door J. W. F. Werumeus Buning
De zee ontziet geen mensch, geen land;
Een stem spreekt, en de dijken breken.
En, machtiger dan vele preken.
Raakt die stem hart en ingewand:
Eerst als de kracht ons is bezweken,
Is het ons weer een keer gebleken.
Dat wij lijn allen in God’s hand.
Nooit zijt gij beter, Nederland,
Dan als de dijken staan op breken,
Als er naar hulp wordt uitgekeken
Uit eigen en uit hemelsch land:
Dan is on» steeds opnieuw gebleken
Het wilde water als het teeken,
Dat wij zijn allen in God’s hand.
Dan is het schip van staat bemand,
En onverwachte bekwaam gebleken,
Dan buigt de mast, zonder te breken
Dan is de storm een af gezant.
Die ons geweldig toe kwam spreken.
Dan is de kans nog niet verkeken.
Dat wij zijn allen in God’s hand.
PRINCE
Heer God, wanneer de dijken breken,
Van Halsteren tot aan Cadzand,
Leeren wij u opnieuw te smeeken
Erkennend uwen afgezant:
Maak straks de leeuwerik weer wakker.
Die zingt boven herstelde akker.
Dat wij zijn allen in God’s hand.