De griffier Timmers van de zes Zuid-Hollandse dorpen achtte het houden van een spoedeisende bijeenkomst van de schouten dier dorpen op jovis (donderdag) 24 juli 1687 noodzakelijk. De vertegenwoordigers van de zes dorpen w.o. de schouten Timmers uit Cappel en van Andel uit Besoyen, die van tijd tot tijd, maar toch wel regelmatig, bijeenkwamen ter bespreking van de gemeenschappelijke belangen, waren op de hoogte gebracht van een beestachtige gebeurtenis in Cappel. Zeer bezorgde veehouders lieten het weten. Bericht werd dat: ‘onlanghs onder Cappel inde twintigh kalveren in het velt zijn verscheurt ende ten deele opgegeten’. ‘Sonder dat men can in ’t seecker weten oft selve door de honden of wolven geschiedt hebben’ werd besloten de houders van ‘doggen, lange ende groote honden’ van de dorpen er van te verwittigen dat zij vanaf 28 juli gedurende achtereenvolgende dagen en nachten hun dieren dienden ‘op te binden’, op straffe van dertig stuivers daags te verbeurden en dat de groothonden zullen worden doodgeschoten als deze in het veld worden aangetroffen. Mochten ingezetenen een hond, levend of dood van het veld vangen of aanvoeren dan werd hierop een premie gesteld. De gezamenlijke dorpen zouden hiervoor zes en dertig gulden, ieder dorp zes gulden, inbrengen. Het werd gezien als een ‘aanmoedighing om int velt te gaen tot voorcome van verders schade onder 't vee’. Of deze maatregelen hebben geleid tot opsporing van de ‘Daders’, waren het honden of wolven?, vermeldden de latere documenten niet. Dat dergelijke ‘beestachtigheden’ echter niet uit de wereld zijn lezen we ook driehonderd jaar later nog. De regionale krant bericht: Een anderhalf jaar oude bastaard pitbullterriër heeft in een weiland bij Schagen elf schapen gedood. De schade wordt vergoed, dat wel, maar de schapen zijn dood.
Geraadpleegd: Archief van de kwartiervergaderingen van de zes Zuid-Hollandse dorpen. (Rijksarchief te 's-Hertogenbosch).