(vervolg van 1. Stormvloeden in Sprang-Capelle)

Bij de beëindiging van de Hoekse en Kabeljauwse vijandelijkheden met de zoen (verzoening) van Delft in 1428 had de verwoesting al zover om zich heen gegrepen, dat een algeheel herstel niet meer mogelijk was. De waterstaatkundige toestand onderging grote veranderingen. Het Bergse Veld was een open zee en de Donge tussen Geertruidenberg en Raamsdonk was een breed zeegat geworden. Geertruidenberg, dat vóór 1421 een landverbinding met Dordrecht had, was aan alle zijden door water omgeven. De Merwede begon te veranderen; het oppervlaktewater en ijs van Maas en Waal werden steeds minder goed afgevoerd. In het Bergse Veld vielen platen droog. Er vormde zich een warnet van killen, die het water van Maas en Waal moesten afvoeren. De Biesbosch ontstond.

Wat waren de gevolgen van de St. Elisabethsvloed voor onze Langstraatse dorpen? Grote gedeelten van Raamsdonk, Waspik en Capelle waren verzwolgen. De kerken van Waspik en Capelle waren weggespoeld.

Het dorp Capelle en haar kerkgebouw lagen toen meer noordelijk de polder in. Een weg tegenover de huidige pastorie, de Kerksteeg, liep noordwaarts uit op de vroegere Oudestraat (ongeveer de tegenwoordige Maasroute) en daar tegenover - aan de Noordzijde van de Oudestraat - stond volgens de schriftelijke stukken de eerste kerk. Deze was gewijd aan St. Johannes de Doper. Ds. Du Cloux, predikant te Capelle, schreef in 1860 over die eerste kerk: "Zij stond met de kerken van Raamsdonk en Baardwijk op één rechte lijn". Die kerk werd in de nacht van de St. Elisabethsvloed geheel verwoest, evenals vele huizen van het dorp. Zo verging het ook het dorp Hagoort, dat in de Ambachtsheerlijkheid Zuidewijn-Capelle was gelegen evenals het Kasteel van die Ambachtsheerlijkheid, dat zich in de Waard ten oosten van Capelle bevond.

De Heidijk, met de weg erop, was eveneens voor een groot deel weggespoeld waarbij ook vele huizen verwoest zijn. En ook hier stagneerde het herstel. Er was bij de dorpen in het randgebied, die buiten de eigenlijke Waard op hogere gronden gelegen waren, weinig geneigdheid om aan het herstel mee te werken. Onwilligen uit de Landen van Heusden en Altena, uit Sprang, Besoyen en 's-Gravenmoer werden gearresteerd en vastgehouden om hun medewerking af te dwingen. Toch noopte het zelfbehoud van de randgebieden er toe, dat deze op herstel van de dijken aandrongen.

De aanleg van een nieuwe dijk met straatweg van Raamsdonk naar Besoyen, welke ook als zeekerende dijk dienst moest doen, werd op 17 oktober 1442 (21 jaar later) door de stedelijke regering van Dordrecht bevolen. Alle inwoners van de Ambachten, waar door heen de weg of dijk zou komen, moesten medewerking verlenen. De nieuwe dijk, 3 roeden breed, met aan weerszijden een sloot van 3 voeten breed, werd meer naar het zuiden aangelegd. De namen "de Achterste dijk" onder Raamsdonk en Groot Waspik en "Oudestraat" onder Waspik en Capelle herinneren thans nog aan de oude dijk van vóór 1421. In Strijen werd eerst in 1436 een nieuwe dijk aangelegd en in het Land van Heusden en Altena eerst in 1461.

Na de aanleg van de nieuwe dijk in de jaren 1442 - 1450, de dijk die er nu nog ligt, werd aan en achter die dijk een nieuw dorp Capelle met een nieuwe kerk gebouwd.

Het leven in de getroffen dorpen in de Langstraat hernam eigenlijk pas na 20 jaar zijn normale loop.

III WATERSNODEN EN DIJKDOORBRAKEN IN DE LOOP DER EEUWEN IN ONZE STREEK

Ontleend aan "de Geschiedenis van Waspik" door G.J. Rehm.

Na de St. Elisabethsvloed is de waterstaatkundige situatie in de Langstraat eeuwenlang aller miserabelst gebleven.

Toen tijdige en krachtige samenwerking tot herstel van de voormalige Waard uitbleef, begonnen de dorpsbesturen ieder op eigen gebied, voorzieningen te treffen om te trachten althans het eigen gebied voor verder verval te bewaren. Aan grote indijkingen ter bescherming van het gehele gebied kwam men niet toe, waarschijnlijk omdat daartoe de middelen ontbraken wegens de onophoudelijke schade, die de Langstraatse dorpen tengevolge van de vele oorlogen leden.

Watersnoden, dijkdoorbraken, overstromingen bleven doorgaan. Dijkdoorbraken in de ene gemeente hadden ook chaotische toestanden en enorme schaden in de aangrenzende gemeenten tengevolge. Vond er een dijkdoorbraak plaats in Waspik, dan stroomde het water achter de dijk langs naar Capelle en omgekeerd. De heer Rehm vermeldt: "Juist het turf delven verergerde de toestand. In Waspik lag al het uitgedolven land diep onder water. Capelle noemde uitgedolven land verloren land. In 's-Gravenmoer was de helft van het dorp verwilderd door uitdelving en bestond dit nog slechts uit putten en poelen zonder afwateringssloten. Overstromingen hadden aldaar twee huizen weggespoeld; te Capelle was de weg doorbroken en de brug vernield. Zelfs het bedijkte land in Besoyen stond tengevolge van een doorbraak onder water; hier overstroomde 's zomers nog een derde gedeelte van de landerijen, Capelle kon zelfs de grootte van het dorp niet opgeven, omdat getijstromen voortdurend veranderingen veroorzaakten".

In de loop van de 16e eeuw probeerde men wel tot waterstaatkundige verbeteringen te komen. Het uitbreken van de tachtig jarige oorlog in 1568 zal er schuld van zijn dat lange tijd niets meer over dijkaanleg en andere verbeteringen vernomen wordt.

Wateroverlast ontstond niet alleen door natuurlijke oorzaken, maar ook door inundaties in oorlogstijden. Al gedurende de tachtig jarige oorlog was ter verdediging van het land en speciaal tijdens het beleg van de vesting van Geertruidenberg door Prins Maurits in 1593 van inundaties gebruik gemaakt. Om dat te bereiken werd de Donge bij Geertruidenberg en de Oude Maas tussen Capelle en Hagoort of - wat erger voor de scheepvaart was - tussen Raamsdonk en Dussen afgesloten. De oorlog in het rampjaar 1672 leidde weer tot inundatie van het gebied rond Geertruidenberg, evenals de Spaanse Successieoorlog in 1701. De laatste instelling van de waterlinie bleef geruime tijd gehandhaafd, zodat Waspik in 1704 nog grotendeels onder water stond. Maar ook Capelle had daarvan veel last. Ten behoeve van de verdediging van Holland d.m.v. de Hollandse Waterlinie werd het gehele gebied van Den Bosch naar het westen onder water gezet. De Sasdijk in Capelle vormde dan door dit gebied de verbinding tussen Den Bosch en de vesting Heusden. De Sasdijk was dus van grote strategische waarde.

Overstromingen in de Langstraat in 1609 en 1612 en een zomervorst in 1611, die alle granen verloren liet gaan, hadden zulke ernstige gevolgen dat aan 's-Gravenmoer, Raamsdonk en Waspik de helft en aan de andere dorpen in de Langstraat een derde van de belastingen over 1612 en 1613 werden kwijtgescholden.

Op 6 december 1614 braken de twee stenen beren bij de stad Heusden door, waardoor eerst de buitendijkse landen van de Langstraat overstroomden en vervolgens het water door stijging over en achter om de dijken liep zodat de binnendijkse landerijen eveneens inundeerden. Zolang het gat te Heusden niet gedicht was kon het water uit de binnenpolders niet geloosd worden aangezien de waterstand buiten die polders even hoog was. Het duurde tot mei en juni 1615 eer de bouwlanden droog vielen en weer aan bezaaiing gedacht kon worden. Tot overmaat van ramp bevroor daarna omstreeks St. Jansdag alle juist weer gezaaide boekweit, gerst, haver en ander gewas.

Een volgende overstroming in Capelle, Waspik en Raamsdonk vond plaats in 1633, waardoor het in de schuren opgeslagen zaaigoed bedierf.

Was de waterstaatkundige toestand in de Langstraat slecht, die in het Land van Heusden

en in de Meijerij van Den Bosch waren niet beter.

De polders langs het Oude Maasje hebben eeuwenlang dienst gedaan als boezemgebied en waterberging. Bij vloed had de Biesbosch in de Langstraat een trechtervormig verlengstuk naar het oosten tussen de dijk van Werkendam - Dussen - Drongelen en de dijk van de Langstraat.

Het overtollige rivierwater uit de Meijerij, dat zich verzamelde in het Bossche Veld ten westen van de Dieze en ten zuiden van de Aardappeldijk tussen Engelen en Vlijmen, moest over de Baardwijkse overlaat ontlast worden. Het stroomde dan ten zuiden langs het Land van Heusden over de genoemde overlaat om via het Oude Maasje en de Langstraatse buitenvelden af te vloeien naar het Bergsche Veld en de Amer. De wateroverlast in de Meijerij kwam veelvuldig voor. Wanneer dat overtollige water over de Baardwijkse overlaat de Langstraat instortte en er tegelijk vanuit de Biesbosch, opgezweept door de Noordwesterstorm, een hoge vloed opkwam, liep het opperwater juist in de Langstraat tegen het vloedwater op en hiertegen waren de dijken niet bestand. Bij zeer hoog water kwam het zelfs voor zoals in 1658 dat het via Sprang en 's-Gravenmoer achterom de Langstraat instroomde.