Over pantoffelhelden: Schoenmakerijen in Sprang, Vrijhoeven en ’s Grevelduin- Capelle
door: Drs. Wim Blok
Inleiding
In het begin van de jaren 1990 verwierf het Nederlands Leder en Schoenen Museum een nagenoeg complete reeks van het vroeger befaamde ‘Vakblad voor den Schoenmakerij’. Dit tijdschrift, ooit behorend tot de bibliotheek van het Rijks Proefstation –het latere TNO- te Waalwijk, werd door Misset te Doetinchem uitgegeven en verscheen voor het eerst in 1890.
Het museum beschikt over een doorlopende reeks vanaf 1893. Het blad, dat in de laatste jaren verscheen als SET-magazine, kwam in 1993 voor het laatst uit.
De enorme hoeveelheid informatie die het bevat was tot voor kort nauwelijks toegankelijk. Een subsidie van de Provincie Noord Brabant en een bijdrage van de Stichting Vriendenkring van ons museum maakte het mogelijk niet alleen alle zogenaamde leggers van dit blad te verfilmen, maar ook via een speciaal programma langs digitale weg te ontsluiten op trefwoord.
Een schat aan informatie uit en over de tijd is daardoor beschikbaar gekomen.
De aldus ontsloten documentatie over de (achtergronden van de) verzamelingen van ons museum en de geschiedenis van de leder- en schoenindustrie in Nederland komt ook beschikbaar voor het publiek.
In het een dezer dagen geopende digitaal informatiecentrum van ons museum zal (binnenkort) ook het Vakblad worden opgenomen. Bezoekers kunnen dan, op basis van elk willekeurig trefwoord, in omstreeks 80.000 (meestal op krantenformaat gedrukte) pagina’s, achtergrondinformatie zoeken.
Bijgaand artikel kwam tot stand op basis van minder dan een dag digitaal informatieverzamelen. De gebruikte trefwoorden waren Sprang, Capelle, ’s Grevelduin en Vrijhoeve. Het verwerken van die informatie tot een hopelijk leesbaar en samenhangend artikel vergde meer tijd.1 Het publiek associeert leder en schoenen altijd met ‘De Langstraat’ en ‘Waalwijk’, maar wat was nu de rol van de deelgemeenten ? Dit artikel tracht die vraag te beantwoorden.
Traditie
In 1911 wordt gemeld dat de traditie van het schoenmaken in Sprang zeker een eeuw oud is en in het onmiddellijk daaraan grenzende Vrijhoeve-Capelle ongeveer 30 jaar bestaat. Inderdaad geven op 01-01-1809 aan de gebroeders Jan en Dirk Oerlemans te Sprang verleende patenten aan, dat beiden toen optraden als schoenmakersbaas, elk ‘benede de vijff knegte’.
De productie in Sprang bleek in 1911 op zijn retour: het bood nog werk aan 65 arbeiders, die bij 10 patroons werkzaam waren. Van die 65 mensen vond 2/3 deel regelmatig (tijdelijk) werk in de Kaatsheuvelse schoenindustrie. Een deel van de arbeiders wordt gekenschetst als ‘oude gebrekkige lieden en minder vakkundigen.’ Dertig jaar tevoren waren er in Sprang nog drie fabrieken gevestigd, elk met ongeveer 30 man personeel.4 In het midden van de 19e eeuw moeten dat nog 140 volwassenen en 85 leerlingen (lees: kinderen) geweest zijn. In 1864 en tien opvolgende jaren wordt door de gemeente aan 17 schoenmakers een patent
(de toenmalige ‘hinderwetvergunning’) verleend voor de uitoefening van een bedrijf, vaak in combinatie met nevenwerkzaamheden als slijter (cafébaas), winkelier of koopman. Dat het geen vetpot is blijkt uit het gegeven, dat van de 1735 inwoners van Sprang er 236 gezinnen bij het armbestuur moesten aankloppen voor onderstand !
In Vrijhoeve zijn in 1911 drie patroons gevestigd, die 45 arbeiders werk bieden, waarvan er 25 uit Sprang en ’s Grevelduin-Capelle afkomstig zijn. Te Capelle waren er 100 arbeiders werkzaam in twee schoenfabrieken, en daarnaast nog 70 werklieden bij 6 patroons. De ouderdom van de productie in Capelle wordt in 1911 niet genoemd.Aard van het werkRond 1900 moet de productie van de in Sprang, Vrijhoeven en ’s Grevelduin-Capelle gevestigde bedrijven vooral pantoffels hebben gegolden. Een bericht uit 1908 lijkt dat te bevestigen. Er is dat jaar geen slapte, ‘hetgeen moet worden toegeschreven aan den aard van het werk, dat in die gemeenten wordt gemaakt (o.m. veel winterpantoffels).’
Ook een in 1911 in Rotterdam in beslag genomen partij schoenen en pantoffels uit een frauduleus bankroet te Vrijhoeven-Capelle lijkt er eveneens op te wijzen dat pantoffels een belangrijk deel van de productie uitmaakten.
Een bericht over de situatie van de schoenenproductie in Vrijhoeven-Capelle uit 1911 vermeldt, dat van de drie patroons aldaar ‘een dezer hoofdzakelijk schoenen uit afval laat maken, dat uit het vuil van de gemeentereiniging van een grote stad wordt gezocht’. Dat gebeurt blijkbaar met drie knechts.
Een bericht van dezelfde datum over ’s Grevelduin-Capelle stelt, dat daar ‘tot voor korte tijd’ hoofdzakelijk slechts pantoffels werden gemaakt.De gedwongen winkelnering leidt in 1911 in sommige gevallen tot zoveel extra verdiensten, dat de prijs der gefabriceerde pantoffels verlaagd wordt, waardoor ook de concurrenten moeten volgen.Ook in Sprang maakt men dan ‘zoo goed als uitsluitend pantoffels en muilen’. In 1913 worden in Sprang ongeveer 150 paar gestolen pantoffels door de veldwachter teruggevonden, in een sloot verborgen.De pantoffelproductie zal, in elk geval minder dan voor schoenen, minder behoefte hebben gehad aan fournituren. Een in Vrijhoeven-Capelle gevestigde koopman in schoenmakersfournituren ging in 1897 failliet. De gebr. Oerlemans startten in 1919 in die gemeente een fabriek van houten hakken. Daarnaast hadden zij ook het plan een leestenfabriek te beginnen, waarvoor zij al machines hadden aangeschaft. De redactie van het Vakblad was daarover vol lof en noemde dit een aanwinst voor de vaderlandse schoenindustrie ‘daar de schoenfabrikanten tot heden immer hunne leesten uit het buitenland moesten betrekken.’ Er werd echter geen bewijs gevonden dat deze leestenfabriek ook werkelijk de deuren opende. Drankgebruik
Het drankgebruik in de dorpen Sprang en Capelle is omstreeks 1900 blijkbaar beduidend minder dan in het nabijgelegen Waalwijk. Als verklaring voor dat lagere drankgebruik wordt verwezen naar ‘een overwegende protestantsche bevolking, waar ook de boerenstand meer vertegenwoordigd is, en als zeer orthodox in de leer, worden de herbergen bijna alleen door het jonge volk bezocht.’ Wellicht liggen er ook op het geloof gebaseerde redenen achter de vraag van een Amsterdamse schoenwinkelier, die zich ‘grootverbruiker’ noemt, om in contact te komen met een fabrikant van ‘net en solied dameswerk’, waarbij hij aangeeft dat ‘uitsluitend zij die in Sprang gevestigd zijn’ in aanmerking komen. Een aantal jaren later komt een soortgelijke vraag van een Vlaardingse schoenhandel, die vooral leveranciers uit Sprang, Vrijhoeven of ’s Grevelduin-Capelle uitnodigt te reflecteren.Bezoldiging
In de jaren 1860 was het weekloon voor het maken van schoenen ‘welke meest naar Holland worden gezonden’ slechts fl. 2,25 tot fl. 3,50. Het verbeteren van de lonen in de schoenmakerij wordt in 1900 geacht een Waalwijkse en een katholieke zaak te zijn: ‘Vanuit Waalwijk (…) moet het streven om lotsverbetering te verkrijgen, wil het met vrucht geschieden, van katholieke zijde uitgaan.’ ‘Dat verbetering zeer noodig is, behoeft geen betoog.’ In 1902 wordt nog melding gemaakt dat een werkdag van een pantoffelmaker in de Langstraat nog 16 uur is. In een zesdaagse werkweek was een goed werkman in staat 18 paar ‘platte pantoffels’ te maken, waaraan hij fl. 4,77 overhield als weekloon.Enkele jaren later, in 1908, lijkt dat iets verbeterd -de thuiswerkers verdienen o.a. in Sprang en Vrijhoeven-Capelle dan fl. 4,50 tot fl. 6,— per week-, maar in Waalwijk, Besoijen, Drunen en Baardwijk bedraagt dat dan al fl. 6,— tot fl. 8,— per week. Drie jaar later is dat in Sprang, Vrijhoeven en Capelle weer iets opgelopen tot fl. 4,75 – fl. 6,50, maar in Besoijen, Waalwijk en Baardwijk is dat dan fl. 5,50 – fl. 8,—.In 1911 verdienen te Capelle 91 op 122 werklieden meer dan fl. 7,—; 41 daarvan zelfs meer dan fl. 11,—. Dat jaar blijkt het loon voor de vervaardiging van een paar pantoffels, dat in 1902 nog fl. 0,29 bedroeg, uiteen te lopen van fl. 0,25 tot fl. 0,50.Winkelnering
In 1902 wordt gemeld dat ‘in den toestand van de winkelnering (…) eenige verbetering waar te nemen’ was. De relatief lage lonen van zijn arbeiders zijn dan voor schoenmakerspatroon C. Vos uit ’s Grevelduin-Capelle aanleiding de prijzen van levensmiddelen te verlagen. Er zijn dan patroons die alleen maar het brood aan hun arbeiders leveren, maar die behalve de procenten die zij van de bakker krijgen ook nog 3 cent winst nemen op een brood van 18 cent. Anderen gaan nog verder: zij houden geld in op de lonen van vrijgezellen en kostgangers omdat die geen brood hoeven te kopen voor vrouw of kinderen. De prijzen van levensmiddelen liggen bij de nog algemeen voorkomende gedwongen winkelnering beduidend boven die in de vrije winkels. Zo zouden een pond suiker, een pond koffiebonen en vijf pond rijst bij de schoenmakerspatroon f l. 1,57 ½ cent kosten, in de vrije winkel fl. 0,85 ½ cent.De discussie over de winkelnering is in 1906 nog in volle gang. Een ingezonden brief van ‘schoenfabrikant-winkelier’ W. Kerst te Capelle van 26 november van dat jaar ontkent dat de gedwongen winkelnering ‘de grootste kanker voor den werkman’ is. Kerst geeft toe dat ‘die algemeene regel’ vroeger kon gelden, maar merkt op dat de situatie de laatste tijd heel wat verbeterd is. In een overzicht maakt hij duidelijk, dat de prijzen in de patroonswinkels zelfs onder die in de vrije winkels liggen. De levensmiddelen suiker, koffie en rijst zouden dan bij de patroons fl. 0,83, in de vrije winkels fl. 0,90 kosten. Drie jaar later, in 1909, meldt het Vakblad op basis van gegevens van de Kamer van Koophandel dat de prijzen in de patroonswinkels in Sprang voor brood 10 %, voor kruidenierswaren minstens 15 % en voor schoenmakersbenodigdheden 10 % hoger lagen dan in de vrije winkels. In een groot deel van het ressort van de Kamer (de gemeenten Drunen, Waspik en Loon op Zand, met uitzondering van Kaatsheuvel) komt gedwongen winkelnering dan al niet meer of nog slechts sporadisch, voor. In 1911 drijven alle drie de patroons in Vrijhoeven-Capelle nog een eigen winkel. Daarvan dreef er één een machinale inrichting met 45 arbeiders, en blijkbaar zo succesvol dat ‘deze er sterk toe over (helde) zijn winkel op te heffen’ omdat ‘de vooruitgang van zijn fabriek (…) aanleiding (gaf) om liever zijn energie geheel op deze te concentreren’. In de winkel van een andere patroon, met slechts twee of drie arbeiders in dienst, laten de arbeiders ‘vaak hun geheele loon achter’. In Capelle heeft de helft van de schoen-werkgevers dat jaar nog zelf een winkel, of zijn bij de winkelverkoop betrokken. Eén daarvan heeft niet zelf een winkel, maar heeft dat uitbesteed aan zijn broer. Van een ander is de zoon bakker, van weer een ander is dat zijn zwager. De dwang tot het kopen van ellegoed (textiel) bij de betrokken patroons is het grootst: ‘geen knecht, zoo verzekerden verschillende arbeiders, durft bij een ander te winkelen. De verdienste in
’s Grevelduin-Capelle aan het systeem van gedwongen winkelnering wordt een jaar later berekend op fl. 6.300,—.Vakbonden
Als op 4 december 1901 de heer Passtoors in de Tweede Kamer een redevoering houdt waarin hij het werken van de R.K. Volksbond uiteenzet wordt gemeld, dat er ‘van een afdeeling of iets wat daarop gelijkt in de Noordbrabantsche schoenen-districten’ geen sprake is: ‘Noch de Langstraat, noch de gemeenten die er onmiddellijk aan grenzen, kunnen wijzen op iets wat op organisatie van den arbeid betrekking heeft.’ In 1908 is er sprake van ‘vakvereenigingen van werklieden (…) waarvan de werklieden in de gemeenten Capelle, Vrijhoeven-Capelle en Sprang lid zijn’.
Drie jaar later, in 1911, is er sprake van een nieuw opgerichte interconfessionele bond, die twee afdelingen kent, te Sprang en te Tilburg.
Mechanisatie
Een eerste aanwijzing voor mechanisatie van het schoenambacht is de advententie die de in 1902 nog failliet verklaarde schoenfabrikant A. Kerst in 1906 plaatst, waarin hij een gebruikte, doch in goede staat zijnde doornaaimachine voor voetbeweging te koop vraagt. Goed voorbeeld doet blijkbaar goed volgen, want een jaar later blijkt ook de fabrikant Chr. Uithoven uit Sprang een doornaaimachine ‘met een paar andere’ te hebben aangeschaft, terwijl in Vrijhoeven ook fabrikant A. Moonen een dergelijke machine heeft opgesteld waarbij hij ‘volgens gerucht’ van plan is er nog andere aan te schaffen.Schoenfabrikant A. Kerst ziet op die manier de voorsprong op zijn concurrenten weer afnemen. Ruim een half jaar na het bericht dat twee van zijn concurrenten ook doornaaimachines hebben aangeschaft verneemt de redactie van het Vakblad dat Kerst ‘het plan heeft opgevat om tot oprichting eener machinale schoenfabriek over te gaan, waarvoor reeds de noodige machines zouden zijn aangeschaft.’ Of A. Kerst de eerste was die tot volledig machinale productie overging is niet helemaal duidelijk. Twee weken na het bericht over de oprichting van een machinale schoenfabriek verklaart W. Kerst van de machinale schoenfabriek uit ’s Grevelduin-Capelle een advertentie van de uitpoetsmachine ‘Hollandia’ spijt te hebben de betreffende uitpoetsmachine niet eerder te hebben aangeschaft ‘daar ze mij een goede rente opbrengt’
Toch was mechanisatie nog een uitzondering: het verslag van de Kamer van Koophandel vermeldt over de schoenmakerijen te Vrijhoeven-Capelle in 1907 dat ‘hier nog hoofdzakelijk nog volgens den ouden sleur gewerkt wordt’ en dat deze in kwijnende toestand verkeerden. Toch wordt in een overzicht in 1910 vermeld, dat Sprang, na Besoijen, het grootste aantal schoenfabrieken heeft, en wel 13 fabrieken met in totaal 270 werklieden.Hier moet echter het begrip ‘fabriek’ niet te eng worden geïnterpreteerd. Al lang voor de mechanisatie kende men het begrip immers al voor gebouw, inrichting en werkplaats. Een bericht uit 1911 maakt duidelijk, dat het aantal fabrieken, dat met machines met of zonder motor werken in Capelle 4 en in Sprang 1 bedraagt. De een jaar tevoren genoemde 13 fabrieken zullen dus vooral handwerkplaatsen geweest zijn.
Na het stoomtijdperk, dat in Sprang, Vrijhoeven en ’s Grevelduin-Capelle lijkt te zijn overgeslagen, komt een fase waarin machines worden aangedreven met een centrale aandrijving met een verbrandingsmotor. Dat daarbij wel eens wat fout ging mag blijken uit het feit dat op 25 oktober 1911 door een defect aan de benzinemotor in de schoenfabriek van Chr. J. van Uijthoven te Sprang brand uitbrak. De werklieden moesten inderhaast de fabriek verlaten en alles werd een prooi der vlammen. De inboedels van twee onder hetzelfde dak wonende gezinnen konden daarbij gedeeltelijk worden gered. Dat er onder het fabrieksdak twee gezinnen woonden vormt een aanwijzing, dat de productie nog in een bedrijfshal achter de woning gebeurde, een verschijnsel dat in de jaren 1950/1960 nog gemeengoed was in vooral Kaatsheuvel. In 1921 zou ook de schoenfabriek van de firma Zwart te Sprang afbranden. Of de oorzaak van die brand ook gelegen was in de verbrandingsmotor werd niet teruggevonden.
Dat jaar, 1911, is er in Vrijhoeven-Capelle één machinale schoenfabriek gevestigd, die dan aan 40 mensen werk biedt. Daarnaast bieden twee patroons werk aan vijf arbeiders. Een jaar later richt ook A.A. Moonen te Vrijhoeven zijn schoenfabriek met een motor in. In ’s Grevelduin-Capelle zijn in 1911 twee machinale fabrieken gevestigd, die in totaal 100 arbeiders in dienst hebben. Zes patroons bieden in dat dorp dan nog werkgelegenheid aan 70 werklieden.
Over de situatie in Sprang wordt dat jaar vermeld dat het vak ‘op een lagen trap van ontwikkeling’ staat’ en dat er ‘teekenen van een sterken achteruitgang’ zijn. Voor 30 jaren waren er, zo vervolgt het bericht, waren er nog drie fabrikanten gevestigd, ieder werkende met ongeveer 30 man, thans heeft de grootste werkgever slechts 10 gezellen in zijn dienst. De 65 arbeiders, die thans nog bij 10 patroons werk vinden, worden voor een deel ‘oude gebrekkige lieden en minder vakkundigen’ genoemd. Enkele jaren later, in 1915, wordt van de productie in Sprang gezegd dat het uitsluitend handwerk betreft. Daarbij zou het handelen om 8 werkgevers, die aan een 30-tal knechts werk verschaffen.Conclusies
De voorgeschiedenis van de schoenproductie lijkt in het onderzochte gebied niet af te wijken van de situatie in Besoijen, Waalwijk en Baardwijk. De mechanisatie van de productie in Sprang verloopt echter veel moeizamer dan in Waalwijk c.a. In het onderzochte gebied lijkt sprake te zijn van het overwegend blijven steken van dat proces op het niveau van de zogenaamde manufactuur. Daarbij wordt een beperkt aantal machines gebruikt, die veelal nog met menskracht werden aangedreven, waarbij waarschijnlijk nog geen of nauwelijks arbeidsdifferentiatie werd doorgevoerd.
Een ander kenmerkend verschil lijkt te zijn, dat waar Waalwijk al op het eind van de negentiende eeuw overschakelde op de productie van modieus schoeisel, dit in Sprang c.a. pas na de Eerste Wereldoorlog gebeurde. Rond 1920 lijkt de lokale productie daar nog te worden gedomineerd door pantoffels en muilen.
In het onderzochte tijdvak krijgt geen van de aldaar gevestigde bedrijven landelijk bekendheid. Aan het eind van genoemde periode lijkt een dan door fusie ontstane schoenfabriek van de heren Kerst en Oerlemans in ’s Grevelduin-Capelle daarop een uitzondering te worden. Nu 2006 is uitgeroepen tot het Rembrandtjaar zal in een volgende bijdrage de geschiedenis van dat bedrijf, dat immers vooral bekend werd door het label ‘Rembrandt’, eens nader worden belicht.(Endnotes)
1 Dank is verschuldigd aan drs. J.M. Rosendaal, oud-voorzitter van het museumbestuur, voor enerzijds de uitnodiging tot het leveren van een bijdrage aan uw tijdschrift, anderzijds voor de gegevens over de 18e en 19e eeuw die hij, immer bereidwillig, aanreikte.
2 In het Gemeentearchief Waalwijk
3 Vakblad 21-12-1911
4 Vakblad 21-12-1911
5 Vakblad 23-11-1911
6 Vakblad 23-11-1911
7 Vakblad 15-10-1908
8 Vakblad 06-04-1911
9 Vakblad 23-11-1911
10 Vakblad 23-11-1911
11 Vakblad 23-11-1911
12 Vakblad 21-11-1911
13 Vakblad 13-02-1913
14 Vakblad 08-07-1897. Het betreft Adriaan Gijsbertus de Jong, failliet verklaard 25-06-1897.
15 Vakblad 25-09-1919. Daarnaast maakten zij blijkens advententies uit die tijd ook celluloid hakken. Zie advertentie in Vakblad 02-10-1919.
16 Vakblad, 12-04-1900
17 Advertentie in Vakblad, 20-03-1902
18 Vakblad 04-05-1905.
19 Gemeentelijk verslag uit die jaren.
20 Vakblad, 12-04-1900
21 Vakblad, 21-08-1902
22 Vakblad 21-08-1902. Het loon per paar bedroeg fl. 0,29. Daarvan ging per paar 2 ½ cent af voor pek en garen, was en plakmeel.
23 Vakblad 24-12-1908
24 Vakblad 16-02-1911
25 Vakblad 23-11-1911
26 Vakblad 10-07-1902
27 Vakblad 21-08-1902
28 Vakblad 21-08-1902
29 Vakblad 18-09-1902. De genoemde cijfers hebben betrekking op Kaatsheuvel.
30 Vakblad 29-11-1906
31 Vakblad 01-07-1909
32 Vakblad 23-11-1911
33 Vakblad 13-11-1911
34 Vakblad 14-03-1912. Het betreffende artikel rekent voor, dat in totaal 1.548 arbeiders de som van fl. 33.782,— teveel betalen. Daarnaast wordt gesteld, dat 85 patroons er fl. 60.250,— aan verdienden. Aangezien dat bijna twee keer zoveel is als het teveel betaalde moet in de in dit artikel genoemde bedragen met een korreltje zout worden genomen. Wellicht heeft de verdienste van de fabrikanten betrekking op hun bruto-omzet in hun winkel.
35 Vakblad 18-09-1902
36 Vakblad 15-10-1908
37 Vakblad 30-11-1911
38 Vakblad 07-08-1902
39 Vakblad 18-10-1906
40 Hij is waarschijnlijk identiek aan de C.J. van Uithoven, schoenfabrikant te Sprang, die op 11-08-1908 in staat van faillissement wordt verklaard. Vakblad, 20-08-1908.
41 Vakblad 17-01-1907
42 Vakblad 01-08-1907
43 Vakblad 15-08-1907
44 Vakblad 22-08-1907
45 Vakblad 08-09-1910
46 Vakblad 02-03-1911
47 Alleen een advertentie van ‘Stoomschoenfabriek Mignon’ van de firma M.A. Brekelmans-Vivie, duidt op het bestaan van een door stoom aangedreven schoenfabriek in Sprang. Vakblad 30-09-1920.
48 Vakblad 02-11-1911
49 Vakblad 04-08-1921
50 Vakblad 23-11-1911
51 Vakblad 08-08-1912
52 Vakblad 23-11-1911
53 Vakblad 21-12-1911
54 Vakblad 19-08-1915
Incident
De Sprangse schoenmaker C.M., werkzaam in de stoomschoenfabriek van Van Dortmond te Kaatsheuvel, werd begin maart 1909 op zijn fietstocht vanaf het werk naar huis ter hoogte van het dijkje (grensscheiding Sprang en Loon op Zand) met keien, plavuizen en dakpannen bekogeld. Toen hij ‘vlug van zijn rijwiel sprong’ en de ‘laffe aanranders, welke achter heggen lagen’ toeriep wie hij was, hield de stenenregen op. Daags erop ontving hij een briefkaart per post, met de melding dat men hem voor een ander had aangezien. Die ander, een zekere T. uit Baardwijk, was anoniem gewaarschuwd zijn betrekking als werkmeester bij Van Dortmond te Kaatsheuvel op te zeggen of anders te worden vermoord. Na enkele stenenregens en schriftelijke bedreigingen koos T. eieren voor zijn geld en zegde zijn betrekking op.