Wendelnesse.
Bijdrage tot de ontginningsgeschiedenis van de westelijke Langstraat.

R. RENTENAAR

Dr. R. Rentenaar is Hoofd van de Afdeling Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Kon. Ned. Academie van Wetenschappen, P.J. MeertensInstituut, te Amsterdam. Met zijn toestemming plaatsen we hieronder de bijdrage van zijn hand, welke in 1964 is opgenomen in de ‘MEDEDELINGEN’ van het Bureau voor Naamkunde te Amsterdam.

De Langstraat zit historiografisch gezien enigszins tussen twee stoelen. De Hollandse historici hebben dit gebied vaak als een verre uithoek beschouwd, te meer daar het al sinds de Franse tijd tot Noord-Brabant behoort. De Brabanders daarentegen werden geremd door de omstandigheid, dat de oudste archivalia over deze streek zich niet in ’s-Hertogenbosch maar in Den Haag bevinden. Beide partijen kruisten de degens dan ook liever op een terrein, waar de bronnen droog stonden, maar de theorieën welig tierden: het graafschap Strijen. Sinds DHONDT deze gouw naar het rijk der fabelen heeft verwezen is dit toernooiveld echter gesloten (1).
De belangstelling voor het gebied ten zuiden van de Lek is na het optreden van HINGMAN, RAMAER, BEEKMAN, VAN DER HAMMEN, JUTEN en VAN RHENECK LEYSSIUS een beetje gaan tanen (2). Het ligt niet in mijn bedoeling de hele discussie weer op gang te brengen. Ik zal mij in dit artikel beperken tot het uit de weg ruimen van een enkele eeuwen oude misvatting. Dit zal mij dan tevens de gelegenheid geven enige opmerkingen te maken over de 14de eeuwse ontginningsgeschiedenis van de westelijke Langstraat.
De misvatting, waar ik over sprak, wordt gevormd door de mening, dat er ten zuiden van de Maas een ambacht Wendelnesse heeft gelegen. De eerste, die bij mijn weten op deze gedachte kwam, was VAN DER EYCK. Hij spreekt over ‘Wielnes, Weyndelnesse, Weldelnes ofte Willems-Ambacht van Weyndelnesse ofte Wieldenisse geleghen neffens de Cade van Groot-Waspick’. (3) VAN OUDENHOVEN, die weinig anders gedaan heeft dan het werk van Van der Eyck overschrijven, nam ook deze formulering klakkeloos van hem over (4). VAN DER AA, schrijvend in een nogal castellomane tijd, voegde er nog aan toe, dat in dit Wielnes vroeger een kasteel zou hebben gestaan (5). Weliswaar was RAMAER een van de eersten, die de historische geografie op modernere wijze aanpakte, maar voor de verklaring van de ligging van Wendelnesse verliet hij zich toch geheel op de gegevens van Van der Eyck en Van Oudenhoven. Hij beweerde dan ook, dat Wendelnesse het zuidelijk deel van de latere gemeente Kapelle was (6). Nieuwe gegevens werden bijeengebracht door VAN DER HAMMEN. Hij toonde zich echter te zeer afhankelijk van Ramaer, zodat hij er uiteindelijk niet meer van kon maken dan de bewering, dat Kapelle een kerkdorp in Wendelnesse was (7). BEEKMAN en VAN RHEINECK LEYSSIUS tenslotte, die zich in het kader van de Geschiedkundige Atlas met de historische geografie van Holland ten zuiden van de Lek bezighielden, hadden het te druk met polemiseren over de geschiedenis van het westelijk deel van dat gebied om zich ernstig het hoofd te breken over de Langstraat. Uit hun kaarten blijkt, dat zij de opvatting van Ramaer hebben overgenomen, dat Wendelnesse het zuidelijk deel van Kapelle vormde (8).
Laat ik nu wel voorop stellen, dat het niet mijn bedoeling is het bestaan van het ambacht Wendelnesse te loochenen. Ik wil alleen aantonen, dat het niet daar gelegen kan hebben, waar men het ons wil doen geloven. De bovengenoemde schrijvers zijn n.l. allen van de verkeerde gedachte uitgegaan, dat ‘Willems ambacht van Wendelnesse’ , beslist hetzelfde zou betekenen als ‘het ambacht Wendelnesse’. Dit is mogelijk, maar het is zeker niet noodzakelijk. In eerste instantie zegt deze formule niet meer, dan dat Willem van Wendelnesse heer van een bepaald ambacht is. Dat ambacht kan dan Wendelnesse heten, wat ik in dit geval echter niet geloof.
De eerste reden voor dit ongeloof wordt gevormd door de naam ‘Wendelnesse’. GYSSELINC verklaart dit uit term ‘wandila’, wending en ‘nasja’, landtong uitspringend in zee of benedenrivier (9). De zee kunnen we als vormgeefster direct uitsluiten: die lag te ver verwijderd. Maar in welke benedenrivier zou deze landtong uitsteken? De Oude Maas, die nog ten noorden van de huidige Bergse Maas stroomde komt niet in aanmerking, omdat Wendelnesse ten zuiden van de Oude Straat gelegen zou hebben. (10) De enige andere mogelijkheid vormt de Donge. Een blik op de kaart is echter voldoende om te laten zien, dat in deze rivier geen plaats is voor een landtong, omdat hij juist in de buurt van de vermeende ligging van Wendelnesse tegen een lage oostwest lopende zandrug op stroomt, waardoor hij gedwongen wordt een bocht naar het westen te maken (11). Taalgeografisch zou Wendelnesse in de Langstraat wel op zijn plaats kunnen zijn, omdat hier meer ingvaeonismen zijn aangetoond (12).

wendelnesseIn het kader van de nederzettingsgeschiedenis van de Langstraat komen we eveneens met Wendelnesse in de knoop te zitten. Hoe en wanneer de oudste ontginning van de westelijke Langstraat heeft plaatsgevonden, weten we niet. Het is echter vrij zeker, dat dit gebied pas vrij laat in cultuur is gebracht. De eerste Karolingische scherf moet hier nog gevonden worden. Behalve de namen Scharlo, Raamsdonk en Waspik vinden we nergens toponiemen, die zelfs maar een relatieve ouderdom doen vermoeden. Het verkavelingsbeeld toont ons bovendien, dat we hier te maken hebben met het systeem van ‘opstrekkende heerden’, waarbij de landerijen in lange smalle stroken liggen en de boerderijen langs een dijk of een vaart staan. Dit perceelstype dateert op zijn vroegst uit de elfde eeuw (13). Als we daarbij nu nog bedenken, dat het zuidelijk deel van Kapelle pas in deze eeuw is ontgonnen, dan is het wel duidelijk, dat hier geen plaats is voor een ambacht Wendelnesse, dat reeds voor 1200 ontstaan moet zijn (14).
Waar lag Wendelnesse dan wel ? De moeilijkheid om dat uit te vinden is gelegen in het feit, dat we wel vele leden van het geslacht van Wendelnesse vermeld vinden, maar dat we het ambacht zelf slechts tweemaal tegenkomen (15). De eerste keer wordt het genoemd in een oorkonde van 9 oktober 1321, waarin graaf Willem Ill verklaart aan zijn trouwe ridder heer Willem van Wendelnesse verkocht te hebben ‘dat ambocht van Wendelnesse mitter tiende en datter toe behoird’, dat na de dood van Gillis van Barendrecht aan de graaf was gekomen (16). De tweede maal ontmoeten we het in een aantekening in het register Voorne A. B., waar vermeld wordt, dat Gillis van Wendelnesse van de heer van Voorne de lage ban van Wendelnesse en de visserij tussen Gheymarsorden en Walsmonde in leen houdt (17)Deze schrale oogst, die niet voldoende is voor een nadere lokalisering doet vermoeden, dat Wendelnesse zijn bestaan onder een andere naam heeft voortgezet. Maar onder welke ? Om daar achter te komen moeten we de oorkonde van 29 november 1360 bekijken, waarin hertog Albrecht, Willem van Wendelnesse na de dood van zijn vader beleent met diens goederen (18). Hij krijgt in recht erfleen het gerecht van Munsterkerk aan beide zijden van de Dussen, waarbij de heer Van Horne echter de lage ban van de noordzijde van de Dussen behoudt, het gerecht van Neder-Waspik en het gerecht van de Hoek van de Zijdewinde, alles met wind, veren, visserijen, tienden, beden en manschappen. Verder ontving hij in recht erfleen 13 morgen land ’in Swindrecht in de Linde’ en ‘dat erve, dat hi nu beseten heeft in der stede van Dordrecht in steghe van overstoet’. Tenslotte kreeg hij nog het ambacht van 11,5 hoeve moer gelegen achter het ambacht van Groot-Waspik. Willen we erachter komen of een van de vier hier genoemde ambachten vroeger Wendelnesse heette, dan dienen we de voorgeschiedenis ervan na te gaan om te zien of zij vóór 1360 ook steeds in een hand zijn geweest. In dat geval kunnen wij immers trachten door eliminatie het ambacht Wendelnesse eruit te halen. Twee moeilijkheden doen zich hierbij echter aan ons voor. In de eerste plaats wordt bij de belening van 1360 niet gezegd wie de vader van Willem was, zodat we dadelijk al een schakel missen. Daarnaast wordt de genealogie van het geslacht van Wendelnesse vertroebeld door het feit, dat er in de 14de eeuw meer takken van deze familie bestaan moeten hebben, die echter allen Willem en Gillis als productiefste namen kenden. De ene Willem hoeft dus niet de andere te zijn.
We hebben al gezien, dat Willem van Wendelnesse op 9 oktober 1321 het ambacht Wendelnesse van de graaf kocht. Als hij voor deze datum reeds enkele ambachten in Ieen had, die in de belening van 1360 worden genoemd, dan komen die niet in aanmerking voor het vermomde Wendelnesse.