Nies van der Schans is in 1925 te Sprang-Capelle geboren. Hij kwam in 1946 in militaire dienst in Limburg bij 3-14-RI, bijgenaamd ‘Maria-bataljon’. Hij vertrok als dienstplichtig militair op 22 oktober 1946 met de ‘Johan de Witt’ naar Nederlands-Indië, waar hij op 20 november 1946 aankomt. Op eigen verzoek was de 21-jarige Nies ingedeeld bij de inlichtingendienst, waarvoor hij patrouilles uitvoerde. Hij was gelegerd in de omgeving van Bandoeng. Nies sneuvelde op 13 augustus 1947 op West-Java. Samen met twee andere militairen reed Nies op die dag op de weg tussen Kawali en Koeningan, toen ze in een hinderlaag terecht- kwamen. Alle drie sneuvelden daarbij. Hij ligt begraven op het ereveld ‘Menteng Poeloe’ in Jakarta.
Linksboven: geschreven in ‘Voetius’ door ds. A. Vroegindeweij. Rechts-boven: het voorlopig graf van Nies van der Schans. Rechtsonder: het graf van Nies op het ereveld ‘Menteng Poeloe’ in Jakarta. Linksonder: op bedrijven-terrein Berkhaag II is de Nies van der Schansstraat te vinden.
Toen ds. A. Vroegindeweij in 1947 afscheid nam van de Hervormde Gemeente aan de Zuidhollandsedijk in Kaatsheuvel, zei hij in zijn afscheidsrede onder andere: ‘Wanneer ik aan mijn catechisanten denk, moet ik ook aan ‘onze jongens in Indië’ denken. Groot zijn de gevaren waarin ze verkeren. Dat er maar veel gebed voor hen zij om bewaring. Ik moest deze dagen nog veel denken aan mijn jonge vriend Nies van der Schans, die zo vurig hoopte mij terug te zien op deze plaats en die zo ver van huis verwijderd gesneuveld is. Per brief heb ik deze week van alle jongens afscheid genomen. De Heere brenge hen maar veilig thuis. Maar bovenal bereide hij voor hen een plaats in het Vaderhuis met de vele woningen.’
Tien jaar na de plaatsing - het was inmiddels september 2001 - werden op bedrijventerrein Berkhaag II de straatnamenborden van Nies van der Schans en Tinus van der Sijde (zie verder) opnieuw onthuld. De eerste bordjes waren incompleet. Nu zijn ze aangevuld met de plaats en de datum van hun overlijden. Gerrit Sterrenburg, Jan Ramsteijn en Ad Timmermans van het Comité Oud-Indiëgangers gaven toen uitleg: ‘De bewoners en de medewerkers van de daar gevestigde bedrijven dachten dat het om verzetsmensen uit de Tweede Wereldoorlog ging. Niemand wist wie zij waren, terwijl wij van het comité veronderstelden, dat de personen bij iedereen bekend waren. Het comité heeft dan ook geijverd voor de toevoegingen op de straatnamenbordjes, een verplichting aan de twee militairen, maar ook aan hun kinderen en kleinkinderen.’
Na de bevrijding meldt Tinus zich als vrijwilliger en wordt als marinier opgeleid in de Verenigde Staten. Van daar vertrekt hij naar Nederlands- Indië en wordt, ingedeeld bij 2nd Inf. Bat. Mortierscomp. E., gelegerd in Soerabaya.
In november 1947 is hij vanwege familieomstandigheden per vliegtuig teruggekeerd naar Nederland. Op 24 november was hij weer terug bij zijn onderdeel. In Soerabaya trouwt Tinus op 24 december met Cornelia van den Berg; zij wonen tot november 1949 in die stad. Het gezin vertrekt in december 1949 naar Nederland.
Met de ‘Tabinta’ vertrekt Tinus op 15 september 1950 voor de derde maal naar de tropen. Hij arriveert op 18 oktober in Hollandia. Op 3 januari 1950 gaat Tinus met een groep van 33 mariniers op een meerdaagse patrouille, om het zuidelijk deel van het Sentanimeer te verkennen. De beschikbare motorsloep blijkt defect te zijn. Een groep van 15 man, onder leiding van kapt. W., gaat met een prauw vooruit om er kwartier te maken.
Dezelfde ochtend wordt door Papoea’s een vlot gemaakt van twee prauwen, met daartussenin
een soort platform voor de uitrusting van de mariniers. De overige mariniers, onder leiding van serg. Weyers, vertrekken met dit vlot. De Papoea roeiers merken dat de prauwen te zwaar beladen zijn, maar omdat het water kalm was besluit men te vertrekken. Bij het ronden van een kaap komt men in een valwind terecht en krijgt men met behoorlijke golfslag te maken. Al gauw maken de prauwen water en moet er gehoosd worden met lege, groene blikken. Maar er is geen redden meer aan. Een paar mariniers zijn nog uit de prauwen gesprongen, maar op dat moment breekt het platform door midden en slaan de prauwen om. Iedereen raakt te water. Er heerst chaos, veel mannen zwemmen weg. De mannen die niet kunnen zwemmen, wordt aangeraden op de prauwen te klimmen, maar dat lukt niet omdat ze steeds kantelen. Na enige tijd komt er hulp van de Papoea’s. Alle mariniers hebben hun uitrusting afgedaan en hun kleding uitgedaan. Ze komen met alleen hun pendekje aan terug op de wal. Ook de bemanning van de eerste prauw keert terug, de mannen hebben met hun verrekijkers gezien wat er gebeurde. Er blijken vijf mariniers te zijn verdronken; ze worden in Hollandia begraven.
Tinus wordt herbegraven op het ereveld ‘Kembang Kuning’ te Soerabaya. Hij was vader van drie kinderen. Plaatsgenoot Bert Kerst maakte deel uit van het eresaluut peloton bij de eerste begrafenis van Tinus.
Rien Snijders
Hij schrijft: ‘Na de invasie in Normandië in juni 1944 ben ik naar Brussel gegaan, waar ik ingedeeld werd bij de Eerste Pioniersgroep die, na een diensttijd van enkele maanden, is opgegaan in 1-3-RI V-Brigade. Met dit onderdeel ben ik op 8 november 1945 naar Engeland gegaan en op 25 november met de ‘Johan van Oldenbarnevelt’, via Malakka, naar het voormalige Nederlands-Indië vertrokken.
Daar begon een lange periode van wacht- en patrouillelopen als Bren-schutter. Omdat ik wat anders ambieerde kwam ik ten slotte terecht bij het Korps Militaire Politie, en wel bij het onderdeel dat belast was met de transporten van Japanse oorlogsmisdadigers van en naar Batavia, Singapore, Filipijnen en Japan. Mijn standplaatsen waren o.a. Malakka, Batavia, Bandoeng, Tjimahi en Dajeukollot.
Met de ‘Waterman’ werd de thuisreis aanvaard en op 7 juni 1948 was ik weer in de Heistraat (huisnummer D210).
Schrijver Rien Snijders (zie ook ‘Bedrijvigheid, deel 1, pag. 268). Toen Rien het boek ‘In het land van de Bergse Maas’ schreef over de streek waar hij geboren en getogen is, was daarin geen plaats voor zijn jeugdherinneringen. Die komen wel aan de orde in het boek ‘Terug naar de Langstraat’. In dat boek beschrijft hij toestanden en gebeurtenissen van toen. Zo schrijft hij over de armoede die heerste, over de Tweede Wereldoorlog, maar ook over turfbaggeraars, schoenmakers en arbeiders in de tuinbouw. Hij verzet zich in dat boek tegen de conservatieve opvattingen die hij in ons dorp waarnam, waarmee hij zich niet kon verenigen en waardoor hij uiteindelijk de Langstraat heeft verlaten. In zijn voorwoord schrijft Rien: ‘In dit boek maak ik een vergelijking tussen de toestand in mijn jeugd en die van nu. Om algauw tot de conclusie te komen dat er veel is veranderd en nog meer bij het oude is gebleven’. Wie het leven in ons dorp in de vorige eeuw goed wil begrijpen, zou het boek van Rien moeten lezen!
In 2005 verschijnt van de hand van Rien Snijders het boek ‘Wij werden misleid’. Het boek, uitgegeven bij uitgeverij Kontrast in Oosterbeek, is een autobiografischverslag van een oorlogsvrijwilliger in voormalig Nederlands-Indië, die zich misleid voelt door de Nederlandse autoriteiten, overheid en kerk. Alweer een boek over de oorlog in het voormalig Nederlands-Indië. Jawel, maar dan een boek dat een steen gooit in de vijver van voorgewende nationale gemoedsrust. In Nederland houden we nog steeds de gedachte levend dat we in de tropen ‘wat groots konden verrichten’. In dit boek wijst Rien Snijders niet op de al dan niet bestaande misdragingen van Nederlandse militairen, maar richt hij zijn pijlen op de politici en kerkelijke leiders van toen, die voor het duizenden levens kostende avontuur verantwoordelijk zijn geweest. En die daarvoor nooit ter verantwoording zijn geroepen. Zestig jaar na die schijnheilige, op puur eigenbelang gerichte politiek is het voor huidige politici en kerken nog altijd moeilijk om over die strijd te praten. In dit boek houdt de oud-journalist en auteur ze een spiegel voor.
er in de Heistraat (huisnummer D210).
Bert Kerst
‘Als marinier ben ik met de ‘Groote Beer’ via Singapore naar Soerabaya gegaan. Na aankomst werden we enkele weken gelegerd in de Goebengkazerne van de mariniers. Daarna gingen we naar Wono Lroma.
Na de landing bij Glondong ben ik op een aantal buitenposten gelegerd geweest, zoals bij Batat, Bodjenogoro en Probolingo.
Ik heb gediend bij het 4e Echelon 5e Ambat (amfibiebataljon). We deden hoofdzakelijk dienst in de zogenaamde oosthoek van Java. Met de ‘Johan van Oldenbarnevelt’ ben ik gerepatrieerd.
Na mijn periode in Indië heb ik nog anderhalf jaar in Nieuw-Guinea dienstgedaan. Toevallig ging ik er ook weer met de ‘Groote Beer’ naartoe. Ik was gelegerd in onder andere Biak en Hollandia.
Jan Verhagen
Jan krijgt zijn militaire opleiding in de Verenigde Staten. Met de ‘Noordam’ gaat hij naar de tropen. Hij was ingedeeld bij de 2de Inf. Compie E en maakte deel uit van de mortiergroep (zie de foto rechtsonder, met daarop Jan Verhagen en Tinus van der Sijde).
Jan komt naar Nederland met de ‘Volendam’. Hij zet 26 januari 1948 voet aan wal.
Ad Ophorst
Ad komt in dienst op 2 maart 1948 in de Frederik Hendrikkazerne in Vught bij het 6e Reg. Stoottroepen 401 Bat. Inf. Ost. Cie Carrierpeloton. Hij krijgt een opleiding voor carrierbemanning. Op 17 juli krijgt zijn bataljon inschepingsverlof, en op 4 augustus 1948 vertrekken ze met de ‘Sibajak’ vanuit Rotterdam naar Nederlands-Indië. Ze krijgen onderweg te maken met stormachtig weer en daardoor met zeeziekte. Het was druk aan de reling. Gelukkig maakten ze ook veel mooie dagen mee aan boord.
Op 2 september mogen ze in Batavia van boord. Samen met Goof van der Schans verkent Ad de stad. Daarna varen ze door naar Cheribon en gaan ze met landingsboten aan wal op 4 september. Met de trein trekken ze het binnenland in. Als de trein niet verder kan, vervolgen ze hun reis per vrachtwagen naar Madjalenka, waar ze een vier weken durende tropenopleiding van het KNIL krijgen.
Op 6 oktober volgt de verplaatsing naar Terise, een buitenpost waar jongens van 3-12-RI lagen die door ons werden afgelost. De eerste nacht al kregen ze te maken met een beschieting van het kamp. Verder was het daar vooral patrouille en wachtlopen.
De reis gaat verder: op 19 oktober naar Djalaksaha, op 31 oktober naar Tjibinibin, op 29 november Kawali en op 12 december naar een suikerfabriek bij Palimanan, waar ze veel met de carrier onderweg zijn. Op 19 december begint de tweede politionele actie en is de groep van Ad nog steeds actief in het gebied tussen Cheribon, Kuningan en het gebied rond de vulkaan Goenoeng Tjerimai, een groot en moeilijk begaanbaar terrein.
Op 23 januari 1950 volgt een verplaatsing naar Tjimahi. Diezelfde dag voert kapitein Westerling een actie uit in Bandoeng. Ook Ad en zijn collega’s moeten daarheen. Het was een flinke ravage in de stad. De demobilisatieformulieren worden op 15 februari ingevuld, waarna we op 9 maart de benodigde inspuitingen kregen voor de terugreis naar Nederland. Op 13 maart komt 5-RS vanuit Djokjakarta in Tjimahi en ontmoet ik Chris Hoefnagel.
Foto: de bus waarmee Ad Ophorst thuiskomt, rijdt op de Zuidhollandsedijk. Rechts op de foto staat Adriaan van Oversteeg.
Na nog wat souvenirs voor thuis te hebben gekocht neemt Ad afscheid van Goof van der Schans, Peer Sterrenburg, diens vrouw en een aantal andere kennissen. Hij wordt nog doorgelicht, moet pasfoto’s laten maken, krijgt een Hollands pak en moet zijn geweer inleveren.
Foto: de net teruggekeerde Ad Ophorst en zijn verloofde Soetje Verduijn staan onder de ereboog voor Zuidhollandsedijk nr. 3. (Zie ook ‘Bedrijvigheid’, deel 2, pag. 68-73.)
Daarna vertrekt hij op 24 mei met de trein vanuit Tjimahi naar Tandjong Priok en volgt inscheping op de ‘General Greely’. De afvaart is op 25 mei, en op 18 juni midden in de nacht varen ze de Nieuwe Waterweg op, waarna de ontscheping in Rotterdam volgt. Met de bus gaat Ad vervolgens op weg naar huis, waar hem een verrassende thuiskomst wacht.
Piet Koenen
‘In september 1944 kreeg ik opdracht van verzetsgroep ‘André’ door de Duitse linies te gaan met papieren voor de geallieerden. Samen met een piloot van de KLM ging ik via Goirle door de frontlijn naar Poppel in België. Na die opdracht ging ik in oktober 1944 naar Eindhoven, dat toen al bevrijd was. Daar heb ik me bij de stoot-troepen gemeld. In november gingen we vanuit Eindhoven naar de Maas bij Groeningen, Boxmeer, Sambeek en nog andere dorpen. Daar bleven we tot februari 1945, waarna we naar Duitsland gingen, waar we tot de capitulatie dienst hebben gedaan. In juni keerden we terug en bewaakten een munitiedepot bij kasteel Well in Limburg. In september werd in Vught het Indiëbataljon 1-3-7-RS geformeerd. In september vertrokken we met de ‘Lady of Mann’ naar Wolverhampton. Kort daarna, in oktober, voeren we vanuit Liverpool met de ‘Alcantra’ richting Indië.
Na een lange hongerreis zijn we in Malakka geland en kwamen we terecht in ‘Port Dixon’, waar we een zware tropentraining kregen. In Batavia mochten we niet aan land. Van ‘Port Dickson’ werden we overgeplaatst naar Penang, in een voormalig jappenkamp. In februari 1946 voeren we met de ‘Rosasund’ naar Banka en zijn we geland in Muntok. De Jappen zaten nog op Banka; die hebben zich overgegeven aan boord van de ‘Rosasund’.
Op weg van Muntok naar Bangkal Penang sneuvelden de eerste soldaten van onze groep. Op Banka sneuvelde ook mijn compagnies-commandant, luitenant Krijntjes. De dienst op Banka was zwaar. Ondertussen was ik groeps-commandant geworden.
Foto: op patrouille met de carriereenheid van de stoottroepen. (Foto Ad Ophorst.)
Met de ‘Willem Ruys’ gingen we naar Priok en kwamen terecht in het kamp ‘Mr. Cornelis’. Daar kregen we even rust. We heb-ben toen veel wachtdiensten gedaan, onder andere bij het paleis van dr. Van Mook, het hoofdkwartier van generaal Spoor en de Glodokgevangenis. Na enige tijd werden we overgeplaatst naar Tandjong Priok voor de havenbewaking. Met de ‘Placius’ gingen we verder naar Soengei Sorong op Zuid-Sumatra. Toen we er aankwamen was het gebied verdeeld in concessies met daardoorheen een corridor waardoor we ons konden verplaatsen. Aan beide zijden van de corridors zaten ploppers die het ons heel lastig maakten.’ (Het eerste halfjaar na de proclamatie van de onafhankelijkheid noemt men de bersiap-periode. Allerlei militaire en politieke groeperingen maar ook bendes maakten zich toen schuldig aan moord, verwoesting en andere wandaden, vooral gericht tegen de Nederlanders. Deze tegenstanders werden ploppers genoemd. Deze term kwam van pelopor, Indonesische vrijheidsstrijder, verbastering van voorloper.)
‘Van Soengei Sorong trokken we naar Palembang voor een grote zuiveringsactie. Bij de eerste politionele actie gingen we vanuit Palembang naar Prapa Moelie en vandaar verder naar Moara Enim en Lahat. Na beëindiging van de actie keerden we terug naar Prapa Moelie. Daar sneuvelde mijn compagniescommandant, kapitein Knapen. De compagnie werd verdeeld over verschillende plaatsen en we hebben daarna veel patrouilles gelopen.
In mei 1948 vertrokken we met de ‘Zuiderkruis’ naar Holland.’
Chris Hoefnagel
Chris is op 4 juni 1947 te Nijmegen in de Snijderskazerne opgekomen, samen met zijn plaatsgenoten Gerrit Sterrenburg, Teun Haverhals en Gerrit Rijken. Zij werden ingedeeld bij het onderdeel 5-RS (regiment stoottroepen). Na drie weken werden ze overgeplaatst naar Vught, waar ze terechtkwamen in de Frederik Hendrikkazerne. De zomer van 1947 was tropisch, de oefeningen bij de hitte waren een beproeving. Alles moest in voltenue, compleet met flanellen overhemd, stropdas en dik windjack dat dan ook nog van boven dichtgeknoopt moest zijn.
Op 5 november 1947 was het zover. Via de Langstraatspoorlijn gingen ze richting Rotterdam. Zodoende passeerde Chris nog eenmaal de hem zo bekende Hogevaart. In Rotterdam lag de ‘Volendam’ al klaar in de Merwedehaven. ‘Mijn vader en mijn broer waren naar Rotterdam gereisd, ik kon ze nog de hand schudden voor we vertrokken.
Op 11 november maakten we een tussenstop in de haven van Algiers, waar water werd ingenomen en post van boord ging. Port Said bereikten we op 15 november. Hier begon het er allemaal een beetje tropisch uit te zien: palmbomen, moskeeachtige gebouwen enz. De temperatuur was inmiddels flink gestegen; daarom mochten we hier de Nederlandse uniformen verwisselen voor het tropentenue.
Foto: aankomst in Tandjong Priok.
Op 5 december bereikten we Sabang, waar 3500 man van boord mochten. De volgende dag ging de ‘Volendam’ op weg naar Tandjong Priok. Toen we afmeerden wachtte mij een verrassing. Twee buurtgenoten, Cor Blom van Labbegat en Ad Tactor van de Winterdijk stonden me op de kade op te wachten, heel attent en sympathiek. We mochten van boord en reisden per trein naar Batavia en kregen daarbij de eerste indrukken te verwerken van een tropisch land. Met de boot moesten we daarna nog het laatste traject naar Makassar op Celebes afleggen. We werden ontscheept op 13 december, na een reis die 38 dagen had geduurd.
In Makassar werden we in een tentenkamp gelegerd. Het was een rustige omgeving, van vijandelijkheden merkten we nagenoeg niets. De tijd werd, behalve door de gebruikelijke werkzaamheden, vooral gevuld met patrouille lopen.
Foto rechts: v.l.n.r.: Cor Blom van de Hogevaart; hij was marinier en deed vooral dienst in de Oosthoek van Java. Kwam op 10 januari 1948 terug met de ‘Nieuw Holland’. Rechts: Ad Tactor van de Winterdijk, ingedeeld bij 4-11-RI; hij was gelegerd op Java en kwam op 16 maart 1950 aan in Rotterdam met de ‘Kota Inten’. In mei 1948 werden we per boot overgebracht naar Java, in de omgeving van Semarang. Hier was de tegenpartij duidelijk veel actiever dan op Celebes. Ook hier weer veel patrouille lopen en objecten bewaken, zoals bruggen en elektrische centrales. Inmiddels was het december 1948 geworden, de maand waarin de tweede politionele actie werd begonnen. Ook 5-RS werd daarbij ingeschakeld. We werden op 19 december, de eerste dag van de actie, met Dakota’s van het vliegveld van Semarang overgebracht naar Magoewo, het vliegveld van Djokjakarta. De luchthaven was al eerder op die dag door parachutisten veroverd. De stad Djokjakarta was de bakermat van de onafhankelijkheidsstrijd. Wij moesten de stad innemen en bezet houden. In eerste instantie hoefde hiervoor niet veel strijd te worden geleverd, de tegenstander was totaal verrast. Bij de verovering van de stad werden veel officieren gevangengenomen.
Ook Soekarno zelf kwam in gevangenschap. Alle prominenten moesten echter onder druk van de grote mogendheden weer op korte termijn worden vrijgelaten. De echte confrontatie met de TNI kwam pas de volgende maanden op gang. Daarbij zijn alles bij elkaar genomen toch nog heel wat slachtoffers aan Nederlandse zijde gevallen door trekbommen op de weg, patrouilles die in een hinderlaag liepen, enz. In 1949 moesten Djokjakarta en omgeving onder druk van de internationale politiek door de Nederlandse troepen worden ontruimd. Na nog enkele maanden gelegerd te zijn geweest in Semarang, Tjimahi en Bandoeng werden we op 7 april 1950 (Goede Vrijdag) ingescheept op het transportschip ‘Nelly’, waarmee we op 2 mei 1950 in Nederland aankwamen. Mijn tijd als dienstplichtig militair heeft daarmee precies drie jaar geduurd: van juni 1947 tot juni 1950.
Denis van der Schans
Denis maakte deel uit van het legeronderdeel 3-III-Princes Irene (de 7 december divisie genoemd). De Eerste Divisie ‘7 December’ werd in 1946 naar de Oost gezonden om in Indië de 'rust, orde en veiligheid' te herstellen. Nederland was van plan om Indië langs geleidelijke weg een grotere zelfstandigheid te geven, maar het uitroepen van de onafhankelijke Republiek Indonesia twee dagen na de Japanse capitulatie versnelde deze gebeurtenissen. De Eerste Divisie ‘7 December’ werd vernoemd naar de rede van koningin Wilhelmina in Londen op 7 december 1942.
Op 16 oktober 1946 vertrekt Denis met de ‘Volendam’ naar Nederlands-Indië. Hij is gelegerd geweest op veel plaatsen rond Bandoeng. Later ging hij onder andere nog naar Poerwakarta en Buitenzorg. De dienst bestond veelal uit het bewaken van objecten en patrouille lopen.
Op 17 december 1949 komt Denis met de ‘Zuiderkruis’ weer terug in Nederland.
Gerard Ros
Gerard kwam als dienstplichtig militair in dienst op 16 september 1946 en kreeg een opleiding bij de verbindingsafdeling. Op 30 mei 1947 vertrok hij naar Indië vanaf de Javakade in Amsterdam met de ‘Johan de Witt’. Prins Bernhard was aanwezig bij het vertrek. Er waren ongeveer 1800 man aan boord toen om half vijf in de middag de trossen los werden gegooid. Ze bereiken de Golf van Suez op 10 juni; om vier uur die middag zien ze de berg Sinaï. De temperaturen variëren tussen de 30o en 40 oC. In Sabang komen ze aan op 22 juni om acht uur ’s avonds. Gerard mocht niet van boord omdat hij niet tegen pokken is ingeënt. Vier dagen later gaat zijn peloton verbindingstroepen van boord in Palembang. Met landingsvaartuigen worden ze aan land gebracht.
Foto: het landingsvaartuig waarmee Gerard naar de wal werd gebracht. Rechts: de haven van Palembang, met links op de foto het landingsvaartuig. Gerard heeft als telegrafist op diverse plaatsen in Zuid- Sumatra dienst gedaan, zoals Sekajoe en Benkoelen. Op 24 maart 1950 wordt hij samen met nog 18 andere onge-vaccineerde militairen per vliegtuig van Palembang naar Batavia gebracht. Daar wordt hij met nog 177 soldaten twee weken geconsigneerd.
Op dinsdag 18 april 1950 wordt hij ingescheept op de ‘Zuiderkruis’ die om vier uur op weg gaat naar Nederland, waar men op 9 mei aankomt. Met de bus werd hij naar huis gebracht, waar hij van de buurtbewoners als cadeau een nieuwe fiets kreeg.
Jochem van Schuppen
Kort na de bevrijding van Sprang-Capelle in oktober 1944 meldde ik me bij de OD. Op 29 december 1944 vergezelden we met 19 man een Poolse patrouille naar het Capelse Veer. Dat liep niet goed af. Zwaar gewond kwam ik in Engeland terecht. Na herstel werd ik gelegerd in Wrottesleypark in Wolverhampton. Ik kreeg 14 dagen verlof om naar huis te gaan, maar daar bleek nog een operatie noodzakelijk. Met een stijf been ging ik naar de keuring in Tilburg en werd goedgekeurd met keuringsuitslag A-3, geschikt voor bureaudienst. Ze konden dus gewoon iedereen gebruiken.
In september 1946 moest ik me melden in de Generaal De Bonskazerne te Grave bij B-Bat 1-18-RVA (regiment veldartillerie). En kreeg een opleiding als seiner. Er volgde een strenge winter en we werden enkele weken naar huis gestuurd vanwege kolengebrek.
Na weken van nietsdoen kwam het inschepingbevel en was het zover. Ik was ingedeeld bij de scheepspolitie en was daarom al enkele dagen eerder aan boord dan de rest van de militairen. Op 8 mei 1947 vertrok de groep van 2800 man van de Javakade in Amsterdam met de ‘Johan van Oldenbarnevelt’.
Foto: Willem van Beek, met achter op de motor Jochem van Schuppen. Willem was ordonnans en begeleidde in die functie colonnes. Ook was hij koerier en werd daardoor een bekende verschijning in Batavia.
Na aankomst in Indië kwamen we in de Berenlaan terecht. Ons artillerieonderdeel was niet actief nodig en zou worden ontbonden. We zaten dus te wachten wat onze nieuwe bestemming zou worden. Na een dag of tien werden er enkele vrijwilligers gevraagd voor administratief werk en bediening van telefoon en radio. Het leek me wel wat, tenslotte had ik een seineropleiding gehad, en de hele dag nietsdoen ging ook de keel uithangen. Met z’n tweeën werden we voorlopig tewerkgesteld op het vliegveld Kemajoran. Daar bleek een jongen van de LUA al enkele weken onafgebroken dag en nacht bij een telefooncentrale en een radioset te zitten zonder één dag aflossing. Achter het vliegveld, tot aan Priok, lagen grote moerassen waar het wemelde van de muskieten, en in die omgeving was de LUA gelegerd.
We bedienden de apparaten overdag, de jongen van de LUA deed dat ’s nachts. Bovendien kregen we het beheer over een passenkantoor: pasjes voor bezoekers van het vliegveld uitschrijven, pasjes voor burgerpersoneel in orde maken en voor al het andere wat ook op het vliegveld moest zijn.
De voorlopige tewerkstelling werd een vaste aanstelling bij de militaire Luchtvaart. Na enige tijd kwamen er ook werkzaamheden bij die te maken hadden met ATC (air traffic control). Met een jeep waar achterop een bord met grote letters FOLLOW ME was bevestigd, reden we naar de landingsbaan en loodsten zo de vliegtuigen naar het platform. Zo ook op zondag 23 november 1947. Ik had middagdienst op het vliegveld toen er een grote Constellation binnen-kwam. Ik had eerder bericht gekregen dat Tinus van der Sijde zou aankomen en ja hoor, daar zag ik hem van de trap afkomen. Hij was in burgerkleding omdat veel landen die onderweg werden aangedaan geen buitenlandse militairen toelieten. Hij was 20 november uit Nederland vertrokken.
Links: v.l.n.r.: Jochem van Schuppen, Kees Nieuwenhuizen (hij was foeragemeester van Hospitaal II in Batavia) en Han van Tiggelen (kwam op in Breda bij het onderdeel 2-8-RVA (veldartillerie), maar kwam terecht bij de LAD (leger aanschaffingsdienst) in Batavia, waar hij schoenen en leer bij verschillende schoenfabrieken moest controleren).
Later werd ik overgeplaatst naar het vliegveld Kalidjati, een vliegveld waar bijna alle opleidingen van de ML werden gegeven. Alle rekruten begonnen hier met een militaire training, of ze nu vlieger werden of brandweerman, ze kwamen allemaal terecht bij het Depot Militaire Opleidingen waar ik werkte. Als een opleiding begon bestond de groep, behalve enkele Nederlanders, uit een allegaartje van rassen: Javanen, Ambonezen, Madoerezen, Indische jongens en zelfs Chinezen. Die moesten allemaal geregistreerd worden. Soms hadden ze een briefje bij zich van de kampong loerah (het hoofd van de kampong) en daar moest je dan maar uit zien te halen wat bijvoorbeeld hun naam was. Ook de datum van geboorte wisten ze niet allemaal en dan werden ze volgens oud KNIL-gebruik ingeschreven met de datum 1 januari.
Regelmatig assisteerde ik op de schietbaan; dat was bijvoorbeeld bij het handgranaat werpen door zenuwachtige rekruten niet altijd veilig om te doen. Af en toe liep ik kleine patrouilles in de omgeving mee met de rekruten. Bij ons onderdeel kwamen na juli 1949 ook militairen in opleiding die voorbestemd waren voor de luchtmacht van de toekomstige republiek. Vooral de instructeurs van het KNIL hadden daar moeite mee. Zo hadden we twee jongens uit Djocja in de klas voor een vliegeropleiding. Eén daarvan zou later de commandant worden van de Indonesische luchtmacht. Dat heb ik volgehouden tot mijn demobilisatie en kwam thuis op 1 december 1949 met de ‘Tabinta’.’
Leen Chabot
Het onderdeel waarbij ik ben opgekomen is 4-3-6 RI. Met de ‘Waterman’ vertrok ik op 16 september 1949 naar Nederlands-Indië.
Mijn hele diensttijd in Indië was ik gelegerd op Sumatra in de buurt van Medan tegen de grens met Atjeh.
Met het Zwitserse emigrantenschip ss. ‘Nelly’ keerde ik terug naar Nederland. Vergeleken met andere troepenschepen was de ‘Nelly’ een comfortabel schip. Op 18 maart 1951 was ik weer thuis.’
Henk de Jong
‘Op 9 augustus 1945 kwam ik in dienst bij de Koninklijke Marine en kwam terecht in opkomstcentrum HR. MS. ‘ROYAL ARTHUR’ in Wales. Mijn opleiding tot kanonnier kreeg ik in Porthsmouth.
Na de opleiding ging ik eerst 14 dagen met verlof naar huis en moest daarna naar Glasgow, waar we op HR. MS. ‘Karel Doorman’ geplaatst werden. Dat was een vliegdekschip, met aan boord een squadron ‘Firefly’s’ onder bevel van kapitein-luitenant ter zee vlieger jhr. P.J. Elias. Inmiddels was er in Nederlands-Indië een dringende behoefte aan vliegtuigen en kwam de opdracht met de 15 volledig uitgeruste en bewapende vliegtuigen met ca. 1000 ton munitie en 1000 ton reservedelen naar Java te varen.
Aan boord was ik de schrijver van de commandant van het vliegdekschip, kapitein A. de Booy, en bleef daardoor van alles goed op de hoogte gedurende de reis.
Eind augustus 1946 begon de reis naar Indië vanuit Glasgow via Zuid-Afrika. Op deze route, ergens op de Zuid-Atlantische oceaan speelde zich een droevig voorval af. Matroos Leendert Gerritsen (in opleiding tot kanonnier) was bezig het dekkleed van een kanon af te halen. Toen dat onverwachts losschoot viel hij achterover in zee. Er werd direct een reddingsboei uitgegooid en er werd een sloep uitgezet. Men heeft hem nog even gezien maar al spoedig was hij voorgoed verdwenen.
Op 20 september bereikten we Simontown in Zuid-Afrika en het traject naar Tandjong Priok begon daar. Foto: het Nederland-se vliegdekschip ‘Ka-rel Doorman’. Rechts: Henk de Jong, rechts op de foto, in Neder-lands-Indië.
In de Straat Soenda kwamen we HR. MS. ‘Van Galen’ tegen. Hier stegen de vliegtuigen op van boord en vlogen naar het 150 mijl verder gelegen vliegveld Kemarojan in Batavia. Bij het opstijgen ontstond bij een vliegtuig kortsluiting; het kwam daardoor in zee terecht. Bij het landen op Kemajoran zakte een toestel door het landingsgestel: twee incidenten binnen korte tijd. De piloten hadden ook twee maanden lang niet gevlogen.
Bij het afmeren in Priok hadden we veel last van de dichtgeslibde haven. Vanaf Batavia vertrokken we via Semarang naar Soerabaya om er voorraden en munitie te lossen. Het squadron werd gelegerd op het marinevliegkamp Morokrembangan te Soerabaya. Vandaar vertrokken we naar Makassar op Celebes; daar kwamen we aan op 13 november 1946. Van daaruit naar Ambon en Banda. We hebben 400 ton djatihout geladen in Boeroe Araha. Dat werd in de vliegtuighangars geladen. Het hout was bestemd voor nieuwe loodsboten in Nederland. De bevolking had last van wilde varkens. In de kortst mogelijke tijd schoten we vijf wilde buffels, 12 herten en 30 varkens. Eerst heb ik ze allemaal geslacht voor ze de vriesruimte ingingen.
Na ons vertrek uit Banda liepen we op 11 december Tandjong Priok binnen. Hier kregen we krijgsraadarrestanten aan boord die gedurende de terugreis meehielpen het vliegdek roestvrij maken.
Via de Kaap vertrokken we naar huis. Tijdens de oversteek naar Kaapstad overleed een matroos in de ziekenboeg en kreeg een plechtig zeemansgraf. Op 8 januari 1947 bezochten we Kaapstad.
Ter hoogte van Senegal kreeg een opvarende blindedarmontsteking, en we ankerden voor Dakar. Daar werd de man geopereerd en daarna per vliegtuig naar Nederland vervoerd.
Onderweg werd nog Casablanca aangedaan. Op 18 februari 1947 voeren we een bevroren Noordzeekanaal op; daarmee had ons schip geen probleem.
Op 1 maart 1948 heb ik de marine verlaten.’