In de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog was de ooievaar in onze streek een vaak geziene "grote" vogel. In meerdere plaatsen in de Langstraat en het Land van Heusden en Altena zag je op kerken en andere hoge gebouwen 's zomers nesten met ooievaarbroedparen en hun jongen. In 1930 werden er in ons land nog 316 broedparen geteld. In 1950 waren er dat nog 80, in 1970 nog 14 en in 1990 slechts 3. Het betreft hier dus wilde ooievaars. Dankzij een in 1969 door de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels gestart project in Groot Ammers (ooievaarsdorp "Het Liesveld") hebben er in 1990 een kleine honderd paren "project-ooievaars" gezorgd voor zo'n 250 jongen, waarvan er in de herfst van dat jaar een honderdtal vertrokken is naar Afrika om daar te overwinteren. Deze "project-ooievaars" zijn ooievaars, die hier in hun jeugd drie A vier jaar gevangen zijn gehouden en die daardoor hun trekdrift volledig zijn kwijtgeraakt. Zij vliegen vrij rond en worden 's winters bijgevoederd. Zij weten dus, dat zij geen verre reizen meer behoeven te maken, want zij worden hier goed verzorgd.
De jonge ooievaars, die in de herfst wegtrekken, vliegen vele duizenden kilometers naar Marokko, Senegal en Mali. Zij brengen hun verdere jeugd daar gedurende drie á vier jaar door en keren dan pas in de zomermaanden als geslachtsrijpe vogels naar onze streken terug. Tijdens hun trek naar- en van Afrika staan zij aan vele gevaren bloot en er sneuvelen er nogal wat. Tot op heden is er slechts een gering aantal exemplaren van de uit de "project-ooievaars" geboren jonge ooievaars als volwassen vogels uit Afrika teruggekeerd.
Zoals hierboven is vermeld, waren er in onze streek in de jaren dertig op meerdere plaatsen ooievaarsnesten te vinden. Zo bevond er zich ook een nest op één van de schoorstenen van het pand : Hoofdstraat 37 te Capelle. Dit is het pand, in een deel waarvan thans de winkel is ondergebracht van Joh. Vos Capelle B.V. (u weet wel "VOS voor Park en Tuin"). Het betrof hier een oud herenhuis, dat bewoond werd door de "oude" mevrouw Middelkoop. Haar zoon was notaris in ons dorp en bewoonde een fraai herenhuis aan de Schoolstraat. In de zomer van 1935 werd het nest bewoond door een ooievaars-echtpaar, dat twee eieren had uitgebroed. Toen de jongkies nog geen twee dagen oud waren, blies een Zuid-Westerzomerstorm 's nachts het nest van de schoorsteen en de twee jonge ooievaars belandden op het toen al daar ter plekke aanwezige trottoir. Tussen de kop van de jachthaven te Capelle en de Veerweg aan de Hoofdstraat (= het terrein, waarop een projectontwikkelaar een aantal woningen wil realiseren) lag toen een broodfabriek van de fa. Sneep, waarnaast brood voor menselijke consumptie,ook broodmeel werd vervaardigd. Dit broodmeel vormde een grondstof voor de productie van ochtendvoer voor de kippen. Eén van de medewerkers van deze fabriek vond - op weg naar zijn werk - 's morgens in alle vroegte de twee uit het nest gevallen jonge ooievaars. Eén van de twee had de val niet overleefd en de andere was meer dood dan levend.

Mijn vader (Jos Cové) was toentertijd de dorpssmid van Capelle en werkte ook veel voor de fa. Sneep. Toen vader op de bewuste morgen bij Sneep voor een karwei kwam, trok hij zich het lot aan van de jonge vogel en bracht deze 's middags mee naar huis. Er werd snel een "ooievaarswieg" gemaakt en met warme kruiken en wat jonge kikkers (die waren er toen in de polders in ruime mate voorhanden) kwam de vogel tot leven en groeide in voorspoed op. Hij kreeg als doopnaam : Jan.

Eenmaal volwassen, hetgeen bij ooievaars snel gaat, zocht Jan zelf zijn voedsel. Dit voedsel bestond niet alleen uit kikkers uit de toen nog schone sloten, doch ook insecten, veldmuizen, mollen, e.d. Ten tijde van de komst van de herfst had Jan géén zin om te gaan trekken en bleef rond ons huis en de smederij hangen (thans het pand : Waspiksedijk 1 te Capelle). Het voedsel buiten raakte op en Jan moest worden bijgevoederd.

In die tijd waren er te Capelle nog 3 slagers gevestigd, die allen thuis hun varkens en runderen slachtten. De milt van deze dieren werd nergens voor gebruikt en de slagers stonden dit afvalproduct graag af voor Jan, voor wie milt een goed vervangend voedsel bleek. Ik was toen zes jaar oud en mocht van mijn vader op de slachtdagen de benodigde milt bij de slagers gaan ophalen. Jan wist dat precies en als ik dan met mijn fietsje en een oude kussensloop (voor de verpakking van de milt) weg reed, ging Jan vaak mee.

Ook zorgden de kinderen, die de Openbare School aan de Schoolstraat bezochten en die daar tussen de middag overbleven, voor de voedselvoorziening van Jan. Nog voordat de school uitging voor de middagpauze vloog hij al naar het schoolplein en ging daar op een markant punt zitten om zich te laten verwennen met broodbeleg van vele kinderen.

Vader Jos was één van de weinigen in het dorp, die beschikte over een motor met zijspan (een Harley Davidson). De zitplaats in het zijspan was afgeschermd met een windscherm en als vader soms met de motor wegging naar Waspik, Raamsdonksveer of Oosterhout, kwam het vaak voor, dat Jan in het zijspan meereed. Vader had onderweg bekijks genoeg en als zijn bezoek ergens te lang duurde naar Jan's zin, dan vloog Jan op eigen gelegenheid terug naar huis.

In de wintermaanden was Jan niet alleen 's nachts in de smederij, doch ook overdag, als er gewerkt werd en het smidsvuur lekker brandde. Jan was in ons gezin een echt huisdier geworden. In het voorjaar van 1936 had vader een lange lantaarnpaal gekocht en daarop, met gebruikmaking van een wagenwiel, een echt ooievaarsnest gebouwd. Deze paal met nest werd in de tuin geplaatst en Jan kon z'n plezier niet op. Na enkele weken kwam er evenwel een ooievaarspaar, dat zich het nest van Jan toeeigende. In een ongelijke strijd moest Jan het loodje leggen. Vader dacht dit probleem te kunnen oplossen en kocht een tweede (kleinere) paal, waarop ook weer een nest werd gebouwd. Dit tweede nest werd in de buurt van de eerste paal geplaatst, doch het ooievaarsechtpaar duldde Jan niet als buurman. In het najaar van 1936 is Jan weggetrokken en wij zijn nooit aan de weet gekomen wat er van hem geworden is.

Daarna hebben vele jaren wilde ooievaars in het grote nest in onze tuin gezorgd voor nakomelingen. Het is voorgekomen, dat er 4 jonge ooievaars zijn geboren. Dit hield in, dat er bij het groter worden van deze jonge ooievaars weinig plaats voor de ouders overbleef. Deze deden overigens in zo'n stadium niets anders dan aan- en afvliegen om voedsel te halen voor hun kroost.

Ik vond het leuk om deze geschiedenis uit het dorp Capelle, welke geschiedenis intussen al meer dan een halve eeuw oud is, op te schrijven en door te geven.