4. Wonen in Sprang-Capelle in de 19e en 20e eeuw
Hoewel Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle nog afzonderlijke zelfstandige gemeenten waren, vond in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw de bouw van woningen, boerderijen, bedrijven en winkels vrijwel uitsluitend plaats aan het lange lint, dat ook nu nog gevormd wordt door het Oosteind, de Kerkstraat, de Van der Duinstraat, de Raadhuisstraat en de Heistraat, met als zijweg de Hogevaart en aan het eind naar links overgaande in de Nieuwevaart en naar rechts in de Wendelnesseweg (toen ook Nieuwevaart geheten) tot de kom van het dorp Capelle. Kenmerkend voor Sprang-Capelle zijn enerzijds de oost-westverbinding, gevormd door "het lint" en door de Winterdijk-Hoofdstraat en Waspiksedijk en anderzijds de noord-zuidverbinding, lopende langs de vroegere turfvaarten, en gevormd door de Nieuwevaart-Wendelnesseweg en door de Hogevaart. Vroeger was de noord-zuidverbinding belangrijk omdat het Capelseveer de verbinding vormde tussen Breda en Gorkum (die achterhaald is door de brug bij Keizersveer), nu is de oost-westverbinding het gewichtigst. De kom van Capelle bestond, evenals nu nog het geval is, uit de bebouwing om de Binnen- en Buitenhaven en aan de Dijk, thans de Hoofdstraat, waar ook de huidige uit 1750 daterende N.H. Kerk was en nog is gelegen. Ook in Sprang stonden er enkele woningen rond de N.H. Kerk, die reeds in 1475 zijn huidige vorm had.
4a. Wonen met ongemakken en gemakken
Uiteraard beschikte men in de 19e eeuw niet over de voorzieningen en gemakken waarover woningen thans beschikken. Vrij algemeen waren de woningen, maar vooral de boerderijen van rieten daken voorzien, wat - hoe schilderachtig en warm ook - het brandgevaar aanzienlijk vergrootte. Een brand breidde zich daardoor meestal uit tot meerdere panden. Zo gingen bijv. in 1839 op 5 achtereenvolgende zondagen als gevolg van brandstichting door een 3-tal baldadige jongelui die met hun pijp de rieten daken in brand staken, 5 boerderijen verloren . Uitzonderlijke branden vonden in Sprang plaats in 1864 en 1892 en 1921, waarbij de rieten daken een rol speelden . In Capelle was de grote brand in de Heistraat in 1942 een ware ramp in de bezettingstijd .Hoewel steeds meer panden met pannen werden gedekt, bleven nog tot in onze tijd diverse gebouwen, grote en kleine, van rieten daken voorzien.
4b. Drinkwater
Tot ongeveer 1920 was men voor drinkwater voor mensen en vee alsmede voor water om te koken en te wassen, aangewezen op water uit de vaarten of regenwater dat van de daken werd opgevangen dan wel pompwater, dat uit de grond werd opgepompt.
Uit de jaarverslagen der 3 gemeentebesturen blijkt dat, waar de woningen niet langs de vroegere turfvaarten stonden in het algemeen pomp- of putwater werd gebruikt. Gewoonlijk was dit reuk- en smakeloos en helder doorschijnend. Op een aantal plaatsen was het enigszins bruin van kleur. Meer en meer werd het regenwater uit de dakgoten opgevangen in regenputten, nadat het water daarheen geleid was via filters van kiezels en grindkeien.
Degenen, die langs de Hogevaart of de Nieuwevaart en de Wendelnesseweg woonden, gebruikten het water uit de vaarten voor allerlei doeleinden. Dat was helder, zacht en zoet water. De vaarten dienden nl. in de eerste plaats voor de afvoer van water uit de ten zuiden van Sprang-Capelle gelegen hogere zandgronden naar het Oude Maasje. Het vloeide daarheen af via respectievelijk de Labbegatsehaven en de Capelse haven, die aan de werking van eb en vloed onderhevig waren. Was er te weinig water in de vaarten dan gingen bij hoog water zo nodig de sluizen in de Winterdijk naar die havens open en kwam op deze wijze fris water in de vaarten. Het vloedwater dat van zee via het Haringvliet, de Brielse Maas en de Nieuwe Waterweg via de Noord en de Dordse Kil landinwaarts stroomde, kwam meestal niet veel verder dan de Biesbosch. Het bovenwater van de Maas, opgehouden door het hoge zeewater, stroomde dan bij vloed de Capelse- en Labbegatse havens en bij geopende sluizen de vaarten binnen, veel vis met zich meebrengend. Snoeken waren soms groter dan 1 meter (zonder latijn! zei mijn zegsvrouwe).
Met een emmer werd door de er langs wonende boeren het water uit de vaart geschept om zo het vee te laten drinken. Verder werd het water gebruikt voor de was. Het zachte water betekende, dat er minder zeep voor nodig was. De melkbussen werden door de vrouwen zelf schoon gemaakt met kokend soda-water en nagespoeld met water uit de vaart. Tevens werd er de grote was mee gedaan, nagespoeld met water uit de vaarten en vervolgens op de pottenstelling buiten gelegd om te drogen, waarna het wasgoed 's avonds werd binnengehaald. Langs de Hogevaart in de buurt van Zuidewijn waren verschillende ooievaarsnesten. De ooievaars hadden volop voedsel; het krioelde in de vaart van allerlei dieren, die van hun gading waren. 's Avonds was het een zangkoor van kikkers. Wat waren de landerijen en vooral de buitenpolders mooi met de hooioppers. Werd het hooi op de kar geladen dan stapten de ooievaars er achter aan om de muizen te pakken die onder het hooi zaten. Na de hitte van de dag maakten de boerenmensen in de zwoele avonden graag een buurpraatje. Met de weiden onder water ging men 's winters daarop schaatsen. Men leefde gemoedelijk onder elkaar en hielp elkaar waar het nodig was.
Rond 1920 werd in de drie gemeenten waterleiding aangebracht door de Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant. In de loop van de volgende jaren werden steeds meer percelen aangesloten op de waterleiding. In 1926 waren er 511 aansluitingen en in 1939: 1998. Toen resteerden nog 102 panden, voornamelijk in het buitengebied, die nog van waterleiding moesten worden voorzien. In 1929 werd door de raad van Sprang-Capelle een verordening vastgesteld tot verplichte aan-sluiting van percelen, gelegen aan straten en wegen, waar het waterleidingnet aanwezig was.
4c. Gas en elektriciteit
Gas en elektriciteit waren vóór 1900 in de drie voormalige gemeenten niet aanwezig. Blijkbaar was er toen nog geen straatverlichting. Voor het eerst is er in het jaarverslag over 1891 sprake van straatverlichting d.m.v. petroleum, die in de avonduren door lantaarnaanstekers, meestal een bijbaantje van een gemeentewegwerker of een nachtwaker, werden ontstoken en gedoofd. In februari 1913 verleenden de gemeentebesturen Sprang en Vrijhoeve-Capelle concessies aan de gemeente Loon op Zand voor de levering van gas aan hun gemeenten. Na de samenvoeging der 3 gemeenten per 1 januari 1923 werden die concessies ten name van de gemeente Sprang-Capelle gesteld, waarna in 1923 in Sprang en Vrijhoeve-Capelle de openbare verlichting werd overgeschakeld op gas. Eerst in 1949 ging Loon op Zand gas leveren in Capelle. Tot die tijd moesten de Capellenaren zich behelpen met butagas. In 1953 werden de gasleidingen doorgetrokken naar de Nieuwevaart en de Poolsestraat.
Elektriciteit werd omstreeks 1923 in de drie kernen geleverd door de P.N.E.M. te 's-Hertogenbosch. Dat liep echter via het gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf Sprang-Capelle. De kern Capelle, waar de straatverlichting aanvankelijk ook uit petroleum-verlichting bestond, kreeg in 1923 een straatverlichting d.m.v. elektriciteit. De woningen in geheel Sprang-Capelle werden toen ook aangesloten op het elektriciteitsnet. De meteropnemer aan wie ook het elektriciteitsverbruik werd afgerekend, was de latere gemeentebode, de heer P. van der Schans, "Peer van 't licht", zoals de mensen hem noemden. In 1925 werd het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf overgedragen aan de P.N.E.M. Het duurde evenwel nog tot 1945 voordat de gas-straatverlichting in Sprang en Vrijhoeve werd omgebouwd tot een elektrische straatverlichting. Toch betekende, die straatverlichting in de gehele gemeente Sprang-Capelle in de praktijk nog niet veel. De houten palen, waaraan het bovengronds elektriciteitsnet en ook de armaturen voor de straatverlichting waren bevestigd, stonden + 50 m uit elkaar en de lampen gaven maar een zwak licht. De straatverlichting werd eerst goed toen aan het einde van de vijftiger/begin van de zestiger jaren van de 20e eeuw de gehele straatverlichting werd vernieuwd en voorzien van natrium-verlichting, waarbij de verlichtingsmasten op een afstand van + 25 à 30 m van elkaar werden geplaatst.
Voor het wonen betekende de aanleg van gas en elektriciteit in het begin van de 20e eeuw een enorme verbetering. De woningen werden aangesloten op het gas- en elektriciteitsnet voor verlichting, kook- en wasdoeleinden en uiteraard later ook voor radio en T.V.
Radio was er al heel spoedig door het bovengrondse radiodistributienet van de fa. A.L. van Wijlen en Zn. Vanaf het begin van de vijftiger jaren, toen de eerste T.V.-toestellen werden gekocht, breidde het aantal T.V.-toestellen, zich snel uit, zodat er in het laatst van de tachtiger jaren vrijwel geen huis meer was zonder een T.V.-toestel.
Niet alleen het wonen - denk maar aan alle mogelijke moderne elektrische apparatuur voor de huishouding - maar vanzelfsprekend ook het bedrijfsleven heeft in alle sectoren enorm geprofiteerd van de aanleg van waterleiding, gas en elektriciteit. Zo hebben bijvoorbeeld de drinkwaterleiding, samen met de elektriciteit en de aanleg van de hierna te bespreken riolering, het mogelijk gemaakt, dat de huisvrouwen voor de wekelijkse "grote was" niet langer gebruik behoefden te maken van de wastobbe of waston, waarin de was "gedurende 40 tellen" achter elkaar met de stamper in zeer heet water moest worden gestampt, maar dat kon worden overgeschakeld op moderne automatische elektrische wasmachi-nes met centrifuge en wasdroger.
4d. Telefoon
Vóór 1886 was er nog geen telefoon in de 3 voormalige gemeenten. De gemeenteraad van Capelle diende begin 1887 een aanvrage in voor een telefoonverbinding, waarop in december 1887 de telefoondienst in Capelle werd geopend.
De heer Adriaan van Beek, postkantoorhouder in het pand, dat thans plaatselijk gemerkt is Wendelnesseweg-Oost 94, verzorgde tevens de toenmalig telefooncentrale, die met de hand werd bediend. Het ligt voor de hand, dat ook Vrijhoeve-Capelle bij dat telefoonnet was ingedeeld.
In Sprang kwam de telefoon enige jaren later. De heer P. van Vuuren, die in het pand, thans genummerd Kerkstraat 26, postkantoorhouder was, ging daarin de telefooncentrale voor Sprang bedienen. Alle telefoongesprekken, lokaal en interlokaal, moesten bij de telefooncentrale op het postkantoor worden aangevraagd. Op de telefooncentrale werden de bij het gesprek betrokken plaatselijke telefoonnummers handmatig d.m.v. kabels met stekkers die in de bij het gesprek betrokken nummers werden gestoken, met elkaar verbonden. De automatische telefoon was toen nog ver weg. Thans kan men vanuit z'n woning rechtstreeks bellen met familie, vrienden en zakenrelaties, woonachtig in alle delen van de wereld. Bijna elke woning is nu van telefoon voorzien.