Jan (Johannes Teunis) Ramsteijn werd op 18-09-1925 in Sprang geboren als zoon van Adriaan Johannes Ramsteijn en Elisabeth van Thielen. Het gezin Ramsteijn-van Thielen woonde eerst in de Van der Duinstraat, tegenover de winkel van Nieuwenhuizen. Later verhuisde men naar Kerkstraat 119-121. In dat pand woonden meerdere families (zie voor meer informatie: ‘Bedrijvigheid’, deel 3, pag. 161-165). In 1957 verhuisde het gezin Ramsteijn naar de Burg. Meijerstraat 50.
Links: op 31 januari 1957 trouwen Jan Ramsteijn en Dina van Campen.
Toen Jan op zaterdag 29 januari 1949 samen met Hein de Bie een toneelavond in Hilvarenbeek bezocht in de zaal van Kees Naaien, heeft hij Dina ontmoet. Een jaar lang fietste hij naar Hilva-renbeek, maar toen werd Dina aangenomen bij dokter Winkelman als dienstbode. Na acht jaar verkering kregen Dina en Jan een huis toegewezen, nr. 60 in de Molenstraat. Dina is ook na haar huwelijk in dienst gebleven bij de familie Winkelman, ongeveer 50 jaar lang. Op zaterdag 26 maart 1960 werd dochter Elly geboren, op dinsdag 4 juni 1963 dochter Corine.
Jan werkte eerst op leerlooierij De Amstel in Waalwijk maar kreeg daar last van formalinevergiftiging. Dus ging hij een ander vak leren: woninginrichter bij de firma Van Schuppen. Toch keerde hij later weer terug bij De Amstel. Ten slotte was Bogena zijn laatste werkgever; hij was 70 toen hij met werken stopte. In 1995 zijn Jan en Dina drie weken lang in Indonesië op vakantie geweest. Nu, begin 2014, is Jan 88 jaar oud. Maar toch kwam hij onlangs nog op de fiets vanuit Landgoed Driessen naar mij in de Oranjestraat (Vrijhoeve). ‘Het schrijven wordt wel wat moeilijker’, vertelde hij toen.
In ons dorp heb ik Jan leren kennen toen ik met het schrijven van de boeken over de bedrijvigheid in de vorige eeuw begon. Jan en Dina woonden toen nog in de Molenstraat. Met genoegen denk ik terug aan de ontmoetingen met Jan en Dina. Jan altijd opgewekt en vol verhalen over het leven in het Sprang van toen, en Dina altijd belangstellend en gastvrij.
Links: een recente foto van Jan en Dina.
In ‘Bruggeske’ 2012, nr. 2 heeft de geschiedenis van het cabaretgezelschap ‘De Optimisten’ van de vier gebroeders Ramsteijn gestaan, geschreven door Jan Ramsteijn. Maar Jan heeft meer geschreven: ‘Het oude huis van de Ramsteijntjes’ (over Kerkstraat 119-121), ‘De Ramsteijntjes in de oorlog’, ‘Tussen goedgekeurd en afgekeurd’, ‘Leven met het verleden’, ‘De Ereschuld’ (over de genoegdoening waarop de oud-Indiëgangers recht hadden) en enkele korte verhalen.
In overleg met Jan zal ik geleidelijk aan verhalen van Jan bewerken en illustreren, waarna ze in ‘Bruggeske’ gepubliceerd kunnen worden. Hieronder de volgende bijdrage van Jan Ramsteijn.
Schoolvakanties
Van mei 1930 tot mei 1938 zat ik op lagere school in Sprang. De grote zomervakantie viel in augustus. Lange reizen naar verre oorden in schoolvakanties waren in die tijd niet gebruikelijk.
Mijn vader werkte in die tijd in Tilburg en kreeg één week zomervakantie tijdens de Tilburgse kermis. Twee broers van vader woonden en werkten in Rotterdam. Samen met mijn broer Sip mocht ik met vader mee naar Rotterdam. We stapten op zaterdagmorgen om zes uur ’s morgens in Drongelen op de stoomboot ‘Thor’, waarmee we om 12 uur Rotterdam bereikten. Dat was voor mij een hele belevenis. Op maandagmiddag voeren we weer terug. Met mijn moeder gingen we ook altijd een dag naar de Roestelberg.
De andere dagen van de zomervakantie bracht ik spelend door ‘Achter de Hoof’ achter het ‘Bondsgebouw’. Dat was daar voor ons een wereld apart. Elk plekje had er zijn eigen naam. Zo was er het ‘Waaike van Jan Leenen’, het ‘Boske bij de Sticht’ van Jaap Timmermans, het ‘Hoekske van mijnheer Dees’. Dees woonde schuin tegenover de school naar de Sprangse Pad op aan. Richting de Kaatsheuvelse molen op de Vaart was het ‘Hazepadje’ en verder door naar het ‘Hoekske’ de ‘Brandekes’. Dat padje liep van achter onze hof (achter Kerkstraat 119-121) naar de Sprangse Pad, waar vroeger Peer de Haan woonde. Daar was ook een bruggetje over een stinksloot die van de gasfabriek aan de ‘Kattesticht’ (Jan de Rooijstraat, Kaatsheuvel) kwam. We hebben daar uren gezeten om hagedissen te vangen. Op ‘Achter de Hoof’ was het hele jaar wel wat te beleven. In de winter, als het vroor, schaatsten we op het weiland achter het huis van de dokter. Die wei was van Arjaan Vos. Als er sneeuw lag, kon je dokter Winkelman zien skiën op de ‘Hooges’.
Links: op deze kaart uit 1958 zijn nog de twee paden te zien die ‘Achter de Hoof’ genoemd werden in de volksmond. Het ene pad loopt vanaf de Van der Duinstraat ten noorden daarvan naar de Molenstraat. Vroeger liep het door, richting hoek Oudestraat-Kerk-straat. Het andere pad loopt ten zuiden van de Van der Duinstraat en Kerkstraat vanaf de begraaf-plaats aan de Tilburgseweg naar het westen richting Dijkstraat.
In het voorjaar was er veel te doen voor de boeren. Alles gebeurde nog met de hand en met paard en wagen. Eerst ploegen, dan eggen en zaaien. Er werd toen meestal rogge verbouwd.
In mei gingen we mulders (meikevers) zoeken. In ‘De Hoof’ stond achter de hof van de familie Craaijo een heg waar veel mulders inzaten.
In de zomer werd er van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat geoogst. In de oorlog mochten wij alles oprapen wat op het veld achterbleef na het oogsten. De rogge die we zo verzamelden, liet vader malen in de Sprangse molen. Dan hadden we weer wat meel voor bakker Koos ‘het Haantje’ (Koos Vos van de coöperatieve bakkerij ‘Broederhulp’, Van der Duinstraat 61). Anders moest je wel een half jaar sparen voor zoveel meel.
In de herfst kon je veel ‘hirk’ plukken voor de konijnen en was het knollentijd.
Zo was er altijd wel wat te doen voor ons in onze jeugd, ook in den hof (moestuin). In het voorjaar werd er bemest met afval dat in een kuil achter het huis werd opgespaard. Als het omspitten gedaan was, maakte vader bedjes voor verschillende groenten, zoals tuinbonen, andijvie, sla, kool, tomaten en aardappelen.
Links: vroeger kwamen er vanaf de Eikendijk twee onverharde wegen, zonder bebouwing, uit op de Tilburgseweg. Waar aan de Eikendijk de noord-zuidverkaveling van de ‘Hooges’ overging op de oost-westverkaveling van Het Vaartje, liep een zandweg die de ‘Brandekes’ werd genoemd. De weg kwam iets voorbij de huidige rotonde richting de N261 uit op de Tilburgseweg. Een tweede zandweg, die dwars over de ‘Hooges’ slingerde, kwam juist ten zuiden van de begraafplaats uit. Beide wegen zijn verdwenen met de ruilverkaveling, ongeveer gelijktijdig met de aanleg van de N261 eind jaren ‘80 van de vorige eeuw. Wat nog wel bewaard is gebleven, is het laatste stuk van een onverhard kerkenpad dat nu tegenover het oude gedeelte van de begraafplaats begint. Het is een van de allerlaatste overgebleven stukjes van een ‘richtpad’ waarmee je vroeger ‘gericht’ naar je doel (vaak de kerk) kon lopen. Het voetpad loopt nog steeds dwars door de akkers, richting het westen. Achter groenteboer Timmermans splitste het smalle pad en boog het af naar het noorden, richting kerk. Het doorgaande deel bestaat nog steeds en komt tegenwoordig in de Vermeerstraat uit. Tot de bouw van de Schilderswijk, eind jaren ‘60 van de vorige eeuw, liep het voetpaadje achter de hofjes van de mensen helemaal door tot de Sprangse Pad, nu de Dijkstraat. Vandaar de naam Achter de Hoven.
Onder de witte pruimenboom had ik ook een klein hoekje waar ik bloemen zaaide. In die boom hebben mijn broer Sip en ik uren doorgebracht. Sip zat op de hoogste tak en ik op een tak die een metertje lager hing. Vanaf daar hadden we nog vrij zicht op de Tilburgseweg en het kerkhof. Op dat kerkhof langs de Tilburgseweg zaten we vaak aan het eind van de oorlog. We konden daar ongezien de Duitsers zich zien terugtrekken richting de Maas. Op allerlei voertuigen zaten ze; er lagen ook veel gestolen fietsen op. Het was een groot verschil om ze nu te zien, vergeleken met de pinksterdagen van 1940 toen ze ons land binnenkwamen. Vlak voor we bevrijd werden, konden de Duitsers zich alleen ’s nachts verplaatsen vanwege de Engelse vliegtuigen, die regelmatig tussen Tilburg en Waalwijk over de weg vlogen en op alles schoten wat op de weg te zien was.
Naast het meewerken dat we thuis moesten doen, hebben we veel plezier gehad. In de tuin maakten we een vuurtje en met wat oude pannen kookten we daarop aardappelen die we op de ‘Hooges’ hadden gevonden. Nu noemen we dat picknicken maar dat woord kenden we toen nog niet.
Zo brachten we onze vakantie door in die tijd. Ook werd er samen met de jongens veel buiten gespeeld. Dan gingen we tollen, knikkeren, met de buurmeisjes buten in het hooi van de boer en steltlopen. Met het onderstel van een oude kinderwagen haalden we vrachten hout om thuis te stoken. Toen we wat groter waren speelden we veel in de buurt van de Sprangse molen. Daar leerden we kaarten en slootjespringen. Met Jantje ‘de Mechel’ en ome Piet uit de Sprangse Pad gingen we mollen vangen in de winter. In de Sprangse Sloot, vlakbij het café van Van Heumen aan de Winterdijk, leerden we zwemmen. In het wiel bij de spoorlijn, aan het eind van de Driessenweg, zochten we kalmoes. In die buurt lagen toen verscheidene wielen waar veel afval in werd gestort. Voor de bakkers, maar ook voor ons eigen fornuis, hielpen we mee om musterds (takkenbossen van hakhout) te maken.
Ondanks de armoede in de jaren ‘30 van de vorige eeuw hebben we toch, vooral door het harde werken van vader en moeder, een mooie jeugd gehad. Die tijd komt niet meer terug. De kinderen van nu moeten het doen met de middelen van nu. En als ze daar gelukkig mee zijn, dan is het nu ook net als toen.
Maandag 31 januari 1938, de dag dat Beatrix geboren werd
Op die maandagmorgen was moeder om zes uur al volop in beweging in het grote huis met adres Langstraat A209. Zoals elke dag zette ze eerst koffie voor vader die klaarstond om naar Tilburg te gaan, waar hij werkzaam was bij aannemer Piet van Meerendonk. Broer Sip en mijn zussen Sjaan en Jo waren ook al present en gingen naar de schoenfabrieken waar ze werkten. Sip werkte bij de Timtur, Sjaan bij Blok van Heijst en Jo bij Van Haren. Als ze den dam af waren begon moeder, zoals gebruikelijk op maandagmorgen, aan de was. Omdat ons Truus ’s winters vaak ziek was, moest ik die dag vrij nemen van school om de was te draaien: de eerste was 20 minuten en de tweede 15 minuten. In de keuken was het benauwd warm door alle stoom die vrijkwam bij het koken van de was, maar buiten was het koud en volop winter. Wij kinderen leerden al vroeg meewerken, zoals hout sprokkelen in de Oudestraat. Altijd was er wel iets te doen.
Links: op het vroegere adres Langstraat A206 en A209 woonde o.a. de familie Ram-steijn, hadden broer Piet Lee-nen en zuster Pietje een kruide-nierswinkeltje, waar ze petro-leum verkochten. Dat oude pand is verdwenen. Nu is er eethuis en snackbar ‘Mico’ gevestigd. Daar net voorbij is de ingang van de Jeroen Boschstraat gekomen, waar een huis stond waarin gemeen-tewerker Willem Braspenning woonde, en daarna nog Bax.
Terwijl ik op die maandag moeder aan het helpen was, hoorde ik via de radio dat er een prinsesje geboren was. De schoolkinderen kwamen me die dag een beschuit met muisjes brengen, waarmee op school was getrakteerd ter gelegenheid van de geboorte van Beatrix.
Moeder had wel regelmaat in haar werk. Maandag was wasdag. Op dinsdag werd het huis binnen schoongemaakt en werd de strijk gedaan. Op woensdag ging ze als het nodig was helpen bij iemand in de buurt; dat was toen heel gewoon. Heel de buurt stond klaar voor elkaar als er zieken waren in een gezin. Vrijdag en zaterdag werd de buitenboel gedaan. Ramen en deuren moesten elke week schoongemaakt worden. Dat was een traditie. Ook traditie was het, dat ‘den dam’ geveegd en geharkt moest worden op zaterdag. Iedere zaterdagmiddag werd de teil met warm water naar boven gebracht, waarna alle kinderen om de beurt gewassen werden en schone kleren kregen om aan te trekken. Die dag mochten de kinderen ook langer opblijven en spelen met speelgoed dat ze met sinterklaas gekregen hadden. Als het langer licht bleef mochten ze langer buiten spelen. Maar dan moest hun huiswerk wel af zijn. Dat huiswerk bestond bijvoorbeeld uit zilveruitjes wassen. Vader ging nogal eens zakken met zilveruien halen, die dan op ‘den dam’ gewassen werden. Dat was een heel werk, maar er werden weer een paar guldens mee verdiend. Ook schoenen vlechten en rondjes hakken uit een stuk leer behoorden tot het thuiswerk van vader, waaraan wij moesten meehelpen. Op vrijdagavonden gebeurde het wel dat we allemaal mee moesten helpen om rolschaatsen van de rolschaatsenfabriek Esmi van Leid Vos te monteren. Dat werd soms werken tot in de nacht, want op zaterdagmorgen moesten de rolschaatsen naar de markt voor de verkoop. In de Tweede Wereldoorlog hebben we vaak manden gevlochten.
Het was dus eigenlijk altijd wel werken geblazen in die tijd, maar we zijn er niet slechter van geworden.
Het Bondsgebouw
Voor we met dit verhaal van Jan beginnen, wil ik (Piet Konings) wat meer gegevens weergeven over de geschiedenis van de openbare school die later Bondsgebouw werd. In het boek ‘Sprang 700’ wordt op de pagina’s 54-57 door Hans Bakkenist de geschiedenis van het openbaar onderwijs in Sprang beschreven. In 1870 is de bouw van deze openbare school klaar (nu adres Kerkstraat 117). Voor de school, aan de Kerkstraat gelegen, kwam de woning van het hoofd van de school (Kerkstraat 115). Toen er begin van de vorige eeuw een christelijke lagere school in Sprang werd opgericht - de opening was op 3 november 1913 - daalde het aantal leerlingen van het openbaar lager onderwijs sterk. Twee derde van de ruim 200 kinderen die op de openbare school zaten, stapten meteen over naar de nieuwe, christelijke school. Op 15 januari 1920 volgen er nog maar 34 kinderen openbaar onderwijs en al 217 christelijk onderwijs. Op 1 oktober 1920 wordt de Christelijke Volksbond opgericht in Sprang. Er is dan eigenlijk geen goede vergaderruimte in Sprang, en de Volksbond krijgt toestemming om de openbare school daarvoor te gaan gebruiken. De openbare school wordt gesloten; op 2 november 1920 meldt het ‘Algemeen Handelsblad’, dat het gemeentebestuur van Sprang de schoolplaten en de natuurkundige instrumenten aan de christelijke school zal geven. In 1933 wordt het gebouw door het gemeentebestuur aan de Christelijke Volksbond verkocht (later de Sprang-Capelse afdeling van het CNV; zie ook Dick Vos, ‘Sprang 700’, pag. 79-84). Het gebouw wordt dan Christelijke Volksbond genoemd; later kreeg het gebouw van de bond de naam Bondsgebouw. Uiteindelijk werd het weer gekocht door de gemeente Sprang-Capelle en krijgt het de functie van buurthuis. Nu huurt de Stichting Buurtwerk Sprang-Driessen het gebouw van de gemeente Waalwijk.
Links: het Bondsgebouw in 1988.
Ik heb aan het bondsgebouw heel veel herinneringen. Zo begint Jan Ramsteijn zijn volgende beschrijving.
Het bondsgebouw werd ongeveer in de jaren dertig van de vorige eeuw in gebruik genomen door de afdeling Sprang-Capelle van het CNV, voor het houden van vergaderingen. Er werden lezingen gegeven, en werklozen moesten er elke ochtend gaan tekenen zolang ze werkloos waren. Als er een feestavond gegeven werd door de bond, dan zaten mijn broer Sip, ik en nog wat Sprangse jongens aan de kant van Joris Kuijsten buiten op het raamkozijn te kijken en te luisteren naar onder andere het zingen van vader en moeder. Daar deden Sip en ik al inspiratie op, die er voor zorgde dat we later ook het toneel opgingen, maar dat duurde toen nog wat jaren. Want in 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit en werden de vakbonden verboden. De Duitsers vorderden regelmatig het gebouw. Na de bevrijding op 30 oktober 1944 werd het gebruikt door Schotse, Engelse, Canadese en Poolse militairen. Dat duurde tot mei 1945 toen de capitulatie van de Duitsers een feit werd en er vrede kwam.
In het Bondsgebouw van voor WO II waren Kobus en Mieke Ophorst - ze woonden in het oude raadhuis naast het Bondsgebouw - de eerste beheerders. Dag en nacht stonden ze klaar om het de mensen naar de zin te maken. Er werden in die tijd nogal eens bazaars gehouden met het bekende rad van fortuin. Ook Lenard de Jong en zijn vrouw Saartje hebben er veel tijd aan besteed, zij beheerden ook de bibliotheek waar op één avond per week boeken werden uitgeleend tegen een kleine vergoeding.
Al snel werden er in Sprang buurtfeesten georganiseerd, ook bij ons in de Kerkbuurt met als middelpunt het Bondsgebouw. Daarin is ook een begin gemaakt om een toneelvereniging op te richten: op 15 augustus 1945. Maar de naam moest ‘Dilettantenvereniging Gezelligheid’ worden, want het woord toneelvereniging viel niet goed bij het christelijk deel van de bevolking. Ieder stuk dat we wilden opvoeren, moest vooraf goedgekeurd worden door het gemeentebestuur en door het bestuur van het Bondsgebouw.
Het eerste stuk was ‘Vergeef ons onze schulden’. Daarin speelden alleen mannen. Merein Bogers was de regisseur. In september 1946 - ik was net twee maanden in dienst - speelden ze ‘Ende dispereert niet’, een stuk dat in de bezettingstijd speelde. Had aan de pelotonscommandant verlof gevraagd om de uitvoering te kunnen bijwonen. Dat werd geweigerd, maar de compagnies-commandant gaf alsnog toestemming. Dus kon ik er naartoe gaan, samen met mijn dienstkameraad Arie Pruijssers uit Raamsdonk.
Op 1 oktober 1946 vertrokken we naar Indië. Mijn broer schreef vele brieven naar me over het wel en wee van de toneelvereniging. Nadat ik op 10 januari 1948 weer terugkwam in Nederland, speelde ik voor het eerst mee in ‘In naam van Oranje’. Het was een openluchtspel dat op 31 augustus 1948 gespeeld werd ter ere van de kroning van Juliana.
Links: optreden van Sip Ramsteijn op 15 en 22 december 1962 tijdens de feestavonden van ‘Marijke’.
Per jaar speelden we gemiddeld twee stukken. Veel succes hadden we met het stuk ‘Boen Toni’, dat in voormalig Nederlands-Indië speelde en met het blijspel ‘De gebroeders kalkoen’, waarin Hein de Bie en mijn broer Sip de hoofdrol speelden. De toneelvoorzieningen voor licht en geluid werden langzamerhand steeds moderner. Ik heb als souffleur nog een eigen souffleursbak gehad. Die was gemaakt door Gerard van Uden. De bak werd voor het toneel geplaatst en was met een doek afgedekt. Daar zat ik dan de hele avond in als ik moest souffleren.
Ik heb me vele jaren met liefde en plezier ingezet voor de toneelvereniging. Maar zoals het vaak in het leven gaat, ontstonden er spanningen tussen leden van de vereniging. Men werd jaloers op leden die er qua spel bovenuit staken, zoals mijn broer Sip, die met zijn zoon Ad en dochters Elly en Marjan spelend de toon aangaf. Vooral bij blijspelen was dat duidelijk. Dat was de reden dat de Ramsteijntjes samen met Hein de Bie bedankten als lid van ‘Gezelligheid’.
Dat betekende overigens niet dat we het Bondsgebouw vaarwel zeiden. We hebben daar als ‘De gebroeders Ramsteijn’ met veel plezier talloze avonden voor allerlei verenigingen verzorgd. Met als hoogtepunt een uitvoering voor muziekvereniging ‘Marijke’, waar Sip honderden mensen vermaakte met optredens als: ‘Bas Blazer’, ‘Ome Hannes’ en ‘Opa speelt al jaren de bas bij de fanfare’.
Links: foto aan het eind van de uitvoering van ‘Onder één dak’.
In de periode 1969 tot 1977 hebben we eerst verschillende stukken voor de ‘Jonge Boerenstand’ gespeeld. Maar al snel, op 16 oktober 1969, hebben Sip, Hein de Bie, A. Smids en ik de toneelvereniging ‘Centrum’ opgericht, met als thuisbasis cultureel centrum Zidewinde. Het eerste stuk dat we speelden was ‘De verloren zoon’, het laatste was in 1976 ‘Engelen in nood’. Ook in deze vereniging ontstond een vertrouwensbreuk, waardoor de Ramsteijntjes in 1976 en bloc de vereniging verlieten. Maar Sip liet het er niet bij zitten en bestelde bij uitgever Jan Grosfeld het toneelstuk ‘Gasten in eigen huis’. Maar tot een uitvoering is het niet meer gekomen, want geheel onverwacht is Sip op 15 april 1977 overleden. Dat was voor de familie Ramsteijn onbeschrijfelijk verdrietig. Maar het was ook een verlies voor veel verenigingen waar Sip de feestavonden verzorgde. Na het overlijden van Sip ben ik weer lid geworden van ‘Gezelligheid’ en was ik weer souffleur
Het Bondsgebouw bleef in mijn leven een rol spelen. Als oud-Indiëganger speelde ik al langer met de gedachte om een reünie te organiseren. Na een gesprek met burgemeester Buijnink, die zelf ook in Indië had gediend, begonnen de voorbereidingen voor zo’n reünie. Dat was niet zo eenvoudig, want er was maar weinig meer bekend over de jongens die in Indië hadden gezeten. Maar dankzij gemeenteambtenaar Piet van der Schans achterhaalden we veel adressen. Op 29 september 1984 was het zover, de eerste reünie kon in het Bondsgebouw worden gehouden.
Links: repetitie van mandoli-nevereniging ‘A Tempo’ in het Bondsgebouw, met dirigent Pierre van Iersel uit Waalwijk. (Foto uit 1946.)
Na de Tweede Wereld-oorlog waren de volgende personen beheerders van het Bondsgebouw: Lenard en Saartje de Jong, Piet en Dina Ramsteijn, Jan de Cloe (zoon van Rien de Cloe), Wim Schapendonk, Piet van Oosterhout en Kees Versteeg.
Dat het Bondsgebouw nu (2014) nog bestaat als voorziening voor de Sprangse bevolking is vooral te danken aan de Stichting Buurthuis Sprang-Driessen. De mensen van BSD zijn de uitdaging aangegaan om het gebouw te behouden, ook nadat de gemeente Waalwijk de subsidie aan het buurthuis heeft afgeschaft.