1 Inleiding

Vanaf de vroege Middeleeuwen heeft de mens in het gebied, wat nu Nederland is, getracht om de laag gelegen gronden waarop hij leefde en werkte, waarop hij landbouw en veeteelt, handel en ambacht uitoefende, door bedijkingen van overstromingen te vrijwaren.

Maar bij krachtige stromen braken de primitieve dijken en werd het laag gelegen, soms ook nog afgegraven en uitgemoerde land, door de zee, die diep in de polders doordrong, overspoeld.

Door de grotere waterberging bij vloed ontstonden vloed- en ebgeulen en het land werd in veel gevallen versnipperd tot eilanden.

Dat gold langs de kust van Nederland, maar ook in de laag gelegen gebieden in het westen en midden van ons land, waar de getijden door de zeegaten en de grote rivieren dagelijks het vloedwater tweemaal opstuwden en door de ebstroom weer lieten afvloeien naar zee.

Bij (noord-)westerstormen werd het water tot grote hoogte opgejaagd. De onweerstaanbare golfslag overspoelde de dijken en kalfde de dijken aan de binnenzijde af, waar door deze de enorme druk van het water niet konden weerstaan en doorbraken.

De uitwerking van de stormvloedrampen op de menselijke samenleving is steeds zeer groot geweest. Zij hebben te allen tijde talrijke slachtoffers geëist, beschavingsgoederen vernield en enorme schade op economisch gebied toegebracht. Veel leed en verwoestingen hebben deze catastrofes in de loop der tijden voor de volksgemeenschap meegebracht.

De geschiedenis van ons land kent een lange reeks van zulke rampen. Deze eigenlijke rampen doen zich voor, nadat in de 12e - 13e eeuw de bescherming tegen het zeevloedwater en in de 13e - 14e eeuw de bedijking der rivierstreken als samenhangende stelsels tot stand zijn gekomen.

Een voorbeeld van zo'n samenhangend stelsel in rivierstreken was de Groote of Zuidhollandsche Waard, waartoe ook de Langstraat behoorde.

De kwetsbaarheid en ondergang bij de St. Elisabethsvloed in 1421 van de Zuidhollandsche Waard was eensdeels aan natuurlijke oorzaken toe te schrijven, maar de grote blijvende landverliezen in genoemde Waard (het ontstaan van de Biesbosch) zijn mede aan bestuursfouten (twisten en geen beschikbaarstelling van geldmiddelen) te wijten.

De watersnoodramp van 1 februari 1953 was één der ernstigste natuurrampen, die Nederland in historische tijden heeft getroffen. Sprang-Capelle was bij beide rampen betrokken. Tussen 1421 en 1953 werd Sprang-Capelle, met name Capelle, ook door talrijke dijkdoorbraken getroffen.

Door de open verbinding met de zee via de grote zeegaten en de grote rivieren was de Maas onderworpen aan het spel der getijden, eb en vloed. Daarom moesten na de eerste dijkaanleg steeds maatregelen tot verhoging van de collectieve verdediging tegen het water worden genomen (verhoging van rivierdijken en dijkverbeteringen).

Zonder zorgvuldig onderhoud van de dijken en onafgebroken pompen zou tweevijfde van de oppervlakte van Nederland verloren gaan. In dat gebied woont meer dan de helft van de Nederlanders, bevinden zich de grootste steden van ons land en komen nog altijd de vitaalste functies van de moderne staat tezamen.

In het navolgende zullen we aandacht schenken aan:

- de Groote of Zuidhollandsche Waard en de St. Elisabethsvloed van 1421;

- de wateroverlast in de loop der eeuwen in onze streek;

- Sprang-Capelle en de watersnoodramp van 1 februari 1953. De beschrijving van deze watersnoodramp wordt opgenomen in het volgende "Bruggeske" 1992-1.

DE GROOTE OF ZUIDHOLLANDSCHE WAARD EN DE SINT ELISABETHSVLOED VAN 1421

Het is duidelijk, dat in het moerassige gebied, dat men zich hier van de twaalfde tot de veertiende eeuw, moet voorstellen, een onafgebroken strijd tegen het water moest worden gevoerd. Natuurlijk was dat vóór die tijd ook reeds zo, maar toen was het gebied nog niet ter ontginning uitgegeven en uiteraard bleef dat ook het geval in de daarop volgende eeuwen.

Maar in die eerstgenoemde eeuwen, toen het gebied pas ontgonnen werd, kwam men in onderlinge samenwerking tot bedijking van de Groote of Zuidhollandsche Waard. Onder druk van de Graaf van Holland, werd omstreeks 1213 de bedijking een feit, waardoor een polder ontstond zo groot als de huidige Alblasserwaard. Een polder, die zich uitstrekte van Strijen in het westen tot Heusden en Vlijmen in het oosten en van de Merwede en Dordrecht in het noorden tot Zevenbergen en de Langstraat in het zuiden.

De bedijking in het zuiden werd n.l. gevormd door de Heidijk, die langs de zuidzijde van de dorpen Waspik, Capelle en de overige dorpen in de Langstraat liep en zo rond 1230 voltooid moet zijn geweest. Zo lag de Langstraat met de plaatsen Geertruidenberg, Raamsdonk, Waspik, Capelle, Sprang, Besoyen, Waalwijk, Drunen en Vlijmen binnen de Groote Waard, die vijftigduizend Rijnlandse morgen groot was.

 

Ongeveer door het midden van die Grote Waard liep de rivier de Maas, die men op twee plaatsen had afgedamd, in het oosten ter hoogte van Heusden en in het westen bij Maasdam. De  Maas voerde zijn overtollige regenwater af naar de spuisluizen bij Maasdam. Eén spuisluis voor zo'n grote polder was uiteraard niet voldoende. Zo schijnt er bij het dorpje Wieldrecht ook een uitwateringssluis geweest te zijn. Dit Wieldrecht moet men niet verwarren met de huidige buurtschap aan de Dordtse Kil; de resten van het Middeleeuwse gehucht moet men zoeken op de bodem van het huidige Hollands Diep.

Het hoofdmiddel van bestaan was in deze contreien de turf- en ook wel de zoutwinning. In die dagen was de veengrond, waaruit de polder bestond merendeels zouthoudend. Door het verbranden van de bovenlaag leverde dat ruw zout op. Dat was het zogeheten "moerneren", ook wel "darinckdelven" genoemd. Dit moerneren gaf dikwijls een belangrijke stoot tot dijkaanleg. Zout was toentertijd een belangrijk handelsproduct en ter verkrijging van turf en zout groef men uit winstbejag zoveel mogelijk veen af, vaak zelfs tot aan de voet van de dijk. Op die manier werd de waterkering echter ondermijnd. Grafelijke verordeningen, die het moerneren binnen een bepaalde afstand van de dijk verboden, werden genegeerd. Hoe belangrijk de turf- en zoutwinning ook was, moernering leverde een gevaar op voor het met dijken omgeven gebied.

Minstens zo rampzalig voor de dijken waren echter ook de onderlinge veten tusen de bewoners van de Grote Waard.Binnen de Grote Waard had Dordrecht een economisch overwicht, waarvan de dorpen veel te lijden hadden. Op 9 december 1377 wees de Graaf van Holland die stad aan als marktplaats voor alle turf uit de Grote Waard, al zal er uit onze contreien via de turfvaart van 's-Gravenmoer over Loon op Zand en Vlijmen naar Den Bosch, ook genoemd Loonsevaart of 's Heerenvaart, ook wel turf naar Den Bosch zijn vervoerd. Veel last had men hier van de accijns op bier en turf, die Dordt mocht heffen. De dorpen in de Langstraat weigerden te betalen. In 1473 werd de accijns op turf verminderd en in 1515 was zij niet meer verschuldigd.

In Dordt zetelde ook de Baljuw en het Hof van Zuid-Holland, dat de hoge rechtsmacht bezat en de berechting van zwaardere criminele zaken. De Grote Waard viel onder dit Baljuwschap van Dordrecht. De macht van Dordt viel, zeker op economisch terrein, niet te onderschatten. Echter was ook Geertruidenberg een belangrijke stad in de polder. Dordrecht en Geertruidenberg mochten dan in één en dezelfde polder liggen en een gemeenschappelijk belang hebben bij goed onderhouden dijken, in werkelijkheid bestonden er grote rivaliteiten en tegenstellingen. De één was voor Jacoba van Beieren de ander voor Jan van Beieren. Nog in 1418 belegerde Jan van Brabant met zijn manschappen de stadsmuren van Dordrecht, zonder succes overigens. Voor hertog Jan van Beieren was dit aanleiding om twee jaar later met een legertje naar Geertruidenberg te trekken; dat werd ingenomen. Deze Hoekse en Kabeljauwse twisten slokten het nodige kapitaal op en daarvoor moest het onderhoud van de dijken wijken. (Zie Bruggeske 1989-2 “Geschiedkundige Sprokkels”)

Enerzijds het moeren anderzijds politieke tegenstellingen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten en daarnaast een belangentegenstelling tussen Dordrecht en de heren van Zevenbergen over de zoutwinning hadden tot gevolg een verzwakking van de gemeenschappelijke zorg voor de dijken, die fataal zou worden.

Van een geregelde samenwerking met betrekking tot het onderhoud van de dijken was geen sprake meer. Er moest wel een ramp komen!

Juist in deze crisis in het onderhoud van de dijken teisterde in de nacht van 17 op 18 november 1421 een geweldige storm het land, die verschillende dijkdoorbraken in Vlaanderen, Zeeland en Holland veroorzaakte.

De dijk van de Grote Waard begaf het bij Brouck (ten zuiden van Strijen gelegen, nu Hollands Diep) en Wieldrecht, waardoor het water binnenstroomde en grote vernielingen aanrichtte. 44 Dorpen werden door de golven verslonden.( In totaal in Zeeland, Holland en Vlaanderen 72 dorpen.) Duizenden mensen en veel vee verdronken. Bekend is het verhaal van het kind in de wieg, welke op de golven bleef drijven en waarbij de poes door van de ene kant naar de andere kant van de wieg te springen, voorkwam dat de golven de wieg deden omslaan. Zodoende werd het kindje gered. Zie het geschilderde tweeluik.

 

Op deze ramp volgde nog een tweede, een maand later. In december. van hetzelfde jaar brak door het hoge oppervlaktewater op de rivieren de Merwededijk bij Werkendam door. Zo ontstonden open wonden van 2 kanten, waardoor de getijstromen vrij spel hadden. Aanvankelijk wist men het gat bij Brouck te dichten, maar in 1422 ontstond hier een nieuwe doorbraak. Het herstel stagneerde door de politieke tegenstellingen. De heren van Zevenbergen, op wier gebied de doorbraak was ontstaan, werkten niet mee. Pas in 1426 werden ze door Philips de Goede onderworpen. Maar toen was het te laat. Langzamerhand raakte het binnenland van de Grote Waard meer en meer verwoest en onbewoonbaar. Geleidelijk brokkelde het maatschappelijk leven af, kloosters werden verlaten, dorpen onbewoonbaar, eerst 10, later 16 en tenslotte 20 dorpen.

 

 

Toelichting bij de tekening.

44 Dorpen en stadjes in de Groote of Zuidhollandsche Waard kwamen als gevolg van de St. Elisabethsvloed onder water te staan. De nummering van de dorpen op de kaart correspondeert met de hieronder gebruikte nummers der dorpen etc.

1.

Dordrecht

16.

de Swalue

31.

Workom

2.

Papendrecht

17.

Almonde

32.

Almkerck

3.

Sliedrecht

18.

Derheyde

33.

Dussen

4.

Crayestijn

19.

Oosterhout

34.

Cappel

5.

Merwe

20.

Drimmelen

35.

Besoyen

6.

Almsvoet (rivier)

21.

Munsterkerck

36.

Ramsdonck

7.

de Maas (rivier)

22.

Heveerkerck

37.

Geertruidenberg

8.

Alloijsen

23.

Wendenskerck

38.

Zevenbergen

9.

Den Hoek

24.

Camkerck

39.

 

10.

Maasdam

25.

Wercken

40.

Houwelinge

11.

Giesboeck

26.

Werckendam

41.

Dubbel (rivier)

12.

Strien

27.

Herdighavelt

42.

Giesendam

13.

Dubbelmonde

28.

Gorcum

43.

Waspick

14.

De Wij

29.

Louvestijn

44.

De Mijl

15.

Wieldrecht

30.

Heusden