Als ik vanuit Vrijhoeve-Capelle via de Koesteeg en de Oudestraat richting Sprang kuier
komt mij heel vaak een gedicht van De Genestet in gedachten:
Elk heeft een plekje op aarde,
hem dierbaar boven al;
een landstreek of een gaarde,
een dorpje of een dal.
Komt het door de rust van de natuur, de weilanden met hier en daar een akker ter afwisseling, of is het de gebondenheid aan mijn geboortestreek, nostalgie misschien? Ik moet u het antwoord schuldig blijven. Wel kan ik u zeggen volkomen met de woorden van de dichter in te stemmen. In gedachten rijst de vraag hoeveel mensen voor mij dezelfde weg zijn gegaan. In de verte komt het dorp Sprang in zicht. Op de achtergrond de kerktoren en vlak voor mij de molen. De molen, ja,dat was het doel van mijn wandeling.
Maar kijk, er is nog iemand op pad: Teun Vos gaat een luchtje scheppen. Samen blijven we bij de molen stil staan. Beiden zijn we geïnteresseerd in het wel en wee van de molen en we besluiten er iets meer van te weten te komen.
Op de hoek Oudestraat-Molenstraat, in het verleden Molenbos, verrijst de enige gesloten standerdmolen van de gehele streek en hij beheerst met de kerktoren het dorpsbeeld. Het uitwendige van de molen ziet er goed verzorgd uit. Wat het inwendige betreft, mochten we in het verleden van een unicum spreken, omdatDe huidige molen is afkomstig uit Vrijhoeven-Cappel en was eigendom van Adriaan Heymans, in 1809 gehuwd met Adriana Vermeulen. In 1855 werd deze molen overgebracht naar Sprang, zo blijkt uit het archief der gemeente. Deze overplaatsing moet een gigantisch karwei geweest zijn in die tijd. Wij spraken de heer C.G. Kien uit Amsterdam hierover. Hij is een kleinzoon van d vroegere molenaar Coenrardus Godefridus Kien. Uit overlevering van zijn vader vertelde hij, dat de huidige molen (voor zoveel mogelijk) in zijn geheel, op boomstammen, getrokken
door paarden, van Vrijhoeven-Cappel Nieuwstraat 35, naar Oudestraat 84 te Sprang moet zijn overgebracht. De windkoren- en schorsmolen van vóór 1855 brandde n.l. in april 1855 totaal
de overplaatsing. In welk jaar er reeds sprake was van een Sprangse molen is niet met zekerheid te zeggen. Toch vertelt een oude glasschildering, afkomstig uit een voorgaand molenaarsgeslacht, ons over: Adriaen Handricksz mulder tot Sprang: ende Clasken Mertens van Dijck zijn Huysvrouw: Anno 1651 deze uit 1747 stammende molen een looisteen in zijn gangwerk had. (In 1968 is deze helaas verwijderd). Dit verraadt iets van de industriële bedrijvigheid in verband met de leerbewerking in deze streek. Het malen van graan was de hoofdzaak.
In de geboorteregisters van Sprang wordt melding gemaakt van de geboorte van Johannes Janzn van Dijck op 24-12-1656. We mogen dus concluderen, dat de naam Van Dijck hier wel bekend was in die tijd. In het maandblad van Kunsten en Wetenschappen ‘De Brabantse Leeuw’ uitgave januari 1965 stond in een artikel over molenaars het volgende:
‘Martinus Ockers gedoopt te Sprang huwt in Tilburg op 19-02-1715 met Joanna Huysmans gedoopt te Goirle, geboren 3-3-1686. Hij was eerst molenaar te Veldhoven en later op de watermolen te Goirle. Dezelfde mulder verpacht op 3-6-1715 voor f 75,-- per jaar voor de tijd van 51 jaar de Sprangsche molen aan Gerrit Adria van Oosterhout, molenaar te Sprang’.
In het aktenboek van de Hervormde Kerk van Sprang staat het volgende, kleurrijke verhaal:
‘Van molenaar Jacobus du Bois gehuwd met Elisabet van Drimmelen staat vermeld dat deze molenaar niet gemakkelijk was. Op zondag 25 October 1772 om vijf voor half twee, vlak voor de aanvang van de kerkdienst, stuurt de molenaar zijn knecht met paard en kar en enige zakken meel geladen naar den bakker Vos schuins tegenover de pastorie, om deze zakken te lossen. Nog te erger was dat het paard enige bellen aan had. Het was regel als men op Zondag met het paard op straat kwam, het geen bellen aan mocht hebben. De predikant kwam net uit de pastorie om naar de kerk te gaan en sprak de molenaarsknecht aan en zeide: "Vriend dit is de tweede maal, eens is mij gezegd dat gij meel hebt gebracht onder den kerktijd terwijl ik stond te prediken en nu doet gij het terwijl ik het zie. Maar zeg aan Uw meester (molenaar) uit mijn naam, dat hij zich voor de derde reis wachten moet, want zo hier dan niet gewaakt wordt tegen dergelijke onordelijkheden, dan zal ik als het weer gebeurt, direct er over schrijven aan mijnheer den Baljuw van Zuidholland, of aan deszelfs stad-houder". waarop de knecht antwoord: "Mijnheer het is mijn schuld niet, de baas heeft het mij belast".
Dan laat de feitelijke informatie ons een aantal jaren in de steek. In de gemeentelijke archieven wordt in 1850 melding gemaakt van Jan Hendrik Kruger geboren 13-12-1826, afkomstig uit Steenbergen. Na 4 jaar molenaar in Sprang te zijn geweest, vertrekt hij in 1854 naar Breda. In zijn plaats komt op 16-12-1853 Paulus Hendrijk Rijnders. Ook hij houdt het niet lang vol. In april 1855 brandt dan zijn molen af, zoals hierboven reeds werd vermeld. De Rotterdamse Brandwaarborg Maatschappij, waarbij de molen verzekerd was, betaalde hem
f 4500,-- schadevergoeding uit. Dit werd het einde van zijn molenaarschap in Sprang. In juni 1853 vertrekt hij naar Gorinchem. Dan komt 6 augustus 1855 Conradus Godefriedus Kien, geboren 11 mei 1827 gehuwd met Jacoba Wilhelmina Dank uit Hilvarenbeek. Hij was molenaarszoon, afkomstig uit Budel, een overwegend R.K. plaats, wat in die dagen als men, protestant was, nogal eens moeilijkheden opleverde. Door tussenkomst van ds. Heymans predikant in die omgeving werd er contact opgenomen met de molenaarsfamilie Heymans uit Vrijhoeven-Cappel en Kien kocht de molen van die familie,waarna de molen werd overgebracht naar Sprang. Deze blijft dan vele jaren in de familie. Ook in kerkelijke archieven komen we de molenaar tegen. Ds. W.A. v.d. Linden, predikant in Sprang van 1846 tot 1869, richtte een diaconie-bakkerij op. Een kwitantie van molenaar Kien voor geleverd meel laten wij hierbij afdrukken.
De moeder van de molenaar, mevr. Kien-van Riet, komt na het overlijden van haar man bij haar zoon inwonen. Door een noodlottig ongeval komt er op 12 augustus 1870 een einde aan haar leven. Op een regenachtige dag was ze naar het dorp geweest (de molen lag toen nog buiten de bebouwde kom) en zij ging, verscholen achter de paraplu, het pad op naar het molenhuis. Het verdere laat zich raden. Zij wordt dodelijk getroffen door de draaiende wieken. Dit was voor de molenaar een onoverkomelijk ongeval en het werd hem emotioneel teveel nog langer molenaar te zijn.
In 1871 komt Franciscus Klerks, geboren 9 november 1842 als molenaar op de molen. Het is niet van lange duur. Op 31 december 1874 vertrekt hij naar Zevenbergen.
Voor het eerst horen we dan de naam Dekkers. De heer Kien vertelde ons, dat zijn grootvader aan Dirk Dekkers, geboren 21 oktober 1835, afkomstig uit de molenaarsfamilie Dekkers uit Loon op Zand en gehuwd met Alida van Vuren, zijn molen in 1874 overdroeg. Lange jaren heeft de oude molenaar Kien nog in het dorp gewoond. Na het overlijden van zijn vrouw in 1898 bracht hij zijn laatste levensjaren door bij zijn zoon en schoondochter, tot hij op 16 januari 1902 in Sprang overleed.
Antonie Dekkers, zoon van bovengenoemde Dirk Dekkers, huwde op 25 juni 1902 met Elisabeth van Tilborg en was de laatste molenaar uit het geslacht Dekkers, die de molen van Sprang bewoonde. Voor oudere mensen is dit een welbekende persoon.
De molen wordt in 1930 verkocht en komt in handen van molenaar J. Volkers. In de oorlogsjaren 1940-1945 heeft hij heel veel mensen door de moeilijke tijden heen geholpen. De boeren kregen voor een bepaald aantal zakken graan vergunning om te laten malen. Volkers maalde daar clandestien tussen door voor de burgers. Het graan werd gebracht en gehaald op de kruiwagen, soms onder wat hooi verstopt, of in een melkbus. Dit moest gebeuren, als de kust veilig was. De Duitse bezetter stuurde er controleurs opuit. Volkers heeft er wel eens een verbaal voor opgelopen, als deze heren binnenkwamen en hij meel aan het inscheppen was zonder maalvergunning. Dit was niet zonder gevaar. Als het verkeerd uitpakte, werd je meegenomen voor verhoor. Gelukkig is dit niet gebeurd. Volkers stelde niet alleen zijn kunde, maar ook zijn molen in dienst van de bevolking van Sprang.
De wieken van de molen die in het verleden droefheid en vreugde van de molenaarsgezinnen aan de buitenwereld kenbaar maakten, stonden 18 augustus 1986 voor de laatste maal in rouwstand. De laatste moleneigenaar, de heer J. Volkers had het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Geslachten van ijverige werkers zijn heengegaan. De molen staat er nog steeds en soms zien we zijn wieken weer draaien. Nu niet meer als een noodzakelijkheid, maar als een kostbaar bezit uit het verleden.
We mogen ons gelukkig prijzen, dat de gemeenteraad van Sprang-Capelle in 1968 een voorstel tot aankoop en algeheel herstel van de molen aanvaardde, waardoor deze voor het nageslacht bewaard bleef.