GESCHIEDKUNDIGE SPROKKELS BETREFFENDE SPRANG-CAPELLE bijeengebracht door M. van Prooijen
III De Ambachtsheerlijheid Zuidewijn (sydewynde of Zidewinde (Vervolg van ‘Bruggeske’ 1988 no. 2)
Tot goed begrip van de geschiedenis van de Ambachtsheerlijkheid ‘Sydewynde’ (Zuidewijn), waarvan de oorsprong ligt in een woelig tijdperk van onze vaderlandse geschiedenis, bekend als de Hoekse en Kabeljauwse twisten, lijkt het dienstig in het kort iets meer van de geschiedenis van het Graafschap Holland te vermelden. De Grote- of Zuidhollandse Waard, waarin de Ambachtsheerlijkheid was gelegen, nam levendig deel aan de opvolgingsoorlogen binnen de Grafelijke Huizen, die achtereenvolgens de regering van het Graafschap Holland vormden. De dood van Jan I in 1299 betekende het einde van het Hollandse Huis (922-1299). Hij werd opgevolgd door zijn neef, Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, waarmee het Henegouwse Huis (1299-1354) aan de regering kwam. De laatste graaf uit dit Huis, Willem IV sneuvelde in 1345 bij Stavoren in de strijd tegen de Friezen en liet geen kinderen na. De Duitse Keizer, Lodewijk van Beieren, de leenheer, benoemde nu zijn eigen echtgenote, Margaretha, de oudste zuster van Willem IV, tot gravin. Holland was echter een zwaardleen, geen spilleleen, d.w.z. dat over Holland alleen een man mocht regeren. De burgers waren over deze benoeming zeer ontevreden - een man kon hen beter tegen de edelen beschermen dan een vrouw - en drongen erop aan, dat Margaretha's zoon, Willem, graaf zou worden, terwijl de edelen in het algemeen Margaretha steunden. In 1349 droeg Margaretha het bewind over aan haar zoon Willem. Omdat hij zijn financiële verplichtingen niet nakwam ontstond er een strijd tussen moeder en zoon onder de naam Hoekse en Kabeljauwse twisten. De Hoeksen (2 Hollandse steden en 40 adellijke geslachten) steunden Margaretha en de Kabeljauwen (6 Hollandse steden en 14 adellijke geslachten) steunden Willem. Deze twisten zouden 100 jaar lang Holland in 2 partijen verdeeld houden. In 1354 kwam een eind aan de strijd tussen moeder en zoon, waarbij Willem, als Willem V, als graaf van Holland, Zeeland en West-Friesland werd erkend. Daarmee kwam het Beierse Huis aan de regering (1354-1433). Willem werd in 1357 krankzinnig. Zijn broer Albrecht werd toen Ruwaard, d.w.z. regent (Ruwaard = Ruhe- of rustbewaarder). Na Willem's dood in 1389 werd Albrecht zelf graaf tot zijn zoon Willem VI hem in 1404 opvolgde. Albrecht schaarde zich onder de invloed van zijn zoon aan de zijde van de Hoeksen en voerde openlijk strijd met Jan van Arkel, de machtigste Kabeljauwse edelman. Willem VI hervatte de strijd met Jan van Arkel, welke strijd in 1412 een einde nam door de verovering van Gorkum, dat bij Holland gevoegd werd; het kasteel Arkel werd gesloopt en Jan zelf werd later gevangen genomen. Willem VI riep een vergadering bijeen van de edelen in Holland en Zeeland. Er verschenen echter alleen Hoeksen, die beloofden na zijn dood zijn dochter Jacoba als gravin te zullen erkennen. Na de dood van Willem VI in 1417 werd de 17-jarige Jacoba van Beieren in Holland, Zeeland en Henegouwen als gravin gehuldigd, waardoor de Hoekse- en Kabeljauwse twisten opnieuw oplaaiden. De Kabeljauwen vonden een nieuw partijhoofd in Jacoba's oom, Jan van Beieren, bisschop van Luik. Deze verliet zijn Bisdom en vestigde zich in Holland op zijn eigendommen in Brielle, Oostvoorne, Het Gooi en Woerden. In de felle partijstrijd werden weer tal van kastelen vernield en vele dorpen verbrand. Filips van Bourgondië, de neef van Jacoba, wierp zich op als bemiddelaar en wist in 1419 het verdrag van Woudrichem tot stand te brengen, waarbij bepaald werd, dat Jan van Beieren: 1e behalve de vroeger verkregen streken nog een deel van het Zuiden van Holland in erfleen zou krijgen; 2e samen met Jacoba vijf jaar lang het bewind zou voeren over de drie graafschappen en 3e bij kinderloos overlijden van Jacoba haar zou opvolgen. Sedert dit verdrag gedroeg Jan van Beieren zich hier als heer en meester. Toen Jacoba echter in 1422 voor de 3e maal in het huwelijk trad, ditmaal met de broer van de Engelse Koning, waardoor Jan van Beieren zich bedreigd gevoelde, brak de strijd opnieuw in alle hevigheid uit, waarbij het platteland van Zuid-Holland vooral het gelag moest betalen. Filips van Bourgondië wierp een begerig oog op de landen van Jacoba, die hij bij kinderloos overlijden van Jacoba en van Jan van Beieren (deze overleed in januari 1425) zou opvolgen. Na het verdrag van Delft in 1428, bleef Jacoba slechts in naam gravin (Filips werd Ruwaard). Zij behield na aftrek der regeringskosten weliswaar haar gewone inkomsten, maar mocht geen huwelijk sluiten zonder toestemming van haar moeder , Filips en de Staten harer graafschappen. Na het geheime huwelijk van Jacoba met Frank van Borselen, dwong Filips van Bourgondië haar in 1433 tot afstand van Holland, Zeeland en Henegouwen en ging de grafelijke regering over naar het Bourgondische Huis (1433-1482). In 1436 overleed Jacoba op het slot Teylingen bij Leiden aan de tering. In die tijd van woelingen, partijstrijd en oorlogen werd de Grote Waard in 1421 daarenboven nog getroffen door de bekende St. Elisabethsvloed. De politieke tegenstellingen hadden tot gevolg, dat het herstel van de waterschade stagneerde, terwijl door de geldverslindende partijenstrijd de financiële middelen daarvoor ontbraken. Bij de ‘zoen’ van Delft in 1428 had de verwoesting al zodanig om zich heen gegrepen, dat een algeheel herstel onmogelijk was. De waterstaatkundige situatie veranderde geheel en al. Het Bergse veld werd een open zee en als gevolg van aanslibbingen ontstond de Biesbosch. Al met al zware en moeilijke tijden voor de bevolking van dit gebied. Filips van Bourgondië (Filips de Goede) werd in 1467 opgevolgd door zijn zoon Karel de Stoute. Toen deze in 1477 sneuvelde werd hij opgevolgd door zijn dochter Maria (de Rijke), die in 1477 huwde met Maximiliaan van Oostenrijk. Na de dood van Maria in 1482 volgde haar zoon, Filips de Schone, haar op, al trad zijn vader, Maximiliaan, van 1482-1494 als regent op. Daarmee kwam in het Graafschap Holland in 1482 het Oostenrijkse Huis aan de regering tot de Staten Philips II, koning van Spanje, behorende tot dit Huis, in 1581 afzwoeren als Graaf van Holland, Zeeland enz.
In ‘Bruggeske’ 1988-2 werd reeds een en ander vermeld over het ontstaan van de Ambachtsheerlijkheid Sydewijnde. Omdat de naam ‘Zidewinde’ reeds in 1331 in de Grafelijke rekeningen van Holland voorkwam, is het misschien niet al te gewaagd te veronderstellen, dat toen Hertog Albrecht van Beieren, Ruwaard van Henegouwen, Holland, enz. de heerlijkheid ‘Zidewinde’ op 30 januari 1364 aan Jan van der Zijdewijnde beleende diens geslacht - gelet op de naam - reeds eerder in het bezit van de heerlijkheid was. De heerlijkheid blijft dan voorshands in handen van de Zijdewijnde's. Zo draagt Jan van der Zijdewijnde op 20 maart 1379 met Willem, zijn zoon voor zich en als voogd voor zijn broeders en zuster, met name Reynbout, Jan en Ger(r)it en Katelina, ‘23 gerden lands vierdalve voet min, gelegen int Brede Wer enz., vóór richter en hemeraders in het ambacht van der Zijdwinde’, over aan Ger(r)it van der Zijdwinde, die hun daarentegenover overdraagt een molensteeg en molenwerf benevens enig erf, uiterdijk, pacht en gemeente, hetwelk aan Gerit en zijn zuster Lijsebeth van hunne moeder, Vrouw Mechteld, bestorven is. Jan van der Zijdewijnde is - zoals uit het volgende blijkt - opgevolgd door zijn zoon Willem, en deze laatste weer door zijn broer Jan. Op 27 september 1403, verleent Hertog Aalbrecht in den Hage ‘ten rechten erfleen aan Jan van der Zijderwijn bij doode van zijn broeder Willem van der Zijdewinde het ambacht van der Sijdewijnde, noordwaarts tot Meduwen toe, te halver Mase, zuidwaarts strekkende op 200 roeden boven de Herstraet (1) oostwaarts aan het ambacht van Besoyen, westwaarts tot Nederveen toe, met den wind, de breuken (boeten) onder 10 gulden, die daarboven voor 1/3, de verbeurdverklaringen en de landwinningen mede voor 1/3’, terwijl hij voorschriften geeft over de verhaling van dit aandeel door de ambachtsheer en hem voorts ‘ten rechten erfleen verleent, tegen 8 gulden oude Brab. pieters jaarlijks, van acht hoeven moers met den grond, grenzende oostwaarts aan onlangs verkochte andere moeren, nederwaarts langs het ambacht van der Sydewynde, zuidwaarts 200 roeden op de moervaart en westwaarts als hem uit te meten door den rentmeester van Zuyt Hollant’. De leenregisters van Den Haag tonen aan dat Hertog Willem dit verhef vernieuwde in 1409. Blijkbaar heeft Jan van der Zijdewijn zich als Heer doen gelden, want ‘op ten darden dach in Meye’ (3 mei 1411) beloven en verbinden zich de gemene buren, die geërfd zijn van Heynken Heynken Scouts erf tot Wouters Bonten erf, voor rechters en heemraden in het Ambacht van der Zijdewijn, ten behoeven van Jan van der Zijdwijnde, om de sloot langs hunne erven nabij de Maze gelegen, te maken en te houden als elders in Zuijt Holland aan de uiterdijken en erven tussen H. Heynkens en Wouters Bonte erven, van den ‘slot’ tot de Maze toe; terwijl Jan van Zijdewijn belooft hen van den Maas te vrijen (= vrijwaren, vrijstellen). Mogelijk is deze Jan identiek met de Jan van den Zijdwijnde, die in 1420, 1422 en 1431 Baljuw van Zuid-Holland was. In bovenstaande is sprake van een ‘slot’ (kasteel), dat waarschijnlijk oostwaarts van Capelle in de polder buiten de huidige dijk gelegen heeft. Mogelijk zal Jan van der Zijdewijnde op dit kasteel gewoond hebben. Volgens de familieoverlevering van de ambachtsheren is dit kasteel in 1421 door de St. Elisabethsvloed verzwolgen en verwoest. Blijkens de leenregisters draagt Jan van der Sijndwijnde in 1414 zijn heerlijke rechten over aan Willem van Besoyen, die in hetzelfde jaar, de zijne overgeeft aan Floris van Wiffliet. Misschien niet geheel vrijwillig, maar toch slechts voor korte duur. Want op 5 mei 1420 (2) verleent Johan van Beieren in zijn kwaliteit van Graaf van Holand te ‘Tordrecht vijve dagen in meye’ aan Johan van der Zijdewijnde het ambacht van der Sydewinde in Zuyt-Hollant en acht hoeven moers met de grond, aan deze vroeger door 's Graven vader (Hertog Aelbrecht) en broeder (Willem VI) verleend.
Hieruit blijkt, dat Jan van der Zijdewijn zich in de Hoekse en Kabeljauwse Twisten in de opvolgingsoorlogen na de dood van Graaf Willem VI, geschaard heeft aan de zijde van diens broeder Johan van Beieren. Waarschijnlijk was Floris van Wyffliet de partij van Gravin Jacoba toegedaan. De tijden waren troebel en het succes der oorlogvoerende partijen was afwisselend, waardoor Jan van der Sijdewijn's positie als ambachtsheer niet erg sterk was. Pas op 14 augustus 1425 ‘op onser Vrouwen auont assumptio (3)’ geeft Jacob Tack, rentmeester van Suyt Hollant, namens de Graaf van Holland, Jan van Beieren, aan Jan van der Sijdwijn en diens erven, in erfcijns acht hoeven moers met den grond enz., gelegen aan het ambacht van der Zijdewijn, oost aan het moer van Foykens erfgenamen, noord aan het erf der geburen van het ambacht van der Sijdewijn, 200 Roeden boven de Herstraat, zuid 200 Roeden opwaarts van dat gebuur-erf, west zover langs dat erf tot de 8 hoeven hun volle maat hebben van elk 24 morgens als ‘boven en beneden’ van moer geleverd zijn. ‘Foyken’, wiens erfgenamen hier vermeld worden, is een roofridder geweest, die het oude Zuid-Holland onveilig maakte en die 11 jan. 1411 de stad Dordrecht bij verrassing overviel, welke aanval overigens mislukte. Waarschijnlijk is de hier genoemde Foyke dezelfde als Foyke van Wermonde, wiens zoon Floris op 24 mei 1407 door de Hertog van Brabant met de heerlijkheid van Waalwijk werd beleend. De kleindochter van deze Foyken, was Mechteld, erfdochter van Hugo Foyken van Wermonde, die met Adriaen, bastaard van Holland, huwde en die in 1421 de vijfde heer van Waalwijk werd. In 1432,nadat de opvolgingstwisten ten voordele van Filips van Bourgondië waren geëindigd, kwam Floris van Wyffliet weer in het bezit van zijn goederen, die hij in 1414 had verkregen en in 1420 had moeten afstaan. Op 9 nov. 1432 verklaarde Filips van Bourgondië, als graaf van Holland, met zijn mannen van leenheer Aornt van Gendt en Floris van Kijfhoeck, dat Floris van Wyffliet ten behoeve van de heer Dirck van der Merwede heeft opgedragen het ambacht van der Zijdwinde met wind, molen en verder toebehoren en dit heer Dirck ten erfleen verleende. Op dienzelfden dag verleende Filips van Bourgondië tot een erfleen aan de heer Dirck van den Merwede ‘acht hoeven moers met den gronde achter het ambacht van der Zijdwinde, zoals inhouden de oude handvesten en brieven, welke heer Dirck daarover van hertog Willem van Beieren heeft.’ Hiermede vangt de familiegeschiedenis aan der tegenwoordige heren van Zuidewijn, die, door de opvolgende generaties heen afkomstig uit het geslacht Van der Merwede, zich - zij het dan door verervingen steeds van moederszijde - vijf en een halve eeuw hebben weten te handhaven als bezitters van het goed Zuidewijn. Het geslacht Van der Merwede was één der doorluchtigste Hollandse geslachten in de buurt van Dordrecht.(4) De heer Dirck van der Merwede, Ridder, Heer van Eethen, Meeuwen, Baardwijk, 's-Gravemoer en sedert 1432 dus ook van Zuidewijn, stamde uit dit hoogadellijke middeleeuwse geslacht. Hij was ook heer van Burgst onder Prinsenhage, verkregen na de dood van zijn broer Jan,die dit weer van hun vader Claes had. Dirck heeft in zijn tijd een belangrijke rol gespeeld. Hij was van 1414 tot 1421 Baljuw van Zuid-Holland en had als Kasteleyn (slotvoogd) van Geertruidenberg een beleg van de Dordtenaren te verduren. De stad Dordrecht was de partij van Jan van Beieren toegedaan, werd echter te vergeefs door Jan van Brabant, een medestander van Filips van Bourgondië, belegerd en sloeg met haar mannen, nadat het leger van de Brabander in 1418 was afgetrokken, in 1420 het beleg voor het kasteel van Geertruidenberg. De Dordtenaren kwamen met behulp van Geertruidenbergse poorters binnen de stad. Heer Dirck, die ‘een secreeten vrient van Vrouwe Jacoba’ wordt genoemd, schoot vuur in de stad, doch moest zich na 26 weken aan Jan van Beieren overgeven met behoud van lijf en goed. Hij was het ook, die gravin Jacoba in manskleren vermomd, uit Gent deed ontsnappen. Geen wonder, dat hij in 1432 door Filips van Bourgondië met de Ambachtsheerlijkheid ‘Zijdewijn’’ werd beloond. Waarschijnlijk huwde Dirck meerdere malen. In elk geval zijn er twee wettige dochters van hem bekend, n.l. Odilia, uit het huwelijk met Vrouwe Catharina van Ranst (uit het adellijk geslacht der Heren van Berchem) en Johanna, (5) waarvan de moeder niet bekend is. Van een dochter uit de adellijke Huize Van Uijtwijck had Dirck drie onechte zonen, Jan, Claes en Daniël, die de naam en het wapen van hun vader bleven voeren, zij het gebroken door de staak der bastaardij. Latere geslachten hebben dit bastaardteken weer weggelaten. De families dezer bastaarden Van der Merwede werden gerekend te zijn van adellijke huize, daar de bastaarden de adellijke staat der moeder volgden. Uit de jongste dezer bastaarden, Daniël van der Merwede, stamt het geslacht der Heren van Zuijdewijn. Heer Dirck heeft de toekomst van zijn natuurlijke zonen veilig willen stellen, want op 10 sept. 1443 machtigt Filips van Bourgondië hem om het Ambacht Van der Zijdwijnde met acht hoeven moers c.a., dat aan Heer Dirck van de grafelijkheid van Holland in leen was verkregen, verder te verlenen aan een of meer van zijn drie bastaardzonen Jan, Claes en Daniël in rechten leenwaar om te houden van hem en zijn rechte leenvolger, onverkort de leenroerigheid aan de Graaf. Op 4 maart 1449 maakt Heer Dirck van dit recht gebruik en verleent hij zijn natuurlijke zoon Jan ten rechte erfleen met het Ambacht Van der Zijdwinde en de oostelijke helft van acht hoeven moers daaraan gelegen met versterf op wettig oir of anders op zijn broeders Claes en Daniel en hun wettig oir. (6) Maar Heer Dirck doet nog meer voor zijn onechte zonen. De 10e april 1452 komen Jonkvrouw Odilia, wettige en oudste dochter, en Jan en Claes, natuurlijke zonen, in tegenwoordigheid en onder bezegeling van hun vader - met medebezegeling van Robrecht van Drongelen Peterszone, Antonis van Wifflit en Jan Henrixzone van Heukelen, overeen dat Jan en Claes na hun vaders dood op het slot en huis te Meeuwen mogen blijven wonen onder gemeenschappelijk genot hunner goederen, mits zij Odilia als hoofd der familie erkennen en haar, alsook hare zuster Johanna, indien die komt mede wonen, dienen zullen gelijk thans hun vader. Zes weken later, 24 mei 1452, stierf heer Dirck en werd hij in de kerk te Meeuwen onder een tombe begraven. Vrouwe Odilia verleent pas op 2 januari 1455, circa 3 jaren na de dood van haar vader, aan haar bastaardbroer Jan het Ambacht van der Zijdewijnde en de helft van 8 hoeven moers, overeenkomstig de belening door haar vader gedaan. Jan overleed in 1456 kinderloos, zodat het Ambacht ingevolge de verlening van 4 maart 1449 aan zijn broer Claes ‘verstierf’. Door onenigheid tussen Vrouwe Odilia en haar bastaardbroer Claes, werd deze laatste de Ambachtsheerlijkheid Zijdwijnde met 4 hoeven moers, niet overgedragen. Door deze familietwist bleef Zuijdewijn zonder Heer, waardoor geen rechten en cijnzen aan de Grafelijkheid werden betaald. Hertog Filips van Bourgondië, de Graaf van Holland, grijpt dan ook in en verkoopt per 15 september 1462 aan Jan Oudaert, Heinrick van den Hout en Henrick van Doerne ‘ten rechten erfleen’ de Ambachtsheerlijkheid Van der Zijdwijnde met aanwassen en toebehoren, zoals die door wijlen Jan van der Zijdwijnde werd bezeten. Tevens verkoopt hij hun in eigendom de acht hoeven moers, mede door Jan van der Zijdwijnde bezeten, beide kopen tezamen voor ‘1200 gouden Philpschilden, geheten clincaerts, van 30 grooten vlaamsch’.
Willem van Swieten, de procureur van de Hertog van Holland, Zeeland en Vrieslant, verklaart op 7 oktober d.a.v. dat de heerlijkheid door confiscatie van wanbetaling van cijnzen en anderszins aan de hertog is gekomen en dat de kopers in de possessie en bruikweer van de betrokken ambachtsheerlijkheid en goederen zijn gesteld. De familie Van der Merwede heeft haar rechten op het vaderlijk goed blijkbaar niet opgegeven. Op 21 september 1478 doet Claes van der Merwede, bastaardzoon van wijlen Heer Dirck, en Heer van Baertwijck, voor leenmannen der Grafelijkheid van Hollant, ten behoeve van zijn broer Daniël van der Merwede, afstand van al zijn recht en aanspraak op het Ambacht Van der Zijdwijnde en op de helft van acht hoeven moers daaraan gelegen, (waarvan hij, Claes, de andere helft bezit), hem aangekomen bij dode van zijn broeder Jan. Tengevolge van deze afstandverklaring van Claes en mede omdat de leenvolger van Odelye van der Merwede, na haar dood, nog geen verhef van de lenen, van de Grafelijkheid afhangende, had gedaan, verleenden Maria en Maximiliaan, als gravin en graaf van Holland, aan Daniël, bastaardzoon van Dirck van der Merwede, de Ambachtsheerlijkheid Van der Zijdwijnde met de oostelijke helft van 8 hoeven moers tot een erfleen. De wettige nakomelingen van heer Dirck, de zoon en kleinzoon van Odilia, konden zich hiermee echter niet verenigen en lokten een proces uit. Maximiliaan (als regent) en Filips van Oostenrijk wijzen in de Grote Raad van Mechelen op 12 september 1491 eindvonnis in dit proces, waarbij aan Daniël van der Merwede de Ambachtsheerlijkheid Van der Zijdwijnde met 4 hoeven moers werd toegewezen. Daniel werd dus in 1491 volkomen bezitter van de Ambachtsheerlijkheid Zuidewijn. Hij kocht ‘den lesten juni 1495 het Huis te Vrijhoeven, van ouds genaemt ‘De Steene Camer’, met den erfe daeraen annex’, gelegen aan de Hogevaart, in welk huis de geslachten der ambachtsheren sedertdien gewoond hebben. Zoals reeds in ‘Bruggeske 1988-2’ is vermeld, mag worden aangenomen, dat het oudste deel van het huis van begin 1400 dateert en de St. Elisabethsvloed van 1421 heeft doorstaan omdat het wat hoger op een zandplaat is gelegen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat dit huis in de vroegste tijden heeft behoord tot de Ambachtsheerlijkheid Sijdewijn. Het werd immers genoemd Het Huis te Vrijhoeven’, dat eerst in 1495 door Daniël van der Merwede werd gekocht. De zuidelijke grens van de Ambachtsheerlijkheid Sijdewijn lag zoals uit de hiervoor aangehaalde akte blijkt – ‘200 roeden boven de Herstraat’, dus boven de grens met Brabant en grensde dus niet aan Brabant, zoals Van der Hammen meende (Taxandria, jaargang 1922), maar aan Vrijhoeven.(7) Ook Jacob van Oudenhoven vermeldt in zijn ‘Out Hollandt, nu ZuijtHollandt’ dat de Ambachtsheerlijkheid Zijdewijn de ‘Oude Strate’ tot zuidgrens had. Dit moet dan wel de Oude Straat zijn waar nu de Maasroute ligt en niet de zuidelijker gelegen Oude Straat naast het tracé van de opgeheven spoorlijn Lage Zwaluwe-Den Bosch. In het laatste geval zou ‘De Steene Camer’ in de heerlijkheid ‘Sijdewijn’ gelegen hebben en dat lijkt zeer onwaarschijnlijk. Op 11 april 1500, ‘int jaar O.H. duysent vierhondert negen ende negentich opten XI- en dach van April (8), staat Gerit Lauress voor richter en hemeraders in het ambacht van der Vrijen Hoeffuen toe, dat Daniël van der Merwen of zijne naecomelingen uit zijn moeren mag uitwateren, varen enz. in de vaart voor zover Gerit in de vaart (waarschijnlijik de Hogevaart) gerecht is, en dat Daniël daar gebuerrecht van sal houden gelijk andere geburen’. Op 25 juli 1501 draagt Daniël van der Merwen voor zich en voor Dirck, zijn zoon, en voor zijn nakomelingen over vóór richter en hemeraders in Screvelduin aan een aantal geburen 3 gerden land aan de westzijde van de Kruijsvaert ‘drie oelkens royen breet’, strekkende van de Heerstraat tot het Ambacht van de Suijdewijn, en nog 3 roeden in dat ambacht moetende ‘int aut hoot’ de moer 2 roeden breed blijven liggen enz. Ook hieruit blijkt dat het ambacht ‘Sijdewijnde’ zuidwaarts niet tot de Heerstraat reikte. Na de Van der Sijdewijnde's hebben vijf geslachten de ambachtsheerlijkheid in het Huis aan de Hogevaart bezeten en beheerd:
a. Het geslacht Van der Merwede Daniel had naast drie dochters, die alle drie de geestelijke staat omhelsden, één zoon Dirck, die na hem Heer van Zuijdewijn werd. Ook deze Dirck had maar één zoon, die ook Dirck heette, doch ongehuwd overleed. Van de vijf dochters namen vier de sluier aan, doch Margaretha, geboren op Zuijdewijn 14 mei 1525, huwde 7 mei 1544 met Dirck van Nuyssenborgh. Zij bracht de heerlijkheid mee ten huwelijk.
b. Het geslacht Nuyssenborch Het geslacht Nuyssenborch bezat en beheerde Zuijdewijn meer dan 200 jaar. De Nuyssenborch's waren zeer aan het huis verknocht. Eén van hen had zelfs de voornaam Suijdewijn. De opvolgers ná Margaretha waren achtereenvolgens Dirck van Nuyssenborch, geb. 1558, overl. 1626, diens zoon Suijdewijn, geb. 1598 en overl. 1672, opgevolgd door zijn zoon Theodorus, geb. 1630 en overl. 1704, terwijl met diens zoon Theodorus, geb. 3 juni 1675, ongehuwd overleden in 1752, het geslacht in de mannelijke linie uitstierf. Zijn oudste zuster Johanna, geboren 1671, overleden in 1720, was gehuwd met Godefridus Joannes Judocus Stappaers, uit welk huwelijk de tweede dochter Ida Francisca Carolina Angelina, geb. 1704, (haar 2 zusters waren vóóroverleden) door haar huwelijk in 1728 met Bernardus Judocus van Niel haar voorvaderlijk huis Zuijdewijn in het geslacht Van Niel bracht.
c. Het geslacht Van Niel Hoewel uit het huwelijk Van Niel-Stappaers zes kinderen waren geboren, bleef als enige erfdochter over Catharina Johanna Adriana van Niel, geb. 1733, overl. 1803. Zij erft na de dood van haar oudoom Jonker Theodorus van Nuyssenborch in 1752 de voorvaderlijke heerlijkheid van Zuijdewijn-Capelle, welke zij door haar huwelijk op 9 febr. 1756 meebrengt aan mr. dr. Joannes Gerardus Josephus Montens, advocaat te Breda. Hij behoorde tot de Belgische adel.
d. Het geslacht Montens Uit het huwelijk Montens-van Niel werden 3 zoons geboren, die allen jong zijn gestorven, zodat de dochter Catharina Wilhelmina Maria Josephina, geb. 1760, overl. 1811, na de dood van haar moeder in 1803, Vrouwe van Zuijdewijn werd. Zij huwde in 1784 mr. Adam Johan Frans de Roy, Heer van den Binckhorst. Het Huis ‘de Binckhorst’ en de Haagse goederen werden in 1796 verkocht (het waren ‘moeilijke tijden’). Het gezin vestigde zich in Breda en verbleef 's zomers op Zuijdewijn. De naam werd toen al spoedig de Roy van Zuidewijn in plaats van de Roy van Binckhorst.
e. Het geslacht de Roy van Zuidewijn Uit het huwelijk de Roy van Binckhorst-Montens van Zuijdewijn werden zes kinderen geboren, waarvan de jongste Arnoldus Joannes Josephus, geb. 1797, overl. 1876,na de dood van zijn moeder de heerlijkheid verkreeg. Hoewel gehuwd stierf hij kinderloos. De ambachtsheerlijkheid verviel aan zijn neef Bernard, de zoon van zijn broer Rudolph. De nieuwe Heer van Zuidewijn, jhr. mr. Bernard Marie Antoine Auguste de Roy van Zuidewijn, geb. 1838, overl. 1926, was griffier van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. Uit zijn huwelijk met Maria Th.P.J. van der Kun werden 2 zonen geboren, waarvan de oudste mr. dr. Bernard Rudolph Cornelis Maria, geb. 1882, overl. 1973, in leven eveneens griffier van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, hem opvolgde als Heer van Zuidewijn.
Uit diens huwelijk in 1915 met Jkvr. Maria Antonia Aloysia van der Does de Willebois, werd als derde kind in 1927 geboren Jhr. Diederik Frederik Adolf Walther de Roy van Zuidewijn, de huidige eigenaar van Zuidewijn. Huize Zuidewijn aan de Hogevaaart Aangenomen mag worden, dat ‘het Kasteeltje’, zoals het in de volksmond wordt genoemd, dateert van ongeveer 1400, d.w.z. het oudste gedeelte, ‘De Steene Camer’, onder welke naam het Huis al van ouds bekend was toen Daniël van der Merwede het in 1495 kocht. Het oudste gedeelte is het middenstuk, het voorportaal, met wat daarboven en daarachter ligt. Op dit oudste gedeelte, daterende uit de 15e en 16e eeuw, staat het torentje. Dit gedeelte heeft ook twee steile trapgevels en drie sierlijke kruisvensters. Uiteraard is De Steene Camer in de loop der eeuwen uitgebreid en vernieuwd. De Nuyssenborch's bouwden er einde 16e eeuw de haaks op het middenstuk staande noordvleugel (die wat verder van de weg ligt) met zijtrapgevel aan. De rechtervleugel met huiskapel, eveneens gebouwd door de Nuyssenborgh's, dagtekent uit de 17e eeuw. In 1763 is het Huis uitgebreid en verbouwd, waarbij de vensters vergroot zijn en voorzien zijn van ramen met kleine roedenverdeling en luiken. Jhr. Arnoldus Joannes Josephus de Roy van Zuidewijn bouwde nog een kleine uitbreiding aan de zuidoost kant aan het Huis. Van alle zijden door zwaar en lommerrijk geboomte omgeven steken zijn met donkergroene klimop beklede muren levendig af tegen de in geel, rood en blauw getinte luiken en deuren. De hoofddeur met kroonlijst op voluutvormige consoles is uit het begin van de 19e eeuw en geeft toegang tot de oude voorhal. Daarin merken wij ter rechterzijde (beneden het hertengewei) een oude 16e eeuwse deur op met daarnaast een antieke kast. De wapens van de vijf geslachten ambachtsheren zijn op één der balken geschilderd, terwijl de wapenborden van de Nuyssenborch's, de Montens enz. de sober gehouden wanden sieren. Een getoogde doorgang zorgt voor afwisseling evenals de oude antieke trap. Deze trap met een 17e eeuwse karyatide (= vrouwen- of mannenfiguur als pilaster) voert aan de linker zijde naar de verdieping van het hoofdgebouw, aan de rechter zijde naar de slaapvertrekken en rechtuit naar de oude huiskapel. Een Lodewijk XVIe schoorsteen geeft een prachtige sfeer, evenals de oude balken zolderingen. De bij het Kasteeltje behorende schuur met paardenstallen, deel, hooizolders en koetshuis, eveneens in de kleuren van de ambachtsheer geschilderd, completeert dit zo prachtig in het landschap wegschuilende slot.
Geraadpleegde Literatuur: Vaderlandse Geschiedenis, door A.W. Geerling en D. de Geus De geschiedenis van Waspik, door G.J. Rehm De Heerlijkheid van Zuijdewijn en hare Heeren, (Artikelenreeks in ‘Taxandria’) door W.L.M. de Bruijn Iets omtrent de oudste geschiedenis van 's-Grevelduin-Capelle (Artikelenreeks in ‘Taxandria’), door J. van der Hammen Nic. Zn. Het Kasteelvan Zuidewijn te Vrijhoeven-Capelle (Artikel in ‘Buiten’), door dr. C.F.X. Smits. De Monumentenlijst der gemeente Sprang-Capelle
Voetnoten: 1) Waarschijnlijk de voormalige Heidijk, Hollandse dijk of Loonsedijk, dus de grens met Brabant (Loon op Zand). (Herstraat=Heerstraat) 2) Eén jaar na het verdrag van Woudrichem, waarbij Jan van Beieren de macht kreeg. 3) Avond voor Maria-ten-hemelopneming 4) Een Daniël van der Merwede (Daniël hebben vele Heren Van der Merwede geheten) ondernam reeds in 1203 met Boudewijn van Vlaanderen een kruistocht en nam deel aan de inname van Constantinopel. 5) Johanna, van wie hij in 1452 te Zuijdewijn vermeld, huwde Philips van Spaenger en werd met Burgst beleend. Het echtpaar sterft kinderloos en laat Burgst na aan Lijsbet van Wijtvliet (Wyffliet), een bloedverwante der Van der Merwede's. Heer Dirck is daarom wellicht ook een bloedverwant geweest van Floris van Wijffliet. 6) oir = erfgenaam, nakomelingschap 7) Ten onrechte is ook in ‘Bruggeske 1988-2’ als zuidgrens van het Ambacht de grens met Brabant genoemd. 8) Waarschijnlijk gebruikte men voor de aanvang van het jaar de Paasstijl, d.w.z. het nieuwe jaar ving niet aan op 1 januari maar met Pasen. Als Pasen in 1500 dus na 11 april viel, dan was het nog 11 april 1499. In onze jaartelling - het jaar begint 1 januari - is dat 11 april 1500.