Met de Staatsregeling van 1798, in werking getreden op 1 mei 1798, werd een strikte scheiding tussen kerk en staat ingevoerd voor het volk van de Bataafse Republiek. Additioneel Artikel VI dier Staatsregeling bracht dan ook enorme veranderingen met zich mee t.o.v. de voormalige staatskerk, zoals die tot dat tijdstip in de Republiek der Verenigde Nederlanden functioneerde.
In "Bruggeske" 1999-2 is daaraan reeds aandacht besteed en vindt U, naast een kort overzicht over het ontstaan van de Hervormde Gemeente Sprang in 1610, beschreven hoe later het gebruik en het eigendomsrecht van het kerkgebouw in Sprang op grond van genoemd Additioneel Artikel VI werd geregeld.
Dat Additioneel Artikel VI hield, behalve bepalingen met betrekking tot kerkgebouwen, ook regelen in omtrent de torens aan de kerkgebouwen gehecht, benevens de klokken, met derselver huisingen. Ik zegde U toe in een afzonderlijk artikel daarop terug te komen.
Die belofte kom ik thans na.
Het laatste lid van Additioneel Artikel VI luidt:
"De Torens, aan de Kerkgebouwen gehegt, benevens de Klokken, met "derselver huisingen, worden verklaard, eigendommen te sijn en te "blijven der Burgerlijke Gemeenten, staande ten allen tijde onder
"derzelver beheering en onderhoud.

Volgens het blad "De Kerkvoogdij" van april 1997 zou deze bepaling van Additioneel Artikel VI in vele plaatsen nooit zijn uitgevoerd, terwijl daartegenover in vele andere plaatsen, o.a. in Sprang, wel toepassing is gegeven aan dat voorschrift. Daar nam de burgerlijke gemeente de onderhouds- en de restauratiekosten van de toren wel voor haar rekening.
Maar wat hebben we laatstelijk gezien? In een aantal plaatsen in Friesland waar de kerkelijke gemeenten na 1798 de kosten van de torens voor rekening van de kerk zijn blijven nemen, is men einde vorige eeuw de Staatsregeling van 1798 indachtig geworden. Deze kerken, wier ledental en derhalve ook hun financiële draagkracht aanmerkelijk terug is gelopen, kunnen nauwelijks in de kosten van de eredienst voorzien, en zeker niet meer in het onderhoud van de torens. Deze kerkelijke gemeenten hebben zich in de negentiger jaren van de vorige eeuw alsnog beroepen op de Staatsregeling van 1798. Toen de burgerlijke gemeenten deze aanspraken afwezen hebben de betrokken Kerkvoogdijen een proces aangespannen tegen hun gemeentebesturen. Dat deden de Kerkvoogdijen van Dearsum en Terzooi tegen de gemeente Boarnsterkim, van Harlingen-Midlum tegen de gemeente Harlingen en van Goutum en Lekkum-Miedum tegen de gemeente Leeuwarden. Het ging daarbij - ongeveer 200 jaar later - om de vraag wie nu eigenlijk eigenaresse en dus onderhoudsplichtige was van de kerktorens.
Juist uit hoofde van de verbrokkelde uitvoering, die + 200 jaar geleden in de diverse gemeenten aan genoemd Additioneel Artikel VI is gegeven, is getracht in artikel 13 van de Staatsregeling van 1801 een regeling hier voor te treffen:
Dit artikel 13 luidde:
"Ieder Kerkgenootschap blijft onherroepelijk in het bezit van het
"gene met den aanvang dezer Eeuw door hetzelve wierd bezeten."

Maar omdat de Staatsregeling van 1798 niet werd ingetrokken, kwam hiermee geen duidelijkheid. Dat stelde ook de Hoge Raad bij arrest van 19 maart 1847 vast.
Het kwam hierop neer, dat indien in 1800 tussen de gemeente en de kerk nog geen schikking omtrent de toren was getroffen, de toestand van de Staatsregeling van 1798, dus van 1 mei 1798, gold, en uit dien hoofde de toren aan de burgerlijke overheid behoorde!

De vraag is gesteld of men ook door verjaring het eigendomsrecht van de toren zou hebben verkregen. Dat kan wanneer men bij onroerende zaken 20 jaar (met een titel) of 30 jaar (zonder titel) het onroerend goed voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig heeft bezeten. Wel moet het bezit te goeder trouw zijn. Wanneer hetzij de Kerkvoogdij, of het gemeentebestuur al + 200 jaar beheersdaden verricht en onderhoud pleegt, mag men toch wel stellen, dat men door verjaring eigenaar is geworden.
Wel kan men van zo'n eigendomsverkrijging afstand doen, maar meestal is dat door onbekendheid met de materie niet gebeurd. Door de inwerkingtreding van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek is dat overigens vanaf 1 januari 1992 onmogelijk geworden.

Daarnaast was er de vraag of het Additioneel Artikel VI rechtstreekse werking had en declaratief was. Met andere woorden de Staatsregeling (Add. Art. VI) gaf met haar bewoordingen "worden verklaard eigendom te zijn en te blijven", aan, dat er geen akte van overdracht van de toren nodig was, zelfs door die bewoordingen was uitgesloten, omdat die bewoordingen zelf directe werking hadden. In die gedachtengang was de toren per 1 mei 1998 overgegaan - zonder akte - naar de burgerlijke gemeente.
En dan was dus ook ingevolge artikel 13 van de Staatsregeling van 1801 de burgerlijke gemeente per 1 januari 1800 eigenaresse.
Anderen waren van mening, dat de genoemde bewoordingen "worden verklaard eigendom te zijn en te blijven" instructierecht inhielden, dat de Kerkvoogdijen en de burgerlijke gemeenten opdroeg een akte van eigendomsovergang op te maken. Was zulks 1 januari 1800 niet gebeurd, dan bleef de Kerkvoogdij, dat is degene die de toren op 1 mei 1798 bezat, eigenaresse daarvan.
De interpretatie (de uitlegging) van Add. Art. VI van de Staatsregeling van 1798 was dus doorslaggevend. In het ene geval was de burgerlijke gemeente, in het andere geval de Kerkvoogdij eigenaresse.

Na een proces van bijna vier jaren deed de Rechtbank te Leeuwarden op 17 juli 1996 uitspraak in het geschil dat de vijf genoemde Kerkvoogdijen tegen hun respectieve gemeentebesturen hadden aanhangig gemaakt.
De rechtbank verdiepte zich niet in allerlei juridische vragen, zoals hierboven genoemd, maar wees de vordering van de Kerkvoogdijen in duidelijke bewoordingen af, omdat er sprake is van rechtsverwerking nu de kerken zich bijna 200 jaar als eigenaresse van de torens hadden gedragen.
De Rechtbank overwoog:
"Naar tussen partijen vaststaat, heeft de desbetreffende in het geding zijnde Hervormde Gemeente sedert de inwerkingtreding op 1 mei 1798 van artikel VI van de Additionele Artikelen tot de Acte van Staatsregeling des Bataafschen Volks het beheer en onderhoud van de haar betrekkelijke kerktoren voor haar rekening genomen. Dit heeft tot gevolg dat - wat er ook zij van de vraag wie eigenaar van de onderhavige kerktorens is - eiseressen haar recht om te vorderen dat thans gedaagden het onderhoud van die torens voor haar rekening nemen, hebben verwerkt. Deze rechtsverwerking is niet alleen gebaseerd op het verstrijken van inmiddels bijna twee eeuwen, maar ook op het feit dat - naar, volgens het oordeel van de rechtbank, door eiseressen onvoldoende is bestreden - zij zich gedurende die tijd ondubbelzinnig als eigenaresse van de haar betrekkelijke kerktoren hebben gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eiseressen - nu haar dat beter uitkomt - zich na bijna twee eeuwen niet op het standpunt gaan stellen dat - omdat gedaagden sedert 1798 eigenaressen van de kerktorens zouden zijn - het onderhoud van die torens thans voor haar rekening komt. Het geldend maken door eiseressen van haar (mogelijk) recht op onderhoud van de kerktorens door gedaagden als eigenaressen van die torens is naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar met die vroegere gedragingen van eiseressen, omdat gedaagden daardoor voor kosten zouden komen te staan waarvan zij, gezien de gedragingen van eiseressen gedurende bijna twee eeuwen, mochten aannemen dat die voor rekening van eiseressen zouden zijn."

Eenvoudig gezegd, de Rechtbank overwoog, dat wanneer men 200 jaar zich als eigenaar heeft gedragen en alle kosten, daarmee verband houdende, heeft gedragen, men na die termijn niet plotseling met beroep op een oude Staatsregeling, die lasten op een ander kan afschuiven, omdat het financieel niet meer uitkomt.

De slotoverweging van de Rechtbank wierp daarop nog eens duidelijk de schijnwerper:

"Nu eiseressen blijkens haar stellingen de gevorderde verklaring voor recht uitsluitend hebben gevraagd om vastgesteld te krijgen dat het onderhoud van de onderhavige kerktorens voor rekening van gedaagden komt en, zoals hiervoor overwogen, eiseressen - als gedaagden eigenaars van de torens zouden zijn - het recht om te vorderen dat gedaagden het onderhoud van de torens voor haar rekening nemen, hebben verwerkt, hebben eiseressen geen belang bij de door haar gevraagde verklaring voor recht dat gedaagden ieder voor de binnen haar rechtsgebied vallen kerktoren(s), eigenares van die kerktoren(s) zijn."

Tegen dit voor de Kerkvoogdijen ongunstig uitvallend vonnis, hebben deze hoger beroep ingesteld bij het Hof van Leeuwarden. Bij arrest van 10 juni 1998 heeft het Hof het beroep ongegrond verklaard.
Het Hof stelde, onder meer, dat Add. Art. VI van de Staatsregeling van 1798 niet uitblonk door duidelijkheid. Voor het Hof bleef het de vraag, of de torens in 1798 zonder meer, d.w.z. zonder overdrachtshandeling in enigerlei vorm, eigendom werden van de burgerlijke gemeenten. Er was grote onduidelijkheid. In het ene geval bleef de kerk zich als eigenaresse gedragen, maar in andere gevallen stelden burgerlijke gemeenten zich op het standpunt, dat zij zonder meer eigenaar van de toren waren geworden en stelden zij zich feitelijk in het bezit daarvan. Tegen de achtergrond van deze onduidelijkheid moet dan ook artikel 13 van de Staatsregeling van 1801 worden begrepen. Dit artikel moet
"zo worden opgevat dat de kerkelijke gemeenten bij voortduring als eigenaressen van de toren moeten worden erkend, overal waar zij die op 1 januari 1800 in bezit hadden en dus overal waar men ze - ingevolge artikel VI van de Staatsregeling van 1798 - voor die datum niet aan de Burgerlijke Gemeenten had overgedragen of waar de Burgerlijke Gemeenten zich daarvan niet feitelijk in het bezit hadden gesteld".

Intussen hebben de Kerkvoogdijen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De beheerders van oude torens zullen ongetwijfeld met grote belangstelling hiernaar uitzien.
En U, lezers van "Bruggeske", zult via ons orgaan op de hoogte worden gehouden.

Toetsen we de situatie van de Sprangse kerktoren aan bovengenoemde overwegingen van de Rechtbank te Leeuwarden en het Hof te Leeuwarden, dan zou de Kerkvoogdij der Hervormde Gemeente Sprang niet bevreesd behoeven te zijn, dat de Hervormde Gemeente in de toekomst nog met lasten van de kerktoren zal worden belast.
Na 1 mei 1798 heeft de burgerlijke gemeente Sprang zich als eigenaresse van de toren opgesteld en de toren feitelijk in bezit genomen.
•De normale onderhoudskosten van de toren, het torenuurwerk, het luiden van de klok op de gezette tijden en bij begrafenissen, zomede van het uitsteken van de vlag van de toren op nationale - en plaatselijke feestdagen zijn sedertdien ten laste van de burgerlijke gemeente genomen.
•Voor het verwijderen van de spits van de toren voor het plaatsen van een seintoestel op de toren ten behoeve van de seinketen, een primitieve "telegraafverbinding", Parijs-Amsterdam, kreeg het gemeentebestuur opdracht tot medewerking van de Prefect van het Departement Monden van de Rijn. Zie "Bruggeske" 1999-1.
•De nieuwe (huidige) spits op de toren is in 1821 in opdracht en voor rekening van het gemeentebestuur aangebracht. Zie "Bruggeske" 1998-2.
Verder geschiedden in opdracht en voor rekening van de burgerlijke gemeente:
•De restauratie van de toren in 1910, waarbij het gat in de toren, ontstaan door instorting in 1612 van de zuidwestelijke muur (veen onder de grond), definitief werd hersteld.
•Het herstel van oorlogsschade aan en de restauratie van de toren in de jaren 1952 t/m 1956. Zie het Gedenkboekje t.g.v. de plechtige ingebruikneming van de gerestaureerde kerk en toren op 16 januari 1957.
•Het opnieuw doen gieten en aanbrengen in 1947 t/m 1956 van een kleine en een grote klok ter vervanging van de door de bezetter in 1943 geroofde torenklokken en het aanbrengen van verlichting op het torenuurwerk in 1956. Zie "Bruggeske" 1988-1.
•De restauratie van de toren in de jaren 1993 en 1994.

Ik meen te mogen stellen, dat het gemeentebestuur zich in de afgelopen twee eeuwen een goed beheerder van de kerktoren in Sprang heeft getoond ten dienste van de gehele plaatselijke gemeenschap.

M. van Prooijen

Bronnen:
•het archief van de burgerlijke gemeente Sprang-Capelle, thans Waalwijk;
•het kerkelijk archief van de Hervormde Gemeente Sprang;
•het maandblad "De Kerkvoogdij", april en juni 1997, en februari 1999, uitgave van de Ver. van Kerkvoogdijen in de Ned. Herv. Kerk