(vervolg van 7. Mijn lotgevallen wereldoorlogII 1942 - 1945)

Dick en ik bleven twee dagen in dat kamp. Gedurende die tijd stroomden de krijgsgevangenen van alle richtingen binnen en de Engelsen brachten hen met vrachtauto's over naar Luneburg, een stad ongeveer twintig km. zuidelijker. De dag dat we in het Engelse tijdelijke kamp aankwamen was 1 mei 1945, daarom noemde ik die dag " mijn bevrijdingsdag" van de Krauts (=moffen). Nadat Dick en ik onze eerste douche en maaltijd beëindigd hadden, liepen we wat rond te kijken, toen een Duits vliegtuig laag aan kwam vliegen en verongelukte in het geboomte ongeveer een halve mijl van het kamp. Twee Engelse soldaten sprongen in een jeep om te zien wat er aan de hand was en zeiden, dat Dick en ik met hen konden meegaan. Toen we daar aankwamen bleek het vliegtuig open gescheurd te zijn, maar het had geen vuur gevat. De piloot zat dood in de cockpit. Dick en ik namen een paar souvenirs mee om te behouden. Ik nam zijn vliegjack, een kaartendoos en kaarten, een pistool, een wit zijden sjaal met een zwarte swastika er op, een scheermes, een knipperlantaarn, enz.

Vandaag de dag heb ik deze dingen nog, behalve het Duitse pistool; iemand heeft me daarvan bevrijd, toen ik in het hospitaal in Brussel, België, lag. Na twee dagen in dit veldkamp te zijn geweest gingen Dick en ik op een truck, vol met krijgsgevangenen naar Luneburg naar een luchtmacht-veldkamp. We arriveerden in dit Geallieerde Krijgsgevangenen Doorgangskamp op 4 mei. 1945. Daar werden we opnieuw ontluisd en weer voorzien van nieuwe Engelse uniformen, zelfs tot de "baret" of muts toe (Ik heb de complete uitrusting vandaag nog).

Op 6 mei 1945 kregen Dick en ik onze orders om met een Engels transportvliegtuig naar Brussel, in België, te gaan en ons te melden aan het hospitaal aldaar. Ik kwam in het ene hospitaal en Dick werd naar een ander gezonden. Dat was de laatste keer, dat ik Richard L. Conkle zag. Toen ik in de bak van een truck was geklommen om naar het hospitaal te gaan, riep Dick nog naar me en zei: "Brower, vergeet het niet: Morgen zal het beter gaan".

Ik was ongeveer zes dagen in Brussel. Zij vonden niets in me dat veel erger was dan dat wat met enkele goede maaltijden kon worden hersteld. Ik woog 105 pond. Ik was in Brussel en wandelende in de stad, toen plotseling de sirenes begonnen te loeien en alle mensen op straat om me heen uitgelaten en op hol geslagen leken. Een man, dicht bij me, vertelde me dat de oorlog voorbij was. Duitsland was "kaput"!

Op de 14e mei 1945 ging ik per trein naar Le Havre, in Frankrijk, naar kamp "Lucky Strike". Ik bleef daar tien dagen. Terwijl ik daar was liep ik mijn piloot, Ed Rubadue, en de copiloot George Rohrer, in de armen. Deze plaats was een "gekkenhuis", over het gehele terrein waren er krijgsgevangenen. De rij voor de uitdeling van etenswaren voor de ingeschreven mannen was de hele tijd door wel drie blokken lang en iedereen was hongerig en er waren duizenden te voeden. George Rohrer gaf mij één van zijn gouden balken voor 2e luitenant en een officierspet en zo kon ik me in de rij voor de officiersmess voegen, die bij lange na niet zo lang was. Ik bracht heel wat tijd met George door tot hij werd ingescheept voor dat ik aan de beurt was. Ik werd ingescheept op 16 of 17 mei 1945, ik kan me de datum niet precies herinneren. Ik kwam terecht op een U.S. transportschip, dat heette "U.S.A. Sea Porpoise". We gingen van Le Havre, in Frankrijk, naar Portsmouth in Engeland en legden daar één dag aan, toen gingen we naar New York, naar kamp Kilmer, in New Jersey. Ik kwam op 12 juni 1945 in New York aan. Na verloop van twee of drie dagen in kamp Kilmer werd ik met verlof gestuurd via Kansas City. Ik belde Norma vooraf de tijd en zij haalde me af in Kansas City en we brachten daar twee of drie dagen samen door voor dat we naar huis gingen in Iola om familie en vrienden te begroeten, die me een eerste klas welkom gaven. Toen besefte ik de echte betekenis van Jimmy Vinolus stopwoord: "Morgen zal het beter gaan". Dat was zeker het geval!!

Het allemaal samenvattend,vanaf de dag, waarop we op 6 februari 1945, uit Stalag Luft IV, in Grosz Tychow, vertrokken tot ik werd bevrijd door de Engelse officier bij de schuur dichtbij het dorpje Lehrade (tussen Molm en Gudow), was ik gedurende vijfentachtig dagen op de dodenmars geweest. Er is gezegd, dat we ongeveer zeshonderd tot zevenhonderd mijl hebben gelopen. We leden daar ziekte, zaten onder de luizen, waren half dood van honger, waren bevroren, leefden in vuil, doken in sloten tijdens bombardementen en beschietingen uit de lucht, liepen over modderige wegen, sliepen in smerige schuren of op met sneeuw bedekte velden, en marcheerden verder. We vertrokken vanaf het Russische front en marcheerden dwars door Noord- Duitsland, in de koude Oostzee-winter, naar het Amerikaans-Engelse front in West-Duitsland, toen zuidwaarts naar het Amerikaanse front en terug naar het noorden naar het Engelse front.

Het "Groot Duitse Rijk van Adolph Hitler" was vernauwd tot een corridor, er was geen plaats voor ons waar we heen konden marcheren. De oude Duitse kapitein had gelijk toen hij zei: "'t Is allemaal "kaput", en zich met ons en zijn eigen Duitse bewakers tegelijkertijd over gaf aan de Engelsen. Wanneer ik terugdenk aan die middag van 1 mei 1945 schijnt het allemaal een boze droom te zijn, maar nog eens en voor de laatste keer wil ik Jimmy Vinolus citeren, wanneer hij zei: "Morgen zal het beter gaan".

Laatstelijk in oktober 1989, op onze 8e Luchtmacht reunie in Denver, in Colorado, ontmoette ik een heleboel luchtmachtmensen van de 96e Bommenwerpergroep met wie ik had gevlogen en velen van hen waren krijgsgevangenen geweest. Met hun hulp en dienstvaardigheid ben ik naar huis gekomen en aan het werk gegaan om te trachten mijn oude bemanning en mijn twee maatjes in krijgsgevangenschap op te sporen.

Met de hulp van "Rapporten van vermiste vliegtuigbemanningen" uit de Nationale Archieven en the Veterans Administration (het Bureau Oudstrijders) heb ik nu! 10 maart 1990, de volgende gegevens:

Frank M. Mistichelli, schutter, datum van overlijden: 11-02-1983.

Anthony N. Sherg, staartschutter, datum van overlijden: 11-11-1979.

Elliott W. Schriner, navigator, datum van overlijden: 31-12-1965.

Stanley Nold, bombardier, overleden in 1982.

Walter Bursiel, schutter onderste (bal-) geschutstores, in leven, Greenville, New Hampshire. Albert Hillier, radio-telegrafist, in leven, Orlando, Florida.

Adwin Rubadue, piloot, in leven, Rialto, Californië.

George Rohrer, co-piloot. Het Bureau Oudstrijders probeert hem op te sporen.

Richard L. Conkle, mede-krijgsgevangene, datum van overlijden: 02-02-1980.

James Demetras Vinolus, mede-krijgsgevangene, in leven, Hamburg, New York.

Technisch Sergeant Clarence E. Brower

Legerserienr. 17168794

8e Luchtmachtkorps

96e Bommenwerpergroep

337e Squadron

Krijgsgevangene nr. 4372

10 maart 1990

 
 

Handtekening op blz 84