had een diameter van 2,10 meter
  • Het grondplan van de toren is niet quadraatvormig en heeft de volgende afmetingen: van oost naar west 5,76 meter en van noord naar zuid 5,23 meter
 

Tenslotte maakt hij een begroting van de herstellingswerkzaamheden. Het herstellen van de muurvlakken aan de noord- en westzijde van de toren, de waterlijsten en de contreforten zal ongeveer 600 à 800 gulden bedragen. Het herstellen van de ingestorte zuidwesthoek schat hij op 5000 a 5500 gulden.

Geen hulp van Rijk en Provincie

Het officieel rapport van Mulders onderzoek wordt als antwoord op de brief van de minister van Binnenlandse Zaken in februari 1902 opgestuurd. En in de raadvergadering van 10 april 1902 wordt vervolgens besloten f 1500,- uit de gemeentekas beschikbaar te stellen voor een eventuele restauratie.

Ook wordt besloten Hare Majesteit de Koningin en de Provinciale Staten van Noord Brabant een verzoekschrift om subsidie te sturen. De verzoekschriften worden geschreven, waarna de Provincie afwijzend beschikt en de brief aan de Koningin zelfs onbeantwoord blijft.

Op 12 Juli 1904 wordt er door B&W een brief, gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken, geschreven waarin vermeld wordt, dat er een scheur in het muurwerk zit die groter wordt. De reactie van een plaatselijk bouwkundige hierop was, dat de toren hierdoor best verder in zou kunnen storten. Reden waarom er borden om de toren geplaatst werden, met de mededeling dat het hoogst gevaarlijk is langs de toren te lopen. Omdat de gemeente Sprang zelf niet over de geldelijke middelen beschikt, wordt in deze brief gevraagd of  men van Rijkswege wil overgaan tot de restauratie.

In opdracht van Mulder wordt de scheur dan met gips gesloten, om te kunnen zien of er werking aanwezig is. Later blijkt dat dit niet het geval is. Bij het hoofdstuk: onderhoud aan toren en uurwerk, staat op de begroting voor 1906 een post van f 68.-.Gedeputeerde staten van Noord-Brabant willen naar aanleiding van deze post informatie ontvangen omtrent de toestand van de toren en wat de plannen zijn.

De som van f 68.- is bedoeld voor het onderhoud van het houten schot in het gat, en de situatie met het gat wordt weer eens uit de doeken gedaan. maar ook nu komt er geen reactie.

Een advies

In het archief bevindt zich vervolgens een brief van de heer Hulsebos, gedateerd 27 nov. 1907. Hij schrijft dat hij contact heeft gehad met architect Mulder over de Sprangse kerktoren. Het advies van de heer Mulder hierbij was, dat de gemeente een architect opdracht moest geven een begroting te maken (zijn eigen begroting is slechts globaal geweest). Vervolgens zou de begroting met een opgave van de eigen bijdrage van de gemeente en een nieuwe aanvraag om subsidie opgezonden moeten worden aan de minister van Binnenlandse Zaken. Hulsebos schat in, dat wanneer het werk dan eenmaal begonnen is, de Provincie ook wel met een subsidie over de brug zal komen. Als architect beveelt Mulder de heer Frowein uit 's-Gravenhage aan.

Als er niets lijkt te gebeuren, klimt dhr De
Stuers weer in de pen op 20 maart 1908. Hij schrijft dat men van Binnenlandse Zaken vindt, dat Sprang te veel van het Rijk vraagt, en dat de kans op subsidie groter zou zijn wanneer men tevreden zou zijn met de gewone proportie van 50%. Hij belooft dat, wanneer B&W hiertoe kunnen besluiten, hij zijn best zal doen de toekenning van de subsidie rond te krijgen. Maar omdat de Rijksbegroting binnen een korte tijd samengesteld zal worden moet hiermee wel haast gemaakt worden. Ook raadt hij de gemeente aan, om in de tussentijd een nieuw rekest aan de koningin te zenden.

Er volgt een reactie op het schrijven van dhr V.E.L. de Stuers: Omdat de gemeente geen eigendommen heeft moeten alle gelden voor de restauratie gevonden worden uit verhoging van de belastingen. En deze waren al zo hoog mogelijk opgevoerd (bijv. tot 90 opcenten op het personeel (de personele belasting)). Burgemeester Meijer schrijft dan ook, dat er van restaureren waarschijnlijk niets terecht komt, als het Rijk niet meer dan de helft wil bijdragen. De gemeenteraad is volgens hem in het uiterste geval wel bereid, de eigen bijdrage te verhogen naar f 2000,-.

Van het provinciaal bestuur van Noord Brabant ontvangt de burgemeester, eveneens in maart 1908, een brief waarin staat dat het onderhoud aan de toren veel te wensen over laat, en dat hierdoor zelfs een stuk ingestort zou zijn. En weer wordt gevraagd om een situatie-uitleg. Hieraan wordt gehoor gegeven, helaas zonder gevolg.

Architect J.F.L. Frowein

Komt er van het provinciaal bestuur geen schrijven, er komt wel een schrijven van de architect: dhr. J.F.L.Frowein. In zijn brief van 8 december 1908 deelt hij mee dat er op de Staatsbegroting voor 1909 een subsidie is uitgetrokken voor de restauratie van de gemeentetoren te Sprang, waarna hij zichzelf aanbeveelt als architect voor dit werk. De aanleiding hiervoor is zijn jarenlange ervaring in het restauratiewerk, waarbij hij vaak werd aanbevolen door de heren De Stuers en A. Mulder. Hij is van plan om op 14 december van datzelfde jaar naar Breda te gaan en deze reis tegelijk te benutten om in Sprang op bezoek te komen.

 

Een subsidie van f 6000,-

Het officiële schrijven van het ministerie van Binnenlandse Zaken met betrekking op de toekenning van de Rijkssubsidie wordt ontvangen op 11 maart 1909. Uit deze brief blijkt, dat, onze rijksarchitect voor de monumenten, Mulder, in juni 1908 een begroting heeft gemaakt voor de herstellingswerkzaamheden. De kosten van restauratie komen dan op f 7478.02.

Op het 5e hoofdstuk van de staatsbegroting voor 1909 wordt f 3000.-  als Rijkssubsidie uitgetrokken als eerste termijn van het totaal bedrag van f 6000.- . De overige som van f 1500.- zal door de gemeente verstrekt moeten worden. Verder zijn er twee voorwaarden voor de toekenning van subsidie aan verbonden:

  1. de restauratie moet geschieden overeenkomstig de door de regering goedgekeurde plannen.
  2. de uitbetaling van het rijkssubsidie zal eerst plaats hebben, nadat de uitgevoerde werken van Rijkswege zijn opgenomen en goedgekeurd.

De minister vraagt om een definitieve beschrijving met tekening en raming der kosten, wanneer de genoemde voorwaarden aanvaard worden.

In de raadsvergadering van 1 april 1909 wordt dan besloten met een architect in overleg te gaan. Wethouder Verhoeven stelt voor om de hoog nodige herstellingen aan de torenspits tegelijk met de restauratie te verrichten. Dit plan wordt goedgekeurd.

Burgemeester Meijer neemt direct contact op met architect Frowein, die hem terugschrijft op 5 april. Hij deelt mee dat zijn honorarium als architect 8% van de kosten zou bedragen, en dat hij graag op 20 april een bezoek wil brengen aan Sprang.

 

Op zoek naar een aannemer

Bij zijn bezoek wordt afgesproken dat hij op zoek gaat naar een aannemer. Op 5 juni is het dan zo ver: Frowein stuurt 2 contracten, een (door hem gemaakte) begroting van de kosten, twee tekeningen van de toren en een inschrijvingsbillet op. Het inschrijvingsbiljet is van Pieter Martinus Kuselbos: aannemer te Breda. Uit dit billet blijkt, dat Frowein erin is geslaagd om de restauratie tot stand te brengen voor een som van f 7116.-  + 8% honorarium dus samen f 7684.- . Van een steenfabrikant heeft hij een buitengewoon voordelig aanbod gehad voor de levering van de nodige 200.000 stenen. De aanbieding van de stenen geldt echter tot 15 juni. Daarom moet het contract met de aannemer voor die datum getekend zijn, en de andere door hem toegestuurde stukken zo snel mogelijk, voor goedkeuring, naar de minister doorgestuurd worden. Wanneer de stukken dan terug ontvangen zijn, kan alles ondertekend worden.

Een dag na ontvangst, worden genoemde stukken verstuurd, en op 11 juni goedgekeurd terugontvangen. De torentrap dient echter van steen of beton gemaakt te worden, en niet, zoals gepland, van hout.

De begroting van Frowein ziet er als volgt uit:

Hoeveelheden

Aard der werkzaamheden

Prijzen

Sommen

 

schuttingen, loodsen, steigers, gereedschappen,transporten, uitvoering enz.

 

f 800,-

40 M3

Graafwerk en wederaanvulling

f 0.25

f   10,-

200 M3

Metselwerk van Boomsche steen in portl. cementspecie

f 16.40

f 3280,-

8 M3

Natuursteen voor banden

f 100,-

f 800,-

2 M3

Natuursteen voor courornementen

f 140,-

f 280,-

1 stuk

spiltrap van 130 treden zw. 0,055 M en spil zw. 0,14 x 0,14M

f 1,50

f 195,-

2 M3

Vurenhout voor het kapje op de traptoren

f 60,-

f 120,-

32 M2

Beschot van vurenhout zw 0,028 M

f 1,25

f 40,-

32 M2

Leienwerk

f 2,50

f 80,-

1000kg

IJzerwerk voor verankering, enz.

f 0,18

f 180,-

 

Stelpost voor plaatsing van kettingankers

 

f 50,-

 

Hoeveelheden

Aard der werkzaamheden

Prijzen

Sommen

17,50 M2

Glas in lood met bindroedjes, plaatsing, enz.

f 8,-

f 140,-

 

Verfwerken

 

f 40,-

2 stuks

Eiken deuren met hang- en sluitwerk

 

f 150,-

 

Onvoorziene uitg.

 

140,-

Een definitief besluit

De aanbieding van de steenfabrikant is verschoven naar 20 juni, reden waarom de gemeenteraad in een spoedeisende vergadering bij elkaar komt op 16 juni. De definitieve beslissing tot restauratie wordt genomen. Hierna wordt tijdens de vergadering van B&W het contract goedgekeurd en getekend. Een telegram wordt de volgende dag naar dhr Kuselbos verstuurd met de mededeling, dat het restauratiewerk hem gegund wordt. Volgens het contract moet het werk voltooid zijn vóór of op 1 april 1910.

Vervolgens wordt er in juli een prijsopgaaf gevraagd voor het maken van een trap van beton en de herstelling van het noordwest-contrefort. Een trap gemaakt van beton kost f 130,- meer dan een houten trap. Omdat de herstelling van de steunbeer aan de noordwestzijde moeilijk te begroten is, wordt deze geschat op f 516,60. Frowein schrijft in deze brief, dat met de werkzaamheden begonnen wordt, wanneer de stenen geproduceerd zijn. Over de aanbieding van de stenen wordt echter niet meer gesproken. Hij schat in, dat de eerste steenlevering in september zal geschieden. Op 11 augustus 1910 wordt door B&W tot deze werkzaamheden besloten.

Voor de bestrijding van de restauratiekosten door de gemeente, wordt op 7 september 1909 door het gemeentebestuur, besloten tot het aangaan van een geldlening, ter grootte van f 3000,-. De aflossing zal plaats vinden m.b.v. aandelen van f 200,-. Men zal hiermee beginnen in 1911 met jaarlijks een aandeel. In de memorie van toelichting, behorend bij de lening, wordt gesteld dat de totale kosten f 8500,- à f 9000,-  zullen bedragen. Hiervan wordt door het Rijk f 6000,- bijgedragen. De overige f 2500,- à f 3000,- zijn voor rekening der gemeente Sprang.

Aangaande de geldlening worden 3 inschrijvingsbiljetten ontvangen van ieder f 1000,-. Ze zijn afkomstig van de Ned. Herv. Kerk te Sprang, het bestuur van de Coöp. Stoomzuivelfabriek "de Toekomst" en dhr M. Rijken uit Capelle.

Wachten

Door slechte weersomstandigheden, loopt de fabricage van de stenen echter erg tegen; er kan met restaureren nog niet begonnen worden. Met het oog op het verliezen van de toegekende subsidie voor het jaar 1909, wordt bij het Rijk geïnformeerd naar de uitkering hiervan. De  f 3000,- subsidie voor het jaar 1909 dient verwerkt te zijn voor 1 december 1910. De aanvang van de werkzaamheden kan dan opgeschort worden tot 1 maart 1910, en de voltooiing ervan tot 1 oktober 1910. In verband met het vergevorderde seizoen wordt besloten de aannemer uitstel van oplevering te verlenen tot 1 september 1910.

Bij het uitgraven van de oude fundering in maart/april 1910 blijkt, dat de ondergrond onbetrouwbaar is. Er zit nl. veen onder de fundering. Door het inklinken van het veen is de toren gaan verzakken, waardoor later het gat is ontstaan. Het is volgens Frowein en Kuselbos dan ook noodzakelijk onder de te maken fundering een plaat van gewapend beton aan te leggen van 1/2 m dikte en daarop een betonblok te maken van 1 m hoog. De
kosten hiervan zijn f 730,-  Dit bedrag valt buiten de aannemingssom, maar het voorgestelde plan wordt goedgekeurd. Hierna wordt begonnen met het eigenlijke restauratiewerk.

Uit de brief van B&W van Sprang gedateerd 8 juni 1910 blijkt, dat het werk voor de helft gereed is. Van Rijkswege kan men dus de inspectie komen verrichten om vervolgens de eerste f 3000,- uit te keren. De Rijksarchitect voor de monumenten Dhr Mulder verricht de inspectie en komt tot de conclusie dat de werkzaamheden goed zijn uitgevoerd en dat voor f 3640,- verwerkt is. De subsidie wordt dan ook uitgekeerd.

De gedenksteen

Tijdens de raadsvergadering in juli wordt door raadslid De jong het voorstel gedaan voor het plaatsen van een gedenksteen met daarop: het stichtingsjaar, het jaar van de restauratie en de naam van de burgemeester. Tijdens de wethoudersvergadering blijkt al tot dit plan besloten te zijn: een steen doelende op de restauratie. De steen werd aangebracht rechts van de toreningang. De oorspronkelijke, inmiddels beschadigde steen, is bij de laatste restauratie in 1993/1994 van de toren vervangen door een replica.

Provinciaal subsidie

Omdat door onvoorziene tegenvallers de kosten van de restauratie blijven stijgen, wordt aan het provinciaal bestuur verzocht een subsidie te verlenen van f 1500,-. Met dit geld kunnen de overgebleven maar niet minder noodzakelijke werkzaamheden uitgevoerd worden. Deze werkzaamheden zijn de volgende:

  1. Veranderen van de galmborden.
  2. Bijmetselen van de muren onder de muurplaten, herstellen bijwerken enz.
  3. Slopen van de houten torentrap en het herstellen van de zolder met afkomend hout
  4. Restaureren van de noordzijde van de toren.
  5. Restaureren van de zuidzijde van de toren.
  6. Restaureren van de westzijde tussen het nieuwe gedeelte en het noordwest contrefort.
  7. Vernieuwen van 3 spitsen, houtwerk en leien.
  8. Herstellen leiendak van de torenspits.

De kosten van dit werk zijn f 980,-  hierbij opgeteld de kosten van het werk aan het NW contrefort ad f 516,60, komt dat op een totaal van bijna
f 1500,-. De aanvraag voor subsidie wordt op 21 december door gedeputeerde Staten ingewilligd, en de subsidie zal worden uitgekeerd als het werk voltooid is en een specifieke opgaaf der werkzaamheden ontvangen is.

Een gat nu met stenen gedicht

Ondertussen wordt op 3 december 1910 de Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte gebracht van het feit, dat de werkzaamheden zo ver zijn gevorderd dat een tweede inspectie kan plaats hebben. Dit om de rest van de subsidie te kunnen ontvangen. Op 5 januari 1911 wordt door Mulder de inspectie uitgevoerd en het werk weer goedgekeurd. Het gat in de toren is gesloten! 

Maar het werk is nog niet klaar,  en er is een bedrag van f 1937,11 boven de aannemingssom verwerkt. Architect Frowein besluit te wachten tot een nadere opdracht van de gemeente om de rest van het werk voort te zetten. Hiertoe wordt op 25 april 1911 besloten, en met het werk wordt weer een aanvang gemaakt. Uit het tweede contract met PM Kuselbos blijkt dat hij het verdere werk heeft aangenomen voor de som van f 1080,-. Het werk moet worden opgeleverd voor of op 1 september 1911.

Uiteindelijk komt men nog f 500,- tekort om alle kosten te kunnen dekken. Er wordt een lening aangegaan voor die f 500,- ,waarvoor de Ned. Herv. Kerk te Sprang zich inschrijft.

Wanneer al het restauratiewerk is afgerond, ben ik helaas nog steeds niet tegen gekomen. Maar het gat is er niet meer. Door zorgvuldig onderhoud zullen dergelijke historische bouwwerken ook in de toekomst kunnen blijven bestaan. De Sprangse toren is namelijk een juweel voor het dorp, en dat moet zo blijven.

In de rekeningen van het gemeente bestuur van Sprang kwam ik de volgende verzamelstaten van bevelschriften tegen van de jaren 1910 en 1911. Ze geven een overzicht van betalingen aan Architect Frowein en de aannemer Kuselbos:

 

Model C. 1910

   

naam:

onderwerp betaling:

bedrag:

 

artikel 2

 

P.M. Kuselbos

uitgevoerde herstellingen, vallende onder gewoon onderhoud aan den toren.

f 352,-

J.F.L. Frowein

honorarium als architect over de uitgevoerde herstellingen, vallende onder gewoon onderhoud, aan den toren.

f 28,16

 

artikel 9

 

P.M. Kuselbos

eersten termijn der aannemingssom van het dichten der opening in den toren

f 1423,20

  "

idem 2e termijn.

f 1423,20

  "

idem 3e termijn

f 1423,20

  "

idem 4e termijn

f 2446,40

  "

voorschot op het meerwerk bij het dichten der opening in de toren.

f 500,-

  "

meerderwerk bij het restaureren van de toren.

f 905,11

naam:

onderwerp betaling:

bedrag:

J.F.L. Frowein

honorarium als architect over de eerste termijn der aannemingssom van het dichten der opening in de toren met teruggaaf van verschotten

f 217,96

  "

idem over de 2e termijn

f 140,85

  "

idem over de 3e termijn

f 140,85

  "

idem over de 4e termijn

f 228,71

  "

idem over het meerwerk

f 129,90

restauratie-kosten

som artikel 9

f 8979,38

opgemaakt door burgemeester en wethouders der gemeente Sprang 5 juli 1911.

Model C. 1911

   

naam:

onderwerp betaling:

bedrag:

 

artikel 12

 

P.M. Kuselbos

5e of laatste termijn van de aannemingssom van het dichten der opening in de toren.

f 400,-

  "

meerwerk bij het restaureren van de toren

f 325,-

  "

uitvoering van verdere restauratiewerken aan de toren

f 1146,70

J.F.L. Frowein

aannemingssom en over meerwerk der restauratie van de toren met verschotten daarbij.

f 62,13

naam:

onderwerp betaling:

bedrag:

Th. M. v Delft

levering van negatieven van de toren, in verband met restauratiewerken, ten behoeve van 'S Rijksbureau ter bewaring van monumenten.

f 9,70

   

f 1943,53

De som van model C van de jaren 1910 en 1911 is f 10922,91. Dit zijn de totale kosten van de restauratie van de kerktoren te Sprang in 1911.

Restauratiekosten                 f. 10.922,91

Hierin is ontvangen wegens:

a. Rijkssubsidie          f. 6.000,--

b. Provinciaal subsidie   f. 1.500,--

              Totaal               f. 7.500,--

Blijft voor rekening van de

gemeente Sprang                    f. 3.422,91

                                  ============

___________

Bronnen:

  • Oud-archief v.m. gemeente Sprang (gemeente
    Waalwijk)
  • Rijksarchief in Den Haag
  • Rijksarchief in 's-Hertogenbosch

Foto's: uit diverse particuliere collecties