De Predikantswoningen van de Hervormde Kerk te Sprang Nader bekeken - deel I
Dhr. Huib Timmermans Dhr. Teun Vos
Inleiding
Beiden zijn we reeds jaren bezig met het onderzoeken van de geschiedenis van de Sprangse kerk. Daarbij trokken de huisjes die rondom de kerk gestaan hebben, steeds vaker onze aandacht. Bijzonder geïnteresseerd raakten we in het huis dat ‘achter’ de kerk stond en het laatst bewoond werd door koster Treffers (afgebroken 1964). Van dit huis werd en wordt namelijk gezegd dat het vroeger pastorie is geweest.
In het gemeentearchief te Waalwijk bevinden zich van dit huis bouwkundige tekeningen uit 1943, waarop vermeld staat dat het de voormalige pastorie betreft. Het lijkt dan ook erg waarschijnlijk dat deze woning vroeger dienst heeft gedaan als pastorie.
In onze zoektocht naar informatie rees echter steeds vaker de vraag: Is dit huis wel pastorie geweest?! En zo niet: Waarom wordt dit dan wel zo verteld?
Het verhaal gaat, dat er vanuit de kelder van dit huis een ondergrondse gang naar de kerk liep. Wanneer dit werkelijk zo was, dan heeft dit huis zowel een letterlijke als figuurlijke binding met de kerk gehad (1). Aan het eind van dit artikel komen we hier uiteraard nog op terug.
Volop materiaal en tegelijkertijd soms bitter weinig onthullende informatie bleek voorhanden te zijn. Zowel in het archief van het dorpsbestuur van Sprang als in het kerkarchief bleken meerdere stukken m.b.t. de pastorie te liggen. Door alles in chronologische volgorde te plaatsen, zou toch het een en ander over de predikantswoningen duidelijk moeten worden.
Dit stuk gaat uiteindelijk niet zozeer over bovengenoemd huis van koster Treffers als wel over de huidige pastorie en zijn voorgangers.…en de pastoor, hij reisde op en neer.
Wanneer begin 1610 de Sprangse Sint Nicolaaskerk officieel in protestantse handen komt, is er geen pastoriehuis in het Sprangse! Een stukje voorgeschiedenis laat zien wat hiervan de oorzaak is. De Sprangse kerk is voor de reformatie een bijkerk van de kerk van Sint Jans Onthoofding te Venloon (het huidige Loon op Zand) (2). In 1464 besluit Phillips van Bourgondië dat er na de dood van de Loonse pastoor Jan van Beringen, door tussenkomst van de bisschop van Luik, een
zelfstandige parochie Sprang moet komen. Sprang zou dus een eigen pastoor krijgen die natuurlijk ook moest wonen… in een pastorie. Na het overlijden van Jan van Beringen komt er echter geen zelfstandige parochie Sprang. Zelfs bij latere pogingen tot realisering van dit plan komt het nooit zo ver dat er een parochie Sprang komt. De kerk is en blijft een bijkerk van de kerk te Loon op Zand en de pastoor blijft met bijzondere regelmaat op en neer reizen tussen de twee dorpen. (3) Een pastorie in Sprang is hierdoor niet nodig.Ds Hanecop, eerste predikant van Sprang en Besoijen
Begin 1610 wordt dominee Hanecop aangesteld als eerste predikant van Sprang en Besoijen. Hoewel er dus geen pastorie is, wil het Sprangse dorpsbestuur er best een voor de nieuwe herder laten bouwen. In het archief van het dorpsbestuur bevindt zich 1. het concept bestek voor deze te bouwen predikantswoning en 2. een toekenning van een subsidie van
f 600,- door de Staten van Holland (beide stukken uit 1610). In Sprang reageert het dorpsbestuur echter anders op de toegekende subsidie dan we zouden verwachten: Men verzoekt niet belast te worden met de bouw van een pastorie omdat de kosten hiervan
f 3000,- zullen gaan bedragen, en dat geld heeft men niet! Het resultaat is dan ook dat er geen pastorie wordt gebouwd!
De vraag is vervolgens: Waar woont de dominee dan wel? Volgens Van der Hammen (4) woont hij tot mei 1611 in Sprang. In de tussenliggende tijd doet hij, weliswaar zonder resultaat, verschillende pogingen om in Besoijen een kamer of een huis te gaan huren. In mei 1611 zijn de bouw van de pastorie en kerk te Besoijen voltooid en het is dan ook erg waarschijnlijk dat de dominee de nieuwe predikantswoning aldaar heeft betrokken. Tot zo ver de bevindingen van Van der Hammen.Een gehuurd huis en een gekochte pastorie.
Wanneer in 1613 dominee Suetenus zijn beroep naar Besoijen aanneemt, verhuist dominee Hanecop naar Sprang.
Hoe zijn huisvesting vervolgens geregeld is kunnen we uit de archieven niet opmaken, maar zoals reeds gemeld een pastorie is er nog niet. In 1616 vertrekt hij naar Breda en wordt opgevolgd door dominee Torrentius. Bij het vertrek van deze dominee Torrentius in 1620, blijkt dat ook hij nog geen beschikking heeft over een eigen pastorie. Aan hem werd voorgesteld om het nieuwe schoolgebouw te gaan bewonen. (5)
In 1621 wordt dominee Bron naar Sprang beroepen. Een rekwest van schout en gerecht aan de Gecommiteerde Raden van Staten van Holland en Westfriesland van 1620, laat zien dat het ‘kantoor van de geestelijke goederen’ jaarlijks een bedrag beschikbaar stelt, waarvan het dorpsbestuur een huis voor de predikant huurt.
Uit een latere bron blijkt vervolgens, dat in 1670 (één tot anderhalf jaar na het overlijden van dominee Bron!) de ‘pastorie’ gekocht wordt door het dorp. Deze pastorie staat, zoals we later zullen zien, op dezelfde plek als de huidige.In het ‘archief van het dorpsbestuur van Sprang’ bevinden zich twee zeer uitvoerige bestekken voor herstelwerk aan de pastorie (1768 en 1794). Naast deze twee stukken bevinden zich in het archief geen, losse bijzondere, documenten die betrekking hebben op de pastorie in de periode 1670 – 1794. Reden waarom we met ons verhaal een sprong maken naar het jaar 1794.
Komst van ds. Pické
In 1794 wordt dominee Pické naar Sprang beroepen. Wanneer de komst van de predikant op zich laat wachten, wordt hem 28 maart 1795 door de municipaliteit (dorpsbestuur) van Sprang een brief gestuurd waarin vermeld wordt dat ze al vijf maanden een huis voor hem en zijn gezin beschikbaar hebben.
Wat is er aan de hand, dat er een ander huis dan de pastorie voor de dominee geregeld wordt? De pastorie blijkt in zodanige staat, dat deze op dat moment onbewoonbaar is! Een zeer uitgebreid bestek met bijbehorende tekening voor herstelwerkzaamheden werd al in juli 1794 door L. van Heijst gemaakt. (6) Door geldgebrek is het echter nog niet tot uitvoering van de werkzaamheden gekomen.
Verder wordt in de genoemde brief vermeld, dat het voor het dorpsbestuur erg gunstig zou zijn wanneer de dominee er genoegen mee zou nemen dat de pastorie, door enkele hoogst noodzakelijk reparaties, weer bewoonbaar gemaakt zou worden (7). Verder herstel zal dan later volgen, wanneer de tijden beter zijn. De brief wordt afgesloten met de volgende woorden: “ laatende dit aan uwe edelmoedige denken & wijs over als ons verzeekert houdende, dat de geleedene rampen als des oorlogs, de behoeftigheijd onzer ingezeetenen, de schadens aan d’armkasse door het lang gemis onzer predicant, UwelEerw. zoo ter harten zullen gaan dat wij ons durven vleijen, een favoorabel antwoord van UwelEerw. te ontfangen”.Begin april wordt opnieuw een brief aan de dominee gestuurd, waarin uitgelegd wordt dat ze het, in de vorige brief genoemde, huis nog slechts een half jaar kunnen huren. De eigenaar wil het huis namelijk zelf weer gaan betrekken. Wel is er de mogelijkheid om het achterste deel van het huis te gaan bewonen, iets wat hem echter tegelijkertijd wordt afgeraden.
Een eventuele andere oplossing is, dat men, dichter bij de kerk, een ander huis gevonden heeft, wat men eveneens zou kunnen huren. Een korte niet al te positieve beschrijving van dit huis wordt gegeven: de put moet gedeeld worden met de buren; de tuin is maar half zo groot als die van de pastorie; boven is een zolder zonder bedstee of dergelijke; wel is er een bleekveld. Hoewel Pické gevraagd wordt om zelf een oordeel over dit huis te geven, wordt er door het dorpsbestuur geschreven dat het hun “zeer kleijn voorkomt na mate van uw familie”. Opnieuw wordt het voorstel gedaan de pastorie met zo goed mogelijke middelen in bewoonbare staat te brengen, wat voor beide partijen het beste zal zijn. Als extra argument wordt genoemd dat de dominee makkelijker gebruik kan maken van de opbrengst van de pastorietuin, dan wanneer hij ergens anders zou wonen.De dominee is het kennelijk met het voorstel eens. In de dorpsrekening van 1795 vinden we namelijk meerdere posten die betrekking hebben op groot onderhoud aan de pastorie.
Mei 1795 wordt Pické in Sprang bevestigd. Het is dus erg waarschijnlijk dat hij in de tijd van herstelwerk aan de pastorie, gedurende een korte tijd in een gehuurd huis woonde of ergens logeerde.
De nieuwe eigenaar van de pastorieIn het 6e additionele artikel van de Staatsregeling van 1798 staat dat zowel kerken als pastorieën voortaan zullen (gaan) toebehoren aan de grootste kerkelijke gemeente in een plaats. Dit tegen een matige uitkering aan de andere kerkgenootschappen.
De voor dit doel aangestelde commissie van de rooms-katholieken te Sprang meent naar aanleiding van dit artikel aanspraak te kunnen maken op de gebouwde eigendommen van de hervormde kerk.
Tussen de commissies van de katholieke gemeente en de hervormde gemeente ontstaat, naast de discussie over het eigendomsrecht van het kerkgebouw, dan ook discussie over het eigendomsrecht van het pastoriehuis. Door de commissie van de hervormden wordt aangegeven dat de pastorie dorpseigendom is. Dit blijkt uit de transportbrief van 19 juli 1670. De reactie van de commissie van de katholieken is dan als volgt: Als het waar is dat het pastoriehuis dorpseigendom is, dan is het zeker geen eigendom van de hervormde kerk en hebben de rooms-katholieken net zo veel recht op dit gebouw als de hervormden! De hervormden vinden de reactie van de rooms-katholieken nogal heftig omdat zij nooit beweerd hebben dat de pastorie hun eigendom zou zijn.
Echter wanneer er tot koop overgegaan zal worden dan zal de koopsom naar de dorpskas gaan. Wanneer men het daar niet mee eens is zal men contact op moeten nemen met het dorpsbestuur.
In maart 1799 wordt overeengekomen dat de hervormde gemeente de pastorie van het dorp zal overnemen voor f 800,-. Als eerste betaling wordt het uurwerk in de toren door het dorp overgenomen voor een bedrag van f 200,-. De overgebleven f 600,- zal volledig in de dorpskas komen en dus niet gedeeltelijk naar de rooms-katholieken gaan.Wederom een bouwvallige pastorieUit de vergadering van kerkvoogden en notabelen van 25 oktober 1837 blijkt dat de onderhoudstoestand van de pastorie weer te wensen overlaat. Het idee om het huis op te knappen wordt gelanceerd. Op 16 november 1837 stuurt C. van Riel (president kerkvoogd) een brief aan de secretaris van het Provinciaal College te ’s Hertogenbosch, dhr Abr. Luberti Augustinis. In deze brief staat onder andere een overzicht van, door college der kerkvoogden goedgevonden, middelen ter bestrijding van de kosten voor het herstel van de pastorie.
Deze middelen zijn de volgende:
- Liefdegaven zullen gevraagd worden aan de voornaamste
leden der gemeente
- Een verzoek om subsidie zal gestuurd worden aan Zijne
Majesteit de koning
- Een verzoek aan de synode (niet verder omschreven)!?
Aan het eind van de brief doet Van Riel het “vriendelijk verzoek aan dhr Augustinis om hem met de beste raadgevingen te willen vereren en hem van gunstige adviezen te willen verzekeren”. De reactie van de secretaris van het Provinciaal College van 22 november 1837 is de volgende: “Heeft men zelf gedaan, wat men konde: is men daarmede begonnen; en kan men daarvan de bewijzen overleggen: te gereeder zal dan ook den Koning, te gereeder zal dan ook de synode, zich laten vinden, wanneer na rekwest, termen en mogelijkheid bestaan, om een aanzoek door subsidie of toelage te doen volgen”.
Tenslotte schrijft Augustinis dat, wanneer het College hierom gevraagd wordt, het steeds tot ondersteuning bereid is. Wederom een bouwvallige pastorieUit de vergadering van kerkvoogden en notabelen van 25 oktober 1837 blijkt dat de onderhoudstoestand van de pastorie weer te wensen overlaat. Het idee om het huis op te knappen wordt gelanceerd.Op 16 november 1837 stuurt C. van Riel (president kerkvoogd) een brief aan de secretaris van het Provinciaal College te ’s Hertogenbosch, dhr Abr. Luberti Augustinis. In deze brief staat onder andere een overzicht van, door college der kerkvoogden goedgevonden, middelen ter bestrijding van de kosten voor het herstel van de pastorie. Deze middelen zijn de volgende:
- Liefdegaven zullen gevraagd worden aan de voornaamste
leden der gemeente
- Een verzoek om subsidie zal gestuurd worden aan Zijne
Majesteit de koning
- Een verzoek aan de synode (niet verder omschreven)!?Aan het eind van de brief doet Van Riel het “vriendelijk verzoek aan dhr Augustinis om hem met de beste raadgevingen te willen vereren en hem van gunstige adviezen te willen verzekeren”.
De reactie van de secretaris van het Provinciaal College van 22 november 1837 is de volgende: “Heeft men zelf gedaan, wat men konde: is men daarmede begonnen; en kan men daarvan de bewijzen overleggen: te gereeder zal dan ook den Koning, te gereeder zal dan ook de synode, zich laten vinden, wanneer na rekwest, termen en mogelijkheid bestaan, om een aanzoek door subsidie of toelage te doen volgen”.
Tenslotte schrijft Augustinis dat, wanneer het College hierom gevraagd wordt, het steeds tot ondersteuning bereid is. Naar aanleiding van bovenstaand schrijven van de secretaris volgen er drie acties:
1) Besloten wordt een commissie samen te stellen die een intekenlijst aan de gemeenteleden zal aanbieden. Op deze lijst kunnen de leden vervolgens door middel van naamtekening en bedrag aangeven voor hoeveel men wenst bij te dragen aan het herstel van de pastorie.2) In opdracht van de Hervormde gemeente wordt door A.J. Broeshart, mr timmerman te Waalwijk, en Pieter van Nahuis, metselaar te Sprang, in december 1837 een bestek gemaakt waarin “nauwkeurig zijn opgenomen de hoogst noodzakelijke reparatiën der Pastorij Huizinge aldaar met specifieke berekening”.3) Een voorlopig rekwest aan Zijne Majesteit de koning met het verzoek om subsidie wordt gemaakt.Deze drie stukken stuurt C. van Riel 12 jan 1838 naar secretaris Augustini met het verzoek deze te willen examineren en met aanmerkingen of goedkeuring terug te zenden.
Hoewel “het College steeds tot ondersteuning bereid is”, wijst Augustini de Sprangse kerkvoogdij erop dat de gewone gang van zaken nu omgekeerd loopt.
De juiste volgorde is dat het rekwest eerst naar Zijne Majesteit gaat, vervolgens wordt doorgestuurd naar het ministeriële departement en daarna naar het Provinciaal College. Wanneer zij dan gunstig bericht krijgen van hoofd ingenieur van de waterstaat, DAN kunnen kerkvoogden rekenen op medewerking van genoemd college!
De stukken zijn echter wel bekeken en het oordeel is dat ze ‘gerust’ opgestuurd kunnen worden aan Zijne Majesteit de koning.
Het rekwest aan Zijne Majesteit den Koning
Het rekwest aan Zijne Majesteit de koning van 31 januari 1838 is letterlijk overgenomen en ziet er als volgt uit:Voor Copie ConformZegel a 45 ct Aan Zijne Majesteit den Koning
38 opcenten der Nederlanden
SireGeven eerbiediglijk te kenne Kerkvoogden der Hervormde Gemeente SprangDat zij supplianten in hunne vergadering van den 25 October 1800 zeven en dertig in bijzondere overweging hebben genomen, den toestand, waarin de Pastorij Huizinge dezer Gemeente zich thans bevind, aangezien dezelve oud en zeer bouwvallig is, zelfs dat bijna den geheelen zolder en vliering, verscheidene balkenen ribben, benevens onderscheidene schijf en deurkozijnen zijn verteerd en verzakt, en dientengevolge door de stormen doch bijzonder met dien van 29 November 1800 zes en dertig aanmerkelijke schade heeft bekomen, zelfs zijn hierdoor den voorgevel en een gedeelte van den zijmuur uit hun verband geweken, zoo dat men dezelve met ankers heeft moeten voorzien niet tegenstaande dit altijd bij zwaren wind zeer gevaarlijk blijft, buitendien is het rietendak zoo beschadigd geworden dat hetzelve bij zwaren regen aan lekkagien is onderhevig, zijnde alzoo gemelde Pastorij Huizinge door dit alles bijna onbewoonbaar geworden.
Waarom zij supplianten zich genoodzaakt vinden de zoo hoogst noodzakelijke reparatien te doen herstellen, doch gezien de kerkelijke fondsen ter bestrijding dier kosten zulks niet toelaten, en door dezelve zelfs geene mogelijkheid tot herstel der zoo menigvuldige en tevens belangrijke reparatien aan meergemelde pastorij Huizinge bestaat, te meer dewijl de kerkelijke goederen nog met schulden ten bedrage van Negen Honderd gulden met den intrest van dien ad 5 p% zijn belast.
Gevolglijk hebben zij supplianten doen opmaken eene door deskundigen voor deugdelijk erkende begrooting der kosten welke zouden noodig wezen, tot herstel der hierboven omschrevene Pastorij Huizinge, waarbij niet tegenstaande alle zuinigheid in het oog gehouden zijnde, zoo beloopt echter de evengemelde begrooting de somma van twee duizend negen honderd acht en tachtig gulden vijf en zeventig cents.
Zoo hebben zij supplianten, hoe ongaarne zich ook genoodzaakt ziende, de hulpe der ingezeten moeten inroepen en zijn dientengevolge overgegaan tot het inzamelen van liefdegaven bij alle Hervormde dezer Gemeente tot herstel der meergemelde Pastorij Huizinge, welke inzameling heeft opgeleverd eene somma van vijf honderd drie en twintig gulden vijf en twintig cents, welks bedrag hunne verwachting te boven gaat aangezien de Gemeente merendeels uit minvermogende Bouw- en Handwerks lieden bestaat, en dezelve tevens nog zwaar gedrukt wordt, door de zware opbrengsten de welke zijn s’ jaarlijks, zoo in s’ lands belastingen, als ook bijzonder in den hoogen Personeelen Omslag bij te dragen.
Weshalve zij supplianten zich wendende tot Uwe Majesteit; ootmoedig verzoekende dat het hoogstdezelve goedgunstig behage moge, uit aanmerking van den diepvervallen toestand der Pastorij Huizinge en het gemis der noodige fondsen tot herstel derzelve, aan de Hervormde Gemeente van Sprang te accordeeren een subsidie van twee duizend vier honderd vijf en zestig gulden vijftig cents, welke met de reeds ingezamelde penningen zouden genoegzaam zijn, volgens geannexeerde staat, om de hoogst noodige reparatien te kunnen effectueeren.’t Welk doende
Sprang den 31 Januarij 1838( was getekend ) A: Craaijo presidt
C van Riel secrs
F: de Graaf adminst
A: van Klootwijk
P: Quirijns
Nog twee verzoeken aan Zijne Majesteit, maar geen reactie….
Wanneer er na lang wachten geen reactie komt, wordt op 29 oktober 1839 opnieuw een brief aan de koning gestuurd. Uitgelegd wordt dat al eerder een verzoekschrift is gestuurd met als doel het verkrijgen van subsidie en dat dit schrijven, met toevoeging van de bijlagen (kopie van de stukken uit de vorige brief) opnieuw een “ootmoedig” verzoek om subsidie is. Tevens wordt opgemerkt dat de toestand van de pastorie steeds verder achteruit is gegaan, zodat deze “weldra geheel onbewoonbaar zal wezen”.
Het wachten op antwoord wordt niet beloond en daarom wordt in juli 1840 voor de derde keer een brief aan de koning gestuurd. De inhoud van de brief is samengevat de volgende: Het is inmiddels noodzakelijk geworden een nieuwe pastorie te bouwen daar de oude te gevaarlijk wordt om in te wonen. Het geld hiervoor heeft men niet omdat de fondsen niet toereikend zijn, de kerkelijke goederen met schulden belast zijn en het onderhoud van het oude kerkgebouw aanzienlijk is.
Daarom is de hulp van gemeenteleden ingeroepen, wat f 1000,- heeft opgeleverd.
Dit wordt een “zeer aanzienlijk bedrag” genoemd omdat de gemeente bestaat uit grotendeels minvermogende landbouwers en handwerkslieden en te meer nog omdat door verschillende brandstichtingen verscheidene gegoede ingezetenen zeer veel hebben verloren, terwijl de minvermogenden welke dat ongeluk ten deel viel door de mededorpsgenoten mild zijn geholpen, terwijl ze anders in volkomen armoede gedompeld zouden zijn. (8)
De afbraak van de oude pastorie wordt verwacht nog f 1600,- op te leveren. Voor de bouw is volgens het bestek en tekening (welke “met de meest mogelijke spaarzaamheid zijn opgemaakt”) f 6567,52 nodig. Aan Zijne Majesteit wordt gevraagd gemachtigd te worden de oude woning af te breken. Voor de nieuwbouw wordt een subsidie van f 4967,- gevraagd. (9)
Zelfs na de derde brief komt er geen reactie en dat heeft tot gevolg dat in de vergadering van kerkvoogden en notabelen van 29 oktober 1841 het volgende te lezen is: “Door den President wordt aan deze vergadering ter bijzonder overweging voorgebragt; den staat der Pastorij Huizinge dezer Gemeente, aangezien deze wegens oudheid in eenen zoo bouwvalligen staat zich bevind, dat dezelve thans geheel ongeschikt zij geworden tot huisvesting van den Leeraar.”
Gedurende 5 jaar en waarschijnlijk langer is noodzakelijk herstel aan de pastorie gewenst. In de kwitanties en in de kerkrekeningen is echter alleen voor 1842 huishuur voor de predikant te vinden. Blijkbaar woonden de toenmalige dominees gedurende vier jaar in een bouwvallige pastorie!!!Tot zo ver het eerste deel van ons artikel. In het volgende Bruggeske het vervolg, waarin we zien wat de verdere handelingen van de kerkvoogdij zijn, om tot het bouwen van een nieuwe pastorie over te gaan. Tevens gaan we in op de bouw van de huidige pastorie, de tweede wereldoorlog en de conclusie met betrekking tot het huis van koster Treffers.