DE LAATSTE VLUCHT VAN DE B 17-C no. 337608
EN
DE LOTGEVALLEN VAN EEN VAN HAAR BEMANNINGSLEDEN
IN DUITSE KRIJGSGEVANGENSCHAP

M. van Prooijen

C.E. Brower

In oktober 1944 zuchtte een groot deel van de provincie Noord-Brabant, met name het deel waarin Sprang-Capelle was gelegen, nog onder de hiel van de bezetter. De geallieerde legers rukten weliswaar op naar het noorden, maar hoewel de bevrijding gloorde, zou het nog tot 30 oktober 1944 duren, voordat Sprang-Capelle bevrijd zou zijn. En al die tijd had de bevolking beschietingen en bommen uit geallieerde vliegtuigen, alsmede Duitse V-1's te verduren en had zij te maken met Duitse terreur en Duitse vorderingen van materiaal, vee en soms ook van mensen. Zo werden in oktober 1944 mannen van 15 - 55 jaar gevorderd om schuilkuilen (éénmansgaten) voor de Duitse Wehrmacht te graven, al moet gezegd worden, dat betrekkelijk weinig mannen aan de vordering gehoor gaven. Maar ook na de bevrijding op 30 oktober 1944 zou Sprang-Capelle in verband met de gevechten bij het Capelse Veer en elders langs de Maas nog tot 5 mei 1945 frontgebied blijven (1). De Maas zou tot dat tijdstip de grenslijn vormen tussen bezet en onbezet Nederland.

Iedere dag en elke nacht vlogen geallieerde bommenwerpers over om Duitsland te bombarderen, overdag de Amerikanen en 's nachts de Engelsen. Geen wonder dus, dat enkele malen ook in Sprang-Capelle geallieerde vliegtuigen neerkwamen, aangeschoten door luchtafweergeschut of Duitse jagers, of omdat zij om andere redenen een noodlanding moesten maken.

Op woensdag, 18 oktober 1944, schreef mevr. A.C. van Ommeren in haar dagboek (2):

"Viermotorige Amerikaanse bommenwerper komt heel laag over, maakt een draai, neemt nog de toppen van 3 bomen mee en stort neer op het weiland achter het huis van D. van Pelt (Hogevaart 91). Alle 9 inzittenden in leven, echter 1 gewond.

Drie van hen gezien. Duitsers waren er direct bij, namen alles uit het vliegtuig o.a. 9 revolvers, kaarten, schrijfmachine, levensmiddelen enz. en brachten de 8 inzittenden naar het café Van Zwietering en 1 gewonde naar het ziekenhuis te Waalwijk" (3)

Enkele inwoners van Sprang-Capelle waren ooggetuigen van de "crash".

De heer Teun de Roon, toen nog ongehuwd en nog thuis bij zijn ouders op de boerderij aan de Hogevaart (4), was omstreeks half twee 's middags achter de boerderij bezig met kar en paard zand te halen uit een kuil achter de boomgaard. Hij zag het vliegtuig, een grote viermotorige bommenwerper , aankomen.

Het kwam uit noordoostelijke richting, vloog over Labbegat en over de 6 A 7 vijfentwintig meter hoge bomen, westelijk van de boomgaarden achter de boerderijen aan de Hogevaart,en daarna over de molen aan de Zuid-Hollandsendijk.

Het vloog erg laag; niet ver boven genoemde hoge bomen; één motor was uitgevallen.

Nadat de bommenwerper de Zuid-Hollandsendijk en daarmede de grens tussen Sprang-Capelle en Loon op Zand (Kaatsheuvel) was gepasseerd, maakte zij een grote bocht naar links en kwam weer terug, vloog in de lengterichting van de bomen, die op één rij stonden, ongeveer evenwijdig aan de Hogevaart, recht op de hoge bomen aan.

Het was duidelijk, dit keer zou de bommenwerper het niet halen. Zij had zoveel hoogte verloren, dat zij dwars door de bovenste takken van de bomen ging.

De takken van 3 bomen werden afgesneden, zoals op de foto (5) duidelijk is te zien, maar toch werd hierdoor voorkomen dat het vliegtuig met de neus op de grond kwam. Wel werd het vliegtuig open gereten, het verloor één van de voorste landingsonderstellen en ook één van de grote motoren werd afgerukt.

Toen het over en door de bomen heen op de grond kwam en aan één kant over haar buik schoof, hing het vliegtuig scheef, waardoor de punt van de rechtervleugel de grond raakte of in een sloot haakte en het vliegtuig een slag van 180° om die vleugel maakte en weer met de voorzijde in de richting van de rij bomen kwam te staan. Op het kaartje (6) is de vlucht van het vliegtuig boven Sprang-Capelle aangegeven.

De heer T. de Roon meent dat het vliegtuig op de grens van Sprang-Capelle en Kaatsheuvel in de buurt van de molen aan de Zuid-Hollandsendijk door de Duitsers met machinegeweren werd beschoten. Hij hoorde duidelijk machinegeweergeratel vanaf ongeveer die plek. Vandaar dat hij het niet uitgesloten acht, dat dit een reden kon zijn waarom het vliegtuig keerde.

Zoals hierna zal blijken heeft de heer T. de Roon het wel bij het rechte eind, dat het vliegtuig vanaf de genoemde plaats door Duitse machinegeweren onder vuur is genomen.

Daar het paard door het brullend geluid van de vliegtuigmotoren op hol dreigde te slaan, moest Teun de Roon het paard vastbinden en daardoor was niet hij, maar Adri Verhoeven (7) de eerste, die bij het vliegtuig aankwam. Teun de Roon was de tweede. Toen hij bij het vliegtuig arriveerde was één der vliegers juist uit het vliegtuig gekomen; de rest van de bemanning lag nog door elkaar boven in het vliegtuig (in de radiokamer) en trachtte naar buiten te komen.

De heer M. Verhoeven, toen 14 jaar, de jongere broer van Adri Verhoeven, ging op een stenen paaltje op een hoek aan de achterzijde van de boerderij staan en zag toe, wat er allemaal gebeurde. Nadat zijn broer als eerste bij het vliegtuig was gekomen, zag hij ook de vijf Duitse soldaten, die ingekwartierd waren bij mevr. Van den Heuvel, de buurvrouw (8), naar buiten rennen, richting vliegtuig. Maar toen die soldaten 200 - 250 m. hadden gehold, en net voorbij de boomgaard waren, zag hij hen weer even snel terug naar het huis rennen. Wat bleek? Zij hadden hun geweren vergeten!! Zouden zij aanvankelijk wellicht gedacht hebben dat het een Duits vliegtuig was en zagen zij eerst later in dat het een Amerikaanse bommenwerper was ?

De vijf soldaten zouden eigenlijk op de boerderij van Dirk van Pelt, Hogevaart 91, ingekwartierd worden. Maar Dirk van Pelt had daar niet veel zin in. De Wehrmacht had nog maar kort geleden veel koeien bij hem weggehaald (9) en hij hield deuren en luiken dan ook gesloten. De Duitsers namen daarop een dreigende houding aan. Om represaillemaatregelen te voorkomen heeft Mevr. Van den Heuvel de Duitse militairen in haar huis genomen. Deze Duitsers hadden onder de brug in de Hogevaart over het Zuiderafwateringskanaal springstof aangebracht en hadden tot taak bij de komst van de geallieerden die brug op te blazen. Dat het - nog geen twee weken later - zover niet is gekomen, kwam omdat op het kritieke moment het ontstekingsmechanisme weigerde.

Met de hiergenoemde vijf Duitse militairen stroomden van alle kanten burgers en andere Duitse militairen toe. Er waren toen veel Duitse militairen in Sprang-Capelle ingekwartierd.

Ook de heer J. v.d. Schans (10) (Kobi), die toen woonde aan de Hogevaart, later genummerd nr. 19, welke boerderij thans is afgebroken (11), zag het vliegtuig neerkomen. Kobi was toen nog maar 8 jaar oud. Het was tussen half twee en twee uur 's middags, schat hij, dat hij met de knecht J. Timmermans (12) werkzaam was op het land achter de boerderij, toen zij werden opgeschrikt door het daverend geluid van een laag overvliegende Amerikaanse bommenwerper. Zijn beschrijving van de vlucht van het vliegtuig boven Sprang-Capelle stemt, evenals die van de heer M. Verhoeven, overeen met die van de heer T. de Roon. Natuurlijk rende ook hij als één der eersten naar het neergekomen vliegtuig om zoveel mogelijk met eigen ogen te aanschouwen en mee te beleven wat zich voor zijn ogen afspeelde.

Er zijn ook andere lezingen, nl. dat het vliegtuig uit de richting Tilburg kwam, naar de Bergse Maas vloog, daar door afweervuur gedwongen werd terug te vliegen en toen juist ten zuiden van het Zuiderafwateringskanaal neerstortte. Dit lijkt vrij onwaarschijnlijk (ik zeg dit echter voorzichtig),omdat het vliegtuig naar Brussel, dus naar het bevrijde zuiden, moest (zie pag. 16). Waarom zou het dan noordwaarts nog verder het vijandelijk gebied in vliegen? Maar altijd blijven er vragen: hoe heeft men het gezien, van uit welke gezichtshoek, op welk moment en welk gedeelte van de vlucht boven Sprang-Capelle? Bovendien is het 46 jaar geleden.

Mevr. A.E. Verhagen (13),die eveneens aan de Hogevaart woonde, stond met de moeder van J.A. Verhagen (14) te praten toen het vliegtuig voorbij vloog, keerde en weer terug kwam. Zij zag dat het mis ging. Zij was gediplomeerd verpleegster; zij had haar verpleegstersopleiding genoten aan de Vroedvrouwenschool te Heerlen, waar zij behalve de opleiding tot vroedvrouw ook een klinische opleiding had gevolgd. Haastig schoot zij haar bruine mantel aan met de Rode Kruis armband om de mouw, pakte haar verbandtas en holde door de velden naar het vliegtuig. Op weg daarheen was ook Ebi van der Esch en zij schreeuwde hem toe haar te helpen, omdat zij buiten adem was en wilde gaan helpen. Zo trok Ebi haar aan haar hand naar het vliegtuig. De meeste vliegers waren al uit het vliegtuig en sommigen van hen hadden hun revolver in de hand, misschien wat beangstigd door het toestromende publiek en de Duitse militairen.

Het publiek deinsde terug, doch Jhr. D.F.A.W. de Roy van Zuidewijn vroeg hun de revolvers weg te steken, daar niet alleen de vliegers maar ook de te hoop gelopen burgers het slachtoffer zouden worden van een schietpartij met de Duitsers.

De Duitse militairen , die ingekwartierd waren bij mevr. Van den Heuvel - en die waren toch al heel snel ter plaatse - joegen de bevolking al heel rap met het geweer in de aanslag terug.

Leen Mesch, toen onderduiker en thans wonende Joseph Israelstraat 14, Sprang-Capelle, Koos Klootwijk (thans wonende in Rotterdam), en Adriaan van Baardwijk (thans wonende in Pijnacker) bewaren aan die situatie nog de herinnering aan enige benauwde momenten. Zij bevonden zich toen het vliegtuig neerkwam, met Robbie van Dongen (overleden), aan de spoorlijn bij het "Steggeske bij Kil Vos". Vanzelfsprekend holde het viertal naar het vliegtuig toe en ook zij werden teruggejaagd en sprongen over een sloot terug. Toen maakten zij een fout en sprongen weer over de sloot terug, waarop zij werden vastgehouden en onder bewaking van een Duitse soldaat met het geweer in de aanslag werden gesteld. Later werden zij met de Amerikaanse vliegers afgevoerd en opgesloten in een deel van de stal van de boerderij van J. van Bruchem. Na een klein kwartiertje werden zij weer vrij gelaten en kwamen zij na. enige spannende momenten over wat er met hen zou gebeuren (en dat geldt zeker voor de onderduiker) met de schrik vrij.

Bij het vliegtuig gekomen trof mevr. Verhagen een vlieger aan, die een diepe snijwond in de arm en in de hand had, die zij verbond. Dit bleek luitenant Stanley 0. Nold te zijn. Terwijl zij daarmee bezig was, zag zij dat een ander lid van de bemanning flauw viel. Zij nam hem mee en ging met hem op de vleugel van het vliegtuig zitten en probeerde hem weer bij zijn positieven te brengen. Dit lid van de bemanning had ook granaatsplinters in zijn gelaat gekregen. Hij was er naar aan toe. Achteraf bleek dit de radiotelegrafist,Albert Hillier,te zijn. Mevr. Verhagen kon hem niet helpen, hij had doktershulp nodig. Toch is hij niet naar een dokter gebracht. Twee dagen later, in Culemborg, heeft een van de nonnen aldaar aanwezig in het gebouw,waar de vliegers waren ondergebracht, de splinters verwijderd. Eén man had twee tanden bij de crash verloren en weer een ander had een rib gebroken. Overigens hadden alle vliegers snijwonden, kneuzingen en builen. Maar zij konden allen lopen (met een Duitse bajonet in de rug zoals sergeant Brower later schertsend opmerkte).

Toen de vliegers kort daarop door de Duitsers werden afgevoerd, en mevr. Verhagen één der vliegers onder de arm ondersteunde, hoorde zij uit het publiek zeggen: "Wat hebben die Amerikanen alles toch goed voor mekaar; zij hebben zelfs hun eigen verpleegster bij zich!".

De Duitse militairen echter vonden het maar niets, dat een verpleegster zich ongevraagd met hun krijgsgevangenen bemoeide en stuurden mevr. Verhagen weg.

De vliegers werden door de Duitsers, die bij mevr. Van den Heuvel ingekwartierd waren, overgebracht naar de schuur van de boerderij van J. van Bruchem aan de Hogevaart (15), de buurman van mevr. Van den Heuvel. Diezelfde Duitsers waren ook met de bewaking van de vliegers belast. Op weg naar de schuur kwam de heer Jan Rijken, gewoond hebbende Hogevaart 82 met een fles jenever en een glas naar de vlieger, die met een doek om het gelaat werd afgevoerd (Albert Hillier) en bood hem een borrel aan. Doch Hillier weigerde. Daarop dronk Jan Rijken het glas eerst zelf leeg, schonk weer een nieuwe borrel in, die Hillier accepteerde. Hij was aanvankelijk blijkbaar bang dat men hem iets verkeerds wilde laten drinken.

Het neergeschoten vliegtuig bleek een Amerikaans Vliegend Fort van het type B17 te zijn. Deze B17-C337608 behoorde tot "the 8th Air Force" (16). Het 8e Luchtmachtkorps omvatte alle U.S.A. Gevechts-Squadrons en Bommenwerper-Squadrons, die hun bases hadden in Engeland en Noord-Afrika. Gedurende Wereldoorlog II werd het 8e Luchtmachtkorps opgebouwd uit de le,2e en 3e Bombardements "Wings" of "Lucht divisies", zoals zij toen in Engeland genoemd werden. Iedere Lucht Bombardements Divisie of "Wing" bestond uit verscheidene Bombarderingsgroepen. Zo behoorde de B17-C no. 337608 tot de 3e Wing of Lucht Divisie, de 96e Bombarderingsgroep en het 337e Squadron.

In juni 1944 omvatte de 3e Luchtdivisie 14 Bombarderingsgroepen. Iedere Bombarderingsgroep omvatte 3 of meer Squadrons. Zo had de 96e Bombarderingsgroep vier Squadrons: het 337e , het 338e, het 339e en het 413e. Iedere Groep Bommenwerpers had haar eigen kenteken op de staart. De 96e Bommenwerpergroep had de hoofdletter "C", zoals te zien is op de foto's van de bommenwerper, die een noodlanding maakte in Sprang-Capelle.

De 96e Bommenwerpergroep vloog in totaal 321 missies, wierp 19.277 ton bommen af, verloor 190 bommenwerpers, had op één na het hoogste verlies in het 8e Bommenwerpers Commando en het hoogste verlies in de 3e Lucht Divisie. Maar wat voor ons, Nederlanders extra interessant is en niet onvermeld mag blijven, is dat de 96e Bombarderingsgroep ook betrokken is geweest bij de "voedseldroppings" boven hongerend Nederland in 1945.

De B17-C no. 337608 was op die bewuste 18e oktober 1944, 's morgens om 07.30 uur, tezamen met 20 andere bommenwerpers van de 96e Groep en vele andere bommenwerpers, behorende tot andere groepen van de 8th Air Force, opgestegen van de Snetterton Heath Vliegbasis, gelegen ten noordoosten van Thetford in Engeland.

Het was een nieuw vliegtuig, een prachtige zilveren aluminium vogel, voorzien van de nieuwste apparatuur. Het zou het vaste vliegtuig worden van de Rubadue-bemanning, die tot dusverre op de voorafgaande vijf missies boven vijandelijk gebied met steeds weer andere "oude" vliegtuigen had gevlogen.

De Rubadue-bemanning, zo genoemd naar de gezagvoerder, bestond uit 9 personen, allen jonge mensen:

1. Luitenant Edwin A. Rubadue, piloot, oud 22 jaar, afkomstig uit Columbus in Ohio.

2. Luitenant George S. Rohrer, Co-piloot, oud 20 jaar, uit Philadelphia, in Pennsylvania.

3. Luitenant Stanley 0. Nold, bombardier, oud 22 jaar, uit Portland in Oregon.

4. Luitenant Elliot W. Schriner, navigator, oud 19 jaar, uit Butler in Pennsylvania.

5. Technisch Sergeant Clarence E. Brower, boordwerktuigkundige, schutter in de bovenste geschutskoepel, oud 21 jaar, uit Iola in Kansas.

6. Technisch Sergeant Albert Hillier,radiotelegrafist en boordschutter, oud 28 jaar, uit Patterson in New Jersey.

7. Staf Sergeant Walter E. Bursiel, Ball Turret Gunner (schutter onderste (bal-) geschutstoren), oud 20 jaar, uit Lynn in Massachusetts.

8. Staf Sergeant Frank M. Mistichelli, Waist Gunner (boordschutter in het middengedeelte van het vliegtuig), oud 19 jaar, uit Newark in New Jersey.

9. Staf Sergeant Anthony N. Sherg, Tail Gunner (staartschutter), 23 jaar oud, uit Nashville in Tennessee.

Behalve Hillier, die in 1937 in militaire dienst trad, namen zij allen dienst in 1943.

(17) Het doel van de missie op 18 oktober 1944 werd gevormd door de Henschel Locomotief Fabrieken in Kassel (Duitsland), waar zware legeruitrusting werd gefabriceerd. Het vliegtuig werd die dag door pech achtervolgd. Nadat de bommen boven de Henschell Fabrieken waren uitgeworpen werd één der 4 motoren door luchtafweergeschut uitgeschakeld en werden één van de benzinetanks en benzineleidingen beschadigd, waardoor benzine weglekte uit de linker vleugel. Tot overmaat van ramp werden de terugkerende vliegtuigen geconfronteerd met een plotseling opstekende hevige tegenwind van meer dan honderd mijl per uur. Door deze stormachtige tegenwind en de uitgevallen motor werd de snelheid sterk gereduceerd, terwijl het benzineverlies er eveneens toe bijdroeg, dat de thuisbasis in Engeland niet zou kunnen worden gehaald. De gevechts-Wing-commandant gaf dan ook opdracht aan alle vliegtuigen die met brandstofgebrek te kampen hadden naar Brussel te koersen. Dat was immers reeds bevrijd gebied en daar hadden de geallieerden een veroverd vliegveld in gebruik.

Om de verschrikkelijke stormwind in de hogere luchtstromen te ontwijken werden de vliegtuigen gewaarschuwd laag te vliegen. De B17-C no. 337608 kon door zijn lagere snelheid de andere vliegtuigen echter niet bijhouden en moest op zijn eentje trachten Brussel te bereiken.

Piloot Rubadue ging toch twijfelen of het vliegtuig wel goed op koers lag en gaf zijn navigator opdracht de koers bij te stellen, waaraan deze voldeed. Helaas werd, hetgeen later zou blijken fataal te zijn, toch een te noordelijke koers aangehouden, waardoor het vliegtuig boven Nederland terecht kwam. Bovendien was de brandstof bijna op. Toen de bommenwerper boven Nederland door luchtafweergeschut werd getroffen (achteraf acht de heer Brower het niet onmogelijk, dat dit ongeveer ter hoogte van Heusden kan geweest zijn), heeft de navigator zich blijkbaar gerealiseerd, dat men boven vijandelijk gebied zat, immers hij verzekerde de bemanning (zie pag. 40 ) dat het vliegtuig dicht bij de frontlinies zat en Brussel haalbaar was, waarna hij de koer corrigeerde. Hij gaf aan de piloot door in zuidwestelijke richting te vliegen. Door deze correctie vloog het vliegtuig richting Brussel, dat de piloot wilde bereiken vóór dat zij helemaal door de brandstof heen zouden zijn. Op het kaartje (18) is deze zuidwestelijke koers zoals die door de ooggetuigen werd geconstateerd, duidelijk te zien. Toen de bommenwerper op geringe hoogte boven Sprang-Capelle vloog, over de hoge bomen naar de Zuid-Hollandsendijk (de grens met Kaatsheuvel), kwam het, zoals ook de heer Teun de Roon constateerde, plotseling terecht in het vuur van Duits afweergeschut en van mitrailleurs en dat maakte de verminkte bommenwerper nog verder onklaar.

De piloot moest proberen zo vlug mogelijk te landen op de beste plek die te vinden was. De motoren waren beschadigd en het vliegtuig kon niet langer in de lucht blijven. De piloot meende gezien te hebben dat het vliegtuig zojuist nog was gevlogen over wat hem een goede vlakke plaats leek om naar beneden te gaan. Waarschijnlijk heeft hij het weidegebied in de polders ten noorden van de Winterdijk gezien. Dus keerde de piloot het vliegtuig en kwam hij terug om de verlamde bommenwerper zo goed als hij kon aan de grond te zetten, nadat hij de bemanning, behalve de copiloot, bevel had gegeven allen in de radiokamer te gaan. Toen het vliegtuig keerde werd het nog steeds door het vuur uit de mitrailleurs geraakt. Het vliegtuig raakte de bomen zoals door de ooggetuigen is verteld, met het hiervóór vermelde gevolg.

Daar stond de B 17 dan in "De Dullaert", verminkt, ontluisterd en vleuggellam, een wrak; haar bemanning weggevoerd naar de schuur van Van Bruchem aan de Hogevaart (19) in Duitse krijgsgevangenschap.

Die eerste nacht werd het vliegtuig nog bewaakt door drie Duitse soldaten, die ingekwartierd werden in de boerderij van A.J. Verhoeven aan de Hogevaart (20). Maar nadat de Duitse militairen alles wat van hun gading was er uit hadden gehaald, werd het vliegtuig aan zijn lot overgelaten en werd het - zeker na de bevrijding van Sprang-Capelle op 30 oktober 1944, maar ook daar vóór reeds - gesloopt door praktisch de gehele bevolking, die in ons door de Duitsers leeggeroofde land, in die periode van schaarste en gebrek aan grondstoffen en materialen, alles kon gebruiken. Er zijn dan ook maar weinig Sprang-Capellenaren uit die tijd, die niet een of ander aandenken aan dat vliegtuig hebben bewaard, want iedereen deed aan de sloping mee. Zo hadden Peer en Dina van der Hoeven,destijds woonachtig aan de Hogevaart (20a), uit één van de parachutes uit het vliegtuig een prachtige doopjurk gemaakt, waarin de beide jongste kinderen zijn gedoopt.De doopjurk is nog in de familie. Na enige jaren was het vliegtuig volkomen verdwenen.

Maar de humor ontbrak ook niet. Het gebeurde drie dagen na de "crash" van het vliegtuig. "Ze" waren met z'n allen aan het slopen. Leen Mesch, en zijn vader Tinus Mesch, waren er ook bij. Daar kwamen plotseling Duitse Wehrmachtsoldaten aan. De slopers wilden wel er tussen uit!

Nu lag daar in het Zuiderafwateringskanaal een smal sluisje, waar over je met wat acrobatische bewegingen van de ene naar de andere kant van het "kanaaltje" kon lopen. De slopers vluchtten over het smalle sluisje heen. Maar uiteraard konden ze niet allemaal zo vlug er over en een aantal, waaronder Leen Mesch, moest achterblijven. Maar zijn vader, Tinus Mesch, stond al midden op het sluisje met een zekere Jan Rijken. Die werd bang, greep Tinus Mesch vast, en .... daar plonste Tinus "het Kanaaltje" in. Hij zwom naar de andere kant en daar zat hij dan met de handen boven het hoofd tegenover de Duitsers die aan de andere kant stonden. De Duitsers sommeerden hem terug te komen. Hij wilde over het sluisje teruglopen, maar neen, dat mocht niet! De Duitsers hadden gezien, dat hij kon zwemmen. Er dreef nog een stuk slang in "het kanaaltje" en hij moest die slang ophalen en zwemmende bij de Duitsers terugbrengen en daarna weer netjes bij het vliegtuig neerleggen. Nog jaren lang werd er om gelachen: "Tinus Mesch had de honderd meter schoolslag gezwommen, met de pet op, in De Dullaert".

De tassen en zakken, vol met gereedschap en onderdelen van het vliegtuig, die nog bij het vliegtuig stonden, werden door de Duitsers in "het kanaaltje" leeggeschud. Er klonk menige verzuchting achter de heggen, waar de gevluchte slopers zich schuil hielden, toen zij zagen wat er met het door hen "verzamelde" gereedschap en onderdelen gebeurde. "Dat is mijn zak"; "En daar gaat de mijne", zo klonk het.

Maar verder bemoeiden deze Wehrmachtsoldaten zich niet met de slopers, al zullen ze wel plezier gehad hebben, dat ze Tinus zo hebben laten zwemmen. Dat was dan het einde van het prachtige, zo goed uitgeruste Amerikaanse Vliegende Fort B 17-C nr. 337608. Het verdween in de huizen van de Sprang-Capellenaren.

Maar wat gebeurde er met de bemanning, nadat die in de schuur van Van Bruchem aan de Hogevaart was ondergebracht?

Eén hunner, de heer Clarence E. Brower, de boordwerktuigkundige, die tevens de bovenste geschutstoren in het vliegtuig bediende,heeft zijn ervaringen in Duitse krijgsgevangenschap te boek gesteld, een verhaal dat symptomatisch is voor de lotgevallen van vele geallieerde vliegers in Duitse krijgsgevangenschap.

Wij, Nederlanders, weten heel wat van hetgeen er in Duitse concentratiekampen is gebeurd, van het leed, de honger, de terreur en de dood, die heersten in de concentratiekampen, maar wat weten we van hetgeen geallieerde vliegers in Duitse krijgsgevangenschap kregen te doorstaan?

Het is een goede zaak, dat we van de lotgevallen in Duitse krijgsgevangenschap van die vliegers, die ook voor onze vrijheid streden, kennis nemen en daarom zijn we blij, dat we het verhaal van de heer Brower, dat de jaren 1942 - 1945 uit zijn leven bestrijkt en waaruit we ook iets vernemen over de overige bemanningsleden van het vliegtuig, hieronder - met volledige instemming van de heer Brower - kunnen publiceren. Het geeft een beeld van de ontberingen, en de terreur, die deze vliegers hadden te verduren, waardoor velen zijn gestorven of gedood.

Wie is Clarence E. Brower?

Hij werd geboren op 11 juli 1923 in Iola in Kansas als zoon van een boer. Zijn overgrootvader David A. Brouwer was een Nederlander, die in Brouwershaven heeft gewoond en vanuit die plaats is geëmigreerd naar het toenmalige New Amsterdam, het huidige New York. In Iola bezocht hij de lagere school en ook de Highschool (een school voor middelbaar onderwijs). Hij werkte bij de Pet Milk Company (Pet Zuivelfabriek) in Iola toen hij in 1942 op 19-jarige leeftijd twee belangrijke beslissingen nam, die zijn leven verder hebben bepaald.

Hij trouwde op 30 augustus 1942 met Norma Lee Latta, die nog zijn vrouw is, en hij nam in december 1942 vrijwillig dienst bij de Amerikaanse Luchtmacht.

Na de oorlog in 1945 verhuisde hij met zijn vrouw naar Topeka, de hoofdstad van de staat Kansas. Hij ging aan het werk in de bouw als loodgieter en fitter. Ook volgde hij vijf jaar lang een technische school en gaf daarna leiding bij de bouw van grote werken. De laatste tien jaar, waarin hij actief was, was hij de "Plumbers' Business Manager" (directeur van een Loodgieterbedrijf). In december 1985 ging hij met pensioen. Vóórdat hij directeur werd gaf hij ook 31 jaar lang les aan de Ambachtsschool.

Thans volgt hieronder het verhaal, dat de heer Brower schreef over die voor hem nooit te vergeten episode in zijn leven, en dat door mij uit het Engels is vertaald.

Met name zijn verhaal over de "dodenmars" is schokkend en onthullend over het Duitse barbaarse optreden tegen de geallieerde krijgsgevangenen. De heer Brower gebruikt het woord "dodenmars" om daarmee aan te duiden het grote aantal krijgsgevangenen, dat bezweek onder de ontberingen of werd gedood. Hij is daarbij niet in details getreden om de gevoelens van zijn familie en die van andere krijgsgevangenen te ontzien.

Voetnoten:

1) Zie het "Bevrijdingsnummer" van "Bruggeske" (1990-1)

2) Gepubliceerd in "Bruggeske" 1990-1

3) T.a.v. de plaats waarheen de vliegers werden gebracht, blijkt achteraf de informatie aan mevr. A.C. van Ommeren niet juist te zijn geweest. Het café stond in die tijd leeg en was gesloten. De vliegers werden al bijna onmiddellijk na de noodlanding overgebracht naar de schuur van J. van Bruchem, thans Hogevaart 89.

4) Thans genummerd Hogevaart 79. De heer T. de Roon woont thans in 's-Gravenmoer.

5) Zie pag. 17

6) Zie pag. 5

7) Op dat tijdstip nog thuis bij zijn ouders

wonend op de boerderij, nu genummerd Hogevaart 85. Thans woont hij in Canada.

8) Mevr. wed. A. van den Heuvel, woonde aan de Hogevaart in het huis, thans genummerd 87. Haar schoonzoon en dochter J. Oerlemans en A. Oerlemans-van den Heuvel woonden bij haar in, omdat de Duitsers hun woning aan de Nieuwevaart op 8 september 1944 als represaillemaatregel hadden afgebrand.

9) Zie "Bruggeske" 1990-1, pag. 13

10) Thans wonende Van der Duinstraat 57 11) Zie "Bruggeske" 1989-1, pag. 25-32 "Onderduikersperikelen"

12) Thans overleden. Hij woonde in Capelle, thans Hoofdstraat 42.

13) Toen nog wonende in de "Oude hakkenfabriek", die stond naast de woning, thans genummerd Hogevaart 17. Momenteel woont mevr. Verhagen in de boerderij, Hogevaart 71.

14) Thans wonende Hogevaart 17.

15) Thans genummerd nr. 89

16)het 8ste Luchtmacht Korps

17)Hier volgt het verhaal, zoals dhr. C.E. Brower mij mondeling en schriftelijk heeft medegedeeld. (M.v.Pr.)

18) zie pag.5

19) Thans genummerd Hogevaart 89

20) Thans genummerd Hogevaart 85

20a) Thans genummerd Hogevaart 77