André Snijders
In april 1947 vertrekt André met de ‘Boissevain’ naar Nederlands-Indië.
Het onderdeel waarbij hij heeft gediend is de LUA (lichte lucht-doelartillerie) van de Tweede Divisie. Na twee maanden in Batavia gelegerd te zijn geweest, is hij overgeplaatst naar Makassar op Celebes.Van daaruit maakte André voor de controle in militaire magazijnen diverse dienstreizen, onder andere naar Nieuw-Guinea en andere eilanden.In april 1950 kwam hij terug in Nederland met de ‘Fairsea’. Toen heeft hij voor het eerst zijn bijna drie jaar oude zoontje André gezien. Toen hij vertrok naar Nederlands-Indië was zijn vrouw Catho Snijders-Bakkeren in verwachting. Ze is bevallen terwijl hij weg was. In die jaren heeft ze bij haar ouders gewoond in de Capelsedreef.
Koos (links) en Piet Dalmaijer
Twee broers die naar Zuidoost-Azië gingen om ons land te dienen. Alleen komen we Koos niet tegen in het boekje van het Comité Oud-Indiëgangers. Hij is wel op weg gegaan naar Indië, maar is er in feite nooit gekomen.
Hier het verhaal van Koos Dalmaijer, het is bijzonder genoeg om te vermelden en bij weinigen bekend denk ik.
In de Australische krant ‘The Sydney Morning Herald’ stond op 19 april 2011 een artikel over onze oud-plaatsgenoot Koos Dalmaijer (1920-2011). (Zie ook ‘Bedrijvigheid’, deel 3, pag. 281-284.) Koos wordt in dat artikel Jack genoemd, bij zijn Australische naam. Een samenvatting van wat werd geschreven door Strath Gordon:
Jack Dalmaijer was een vaderlandslievende Nederlander, die niet in het Nederlandse leger werd toegelaten omdat hij te klein van gestalte was. Maar toen Duitsland ons land had bezet, trad hij op als koerier bij de Sprangse ds. Lummel voor het Nederlandse verzet, de L(andelijke) O(rganisatie). Soms deed hij zich voor als een schooljongen bij missies waarbij hij documenten moest wegbrengen, die dan in een schoolboek verborgen waren.
Begin 1945 heeft Koos zich aangemeld - net als meer dan 1.500 anderen - als vrijwilliger voor de Nederlandse luchtmacht. Via Engeland is hij met een troepenschip naar Australië gegaan, waar hij een opleiding door de RAAF zou krijgen (Royal Australian Air Force).
In juli 1945 kwam Koos terecht in een kamp in de stad Casino (in het noordelijk deel van New South Wales). Dat kamp stond bekend als het Victory Camp en lag in een gebied dat door de Australische regering in het begin van de oorlog tot Nederlands grondgebied was verklaard, en werd bezet door de Eerste Bataljon van het Koninklijk Nederland Indisch Leger, bestaande uit Nederlandse en Indonesische soldaten. De nieuwe groep werd bekend als ‘De Nederlandse Boys’ maar ook als ‘De Casino Boys’. Toen Koos een maand in het kamp was, gaven de Jappen zich over en was de oorlog in de Pacific ten einde. Toen werd het een moeizame aangelegenheid voor de ‘Casino Boys’. De RAAF had geen verdere interesse in hen. Na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 vonden veel van de Indonesiërs, dat ze niet meer konden dienen onder Nederlands commando. De Australische vakbeweging, die het streven naar onafhankelijkheid van Indonesië steunde, weigerde mee te werken aan het verschepen van de Nederlandse militairen naar Oost-Indië. Op last van het Nederlandse koloniale bestuur begon de Nederlandse commandant van het kamp burgers gevangen te zetten achter prikkeldraad in Victory Camp. Dat waren ca. 300 Indonesiërs die eerst uit het leger waren ontslagen, omdat ze weigerden in de Nederlandse krijgsmacht te dienen. Daar waren ook Indonesiërs bij die waren getraind als piloten. Plotseling werden de Nederlanders die gekomen waren om oorlog te voeren, de bewakers in het kamp van hun oud-collega's.
Tussen de gevangenen en hun bewakers schijnt een goede relatie te hebben bestaan. De Nederlandse militairen begonnen daarnaast deel te nemen aan het uitgaansleven in de stad Casino. Ze gingen er naar de bioscoop en deden er aan sport. Uiteindelijk mochten de Indonesische soldaten naar huis en de Nederlanders werden teruggestuurd naar Nederland.
Toen Koos terugkwam in Sprang, trof hij zijn ouders in goede gezondheid aan, maar hun huis was ernstig beschadigd door granaten. Terwijl de situatie in Europa nog hectisch was, besloot Koos terug te gaan naar Australië. De onderlinge vriendschap tussen de ‘Casino Boys’ was bijzonder sterk geworden. Velen keerden dan ook terug naar Australië en vestigden zich in een gebied rond Victory Camp.
Koos trouwde met Jean Robertson, een meisje uit de stad Casino. Hij werkte er voor de Forestry Commission's. In 1980 ging hij met pensioen en vestigde zich met Jean op Kingscliff op de NSW-noordkust. In 2011 is hij overleden.
Piet Dalmaijer, de vijf jaar jongere broer van Koos, kwam op 1 juli 1946 in dienst. Na zijn basisopleiding in Breda en het 3-RI te Bergen op Zoom komt hij terecht bij de PAG (pantser afweergeschut) in de Harskamp. Na die opleiding werd hij geplaatst bij het Regiment Stoottroepen in Nijmegen. De Vierde Bataljons waren net naar Indië vertrokken, aan het aanwezige kader werd in afwachting van de opkomst van 5-RS extra opleiding gegeven. Piet heeft meegeholpen om 5-RS klaar te stomen. Ondertussen verhuisde het regiment naar Vught. Eind september kwam het bericht dat er vervanging van de ‘oude hap’ in Indië gewenst was. Piet werd ook aangewezen om te gaan, maar vertrok uiteindelijk pas in februari 1947. Zijn groep komt terecht in de kazerne aan de Berenlaan in Batavia. Na enige tijd moest Piet zich met twee anderen van zijn groep melden bij 4-2-RI te Medan (werd later een onderdeel van de Limburgse Jagers). In Medan was slechts één foeragepunt, dus werden ze vervoerd naar het hoofdkwartier in Tandjong Poerah. Daar wisten ze niet goed wat ze met die specialisten konden doen; tanks waren er niet en het ondersteunende PAG-peloton was ingezet voor andere taken.
Omdat Piet van huis uit administratief was opgeleid moest hij zich melden bij de kwartiermeester. Na een periode van controle en het bijwerken van gegevens kwamen ze er achter wat er zoal ontbrak aan spullen. Via een proces-verbaal van de vermissing van goederen werd alles kloppend gemaakt.
De staf was ondertussen naar Medan verplaatst, waar de tweede politionele actie begon. Met een gigantisch konvooi kwamen ze achter de eenheden aan, helemaal van de oostkust naar de westkust.
Op een gegeven moment mochten de OVW-ers (zij hadden zich vrij-willig aangemeld) naar huis, en werd Piet bataljonsfoerier. Na de soevereiniteitsoverdracht is het bataljon ingescheept in de haven van Medan en naar Batavia vervoerd. Piet kwam nog even terecht in Tjimatjan. Daar kreeg het bataljon bericht dat het Franse schip ‘Louis Pasteur’ (capaciteit 4000 man), dat emigranten naar Australië had gebracht, gecharterd was. Enkele bataljons kwamen in aanmerking om naar huis terug te keren, waaronder het 4-2-RI. Ineens moest er van alles voor een vijftal bataljons geregeld worden; het was dringen geblazen in de magazijnen in Batavia.
Op 7 februari 1950 voegde Piet zich bij de rest van het bataljon in het Centraal Station van Batavia. Vandaar naar de haven waar werd ingescheept. ‘Met het Franse troepen-transportschip ‘Louis Pasteur’, dat Franse militaire troepen naar Indo-China had gebracht, kwamen we na een zeereis van 17 dagen in Amsterdam aan. Aan boord werden we op de Franse manier behandeld bij het diner. Bij alle maaltijden kregen we per man een halve liter wijn. Zaterdag 24 februari was Piet rond het middaguur weer terug in de Kerkstraat in Sprang.’
Gerrit Sterrenburg
‘Op 5 november 1947 vertrok ik met ons onderdeel 4-5-RS naar Indië met de ‘Volendam’. In het Suezkanaal ramden we een draaibrug die een scheur van 13 meter veroorzaakte, even boven de waterlijn van het schip. Daarom lagen we enkele dagen stil in de Rode Zee om de schade provisorisch te repareren in Aden. In Sabang zijn we voor het eerst van boord geweest. Vanaf Priok gingen we naar Soerabaya. Voor de kust werden de kwartiermakers afgezet. Van Soerabaya werden we overgeplaatst naar Makassar op Celebes. Daar kreeg ik een opleiding voor de MP (militaire politie) en werd ik bij het 1-MP bataljon geplaatst. Als MP’er heb ik dienst gedaan in Bandjermasin en Kandang-Bandjermasin op Borneo bij 2-MP.
In 1950 vertrokken we naar Java. Met ss. ‘Nelly’ kwamen we op 2 mei 1950 weer terug in Nederland.’
Tony Bogers
Hoewel A.J. (Tony) Bogers in strikte zin niet na 1945 werd uitgezonden naar het toenmalige Nederlands-Indië, werd hij toch in het boek van het comité opgenomen. Uit zijn belevenissen blijkt in ieder geval dat hij voor en na de capitulatie van Japan in Nederlands-Indië actief is geweest.
Tony Bogers schreef aan Jochem van Schuppen: ‘Ik trad bij het toenmalige Korps Politietroepen in dienst op 12 april 1939, waar ik op 31 augustus van dat jaar bevorderd werd tot korporaal. In de meidagen van 1940 kwam ik na omzwervingen door België en Frankrijk in de havenstad Brest terecht, waar we op 12 juni 1940 overstaken naar Engeland.’
Na anderhalf jaar kwam Bogers terecht bij een detachement van 153 man, dat naar Nederlands-Indië zou worden uitgezonden. De reis voerde via de Azoren en Kaapstad naar Ceylon (sinds 1885 een Britse kolonie, vanaf 1972 het land Sri Lanka). Intussen was Nederlands-Indië bezet door de Japanners. Twee maanden later werd Bogers ingescheept met bestemming Saugor in India, waar hij een commando-guerrilla-opleiding kreeg. Daarna keerde hij terug naar Ceylon, waar hij een gespecialiseerde, nautische opleiding kreeg en vertrouwd raakte met duiken, zwemmen en varen door de branding in opvouwbare kano’s.
In de zomer van 1942 werd hij ingedeeld bij het Korps Insulinde. Op Ceylon werd begonnen met de grondtraining voor een opleiding parachutespringen in de Air Landing School van de RAF. Na de opleiding mocht hij met trots de wing dragen. Eind 1943 werd hij bevorderd tot sergeant.
In 1943, 1944 en 1945 heeft Bogers actief deelgenomen aan landingen op Sumatra. Op de noordoostkust bij Lhokseumawe gebeurde dat met de Nederlandse onderzeeboot O-24; op de westkust bij Troemon ook met de O-24, op de noordwestkust bij Tjaling en Meulaboh met de Engelse onderzeeër ‘Templar’, op de oostkust bij Bandar Chalipa met de Engelse onderzeeër ‘Troculent’, op de westkust bij Bakoengan met de Engelse onderzeeër ‘Clyde’ en op de oostkust bij Bagansapi met de Engelse onderzeeër ‘Torbay’.
Tony Bogers op Ceylon in 1944.
Vanuit Colombo vertrok Bogers in september 1945 naar Batavia. Daar moest hij de oorlogsdaden van de Japanners onderzoeken. Na zijn vertrek naar Semarang werd hij daar door ploppers (Maleis woord voor vrijheidsstrijder) gevangengenomen. Dat was niet best, eten kreeg hij nauwelijks. Op 26 oktober werden er 146 Jappen doodgeschoten, hij dacht toen dat zijn laatste uur aangebroken was. Gelukkig wist hij op 27 oktober te ontsnappen en kwam hij in Batavia terecht, waar het toen erg gevaarlijk was. In zijn jeep werd hij regelmatig beschoten. Zo werd hij in 1946 in zijn arm en been geraakt en werd hij twee maanden opgenomen in het hospitaal.
Op 16 juni 1946 vertrok hij uit Tandjong Priok met de ‘Ophir’ en kwam op 19 juli, na een periode van zes jaar, weer terug in Nederland.
Links: thuiskomst op 19 juli 1946 met vader, moeder, broer en zuster.
In 1946 werd Bogers bevorderd tot opper-wachtmeester, in 1955 tot adjudant, in 1961 tot eerste luitenant en in 1968 tot kapitein. Hij is lange tijd instructeur geweest en raakte daarbij gewond toen een rekruut een handgranaat liet vallen. Toen Bogers ingreep, heeft hij een deel van zijn hand verloren. Antonie Johannes Bogers (25-03-1918 – 19-01-1998) is begraven op begraafplaats ‘Heidehof’ in Ugchelen (gemeente Apeldoorn).
Onderscheidingen:
• Drager van het Oorlogsherinneringkruis met gespen.
• Krijgterland 1940-1945; Nederland mei 1940; Oost-Azië/Zuid-Pacific 1942-1945.
• Ereteken voor Oorlog en Vrede met gesp 1945-1946.
Foto’s van soldaten van het Korps Insulinde. In maart 1942 werd op Ceylon (het huidige Sri Lanka) het Korps Insulinde opgericht. Doel van het Korps, dat oorspronkelijk luisterde naar de naam Netherland Special Operations, was onder meer het verzamelen van inlichtingen en het organiseren van guerrilla-activiteiten op het door de Japanners bezette Sumatra. In de zomer van 1942 ging voor een aantal militairen, afkomstig van de Koninklijke Brigade Prinses Irene, de commando-opleiding van start, gevolgd door een jungletraining en een para-opleiding. Met wisselend succes werden in 1943 en 1944 in totaal zo'n 17 landingen op de Sumatraanse kust uitgevoerd, meestal vanuit een duikboot. Vanaf mei 1945 werd het Korps Insulinde versterkt met 154 vrijwilligers, waaronder leden van No 2 (Dutch) Troop en het Bureau Bijzondere Opdrachten. In juli 1945 werden nog een aantal ploegen per parachute boven Sumatra afge-worpen. Na de capitulatie van Japan werd het Korps Insulinde onder meer belast met het veiligstellen van de ca. 15.000 krijgsgevangenen en geïnter-neerden op Sumatra.
Jan Kuisten
Jan heeft zich kort na de bevrijding gemeld bij de OD. Bij een patrouille naar de Maas op 29 december 1944 (tijdens de strijd om het Capelsche Veer) werd ook hij ernstig gewond. Hij heeft voor herstel enkele maanden in militaire hospitalen in België doorgebracht.
Desondanks werd hij goedgekeurd voor dienstplicht in de tropen. Hij werd aanvankelijk gelegerd in de Cort Heyligerskazerne te Bergen op Zoom. Van zijn verblijf in Nederlands-Indië zijn geen verdere gegevens bekend.
Vermeldenswaard is nog het lied ‘Terwijl’ dat Jan op 14 november 1946 in Bandoeng schreef (op de wijs van: een straatjongen van Rotterdam). Het toont aan dat de soldaten zich niet door iedereen in het thuisland gesteund voelden.
Terwijl
I
Terwijl er steeds nog schoten vallen
En Hollands bloed de sawah’s kleurt
Terwijl er naast zoveel ellende
Nog steeds meer viezigheid gebeurt
Rijdt hier ter stede frank en vrolijk
Bewaakt door vrijwel een compie
Een onderwijzer uit de Dessa
Soedirman van de T.R.I.
Refrein:
Zolang dit alles voort kan duren
Zolang een ieder dit nog slikt
Zolang is Neerland een klein landje
Tot lage ondergang beschikt
II
Terwijl in kampen diep in Java
Nog duizenden gevangen zijn
Terwijl daar vele van bezweken
Of vrienden zijn van magere Hein
Zit hier ter stede een commissie
Die eet en drinkt en reist en praat
En als de zaak niet vlot wil lukken
Van vorenaf beginnen gaat
Refrein
III
Terwijl het land hier wordt verkwanseld
Geofferd wordt aan ijdelheid
Terwijl een werker zonder woning
Behalve dorst, nog honger lijdt
Bestaan in Holland ook nog mensen
Met grutterswaren in hun hoofd
Die ons voor moordenaars verslijten
En die men helaas nog geloofd
Refrein
IV
Maar waar Van Heutz voor heeft gevochten
Waar Berenschot een doodsmak deed
Waar Karel Doorman voor crepeerde
Waar Tjarda zwaar en moedig leed
Dat land kan niet in enkele maanden
Door struwersbende uit een kliek
Verspeeld, - vergokt - versmeten worden
Ter wille van een republiek