2.De stormvloedwaarschuwingsdienst
Aangezien in het verleden zware stormvloeden reeds herhaaldelijk overstromingen hadden veroorzaakt, is men al geruime tijd geleden gaan onderzoeken, of het effect van de wind ook niet van tevoren te berekenen was, zodat de stormvloeden althans korte tijd tevoren zouden kunnen worden voorzien. Een belangrijke stoot tot deze onderzoekingen gaf de stormvloed van 13-14 januari 1916, die grote schade aanrichtte. Naar aanleiding daarvan werd op 1 oktober 1921 bij wijze van proef voor de tijd van 2 jaar een Stormvloedwaarschuwingsdienst ingesteld. De verzorging hiervan werd opgedragen aan het K.N.M.I. De proefperiode duurde echter belangrijk langer. Na besprekingen en voorstellen over en weer werd de Stormvloedwaarschuwingsdienst pas in 1938 officieel ingesteld. De resultaten waren in de lange proefperiode niet geheel bevredigend geveest. Nieuwe onderzoekingen bleken noodzakelijk. Deze werden uiteindelijk in de jaren 1944 tot 1947 verricht door W.F. Schalkwijk en resulteerden in het belangrijke werk:
"A contribution on thestudy of Stormsurges on the Dutch coast" (Mededelingen en verhandelingen, K.N.M.I. Serie B, deel I, no. 7).
Schalkwijk heeft hierin de betrekking tussen de wateropstuwing aan onze kust en de windrichting en windkracht boven de Noordzee in grafieken en tabellen vastgelegd. Eén van de belangrijkste conclusies, waartoe het onderzoek leidde, was wel, dat de wateropstuwing evenredig is met het kwadraat van de windsnelheid en van alle windrichtingen het grootst is bij Noordnoordwestelijke wind. De grafieken van Schalkwijk maken het mogelijk met behulp van de weerkaarten en het daaruit afgeleide toekomstige windverloop, de te verwachten wateropstuwing aan onze kust te bepalen. De voornaamste onzekerheid vormt hierbij de meteorologische prognose. Ligt deze vast, dan kan de te verwachten opzet vrij nauwkeurig worden bepaald. Tot de zomer van 1953 was de stormvloedwaarschuwingsdienst zo georganiseerd, dat waarschuwingen voor "flink" resp. "gevaarlijk hoogwater" werden uitgegeven, naar gelang verwacht werd dat het water in bepaalde gebieden bepaalde vastgestelde grenzen zou overschrijden. Met "flink hoogwater" correspondeerde een waterstand, die "overlast begint te veroorzaken", met "gevaarlijk hoogwater" een waterstand, "waarbij grote overlast kan worden ondervonden en plaatselijk gevaar kan dreigen". De waarschuwingen werden telegrafisch aan enkele instanties van Rijkswaterstaat en aan belanghebbenden in de bewuste gebieden doorgegeven.
3. De weersontwikkeling,voorafgaande aan de stormvloed van 1 februari 1953
De maand januari 1953 had tot de 30ste over het algemeen zeer rustig weer gebracht. Ook op die dag vertoonde de weerkaart (fig. 1) geen bijzondere stormdepressies in het beginstadium van haar ontwikkeling maar ons land bevond zich dichtbij een hogedrukgebied, waarvan het centrum ten Zuiden van Parijs lag. In de loop van de 30ste januari bleek echter reeds, dat de nieuwe depressie niet onderschat moest worden, aangezien zij snel in omvangen betekenis toenam, terwijl het hogedrukgebied via de Alpen naar het Oosten begon weg te trekken.
Ten zuiden van IJsland ligt een lagedrukgebied, dat zich snel in tempo verder ontwikkelt. Aan de zijde van de Britse eilandenvoeren zuidelijke winden betrekkelijk warme lucht aan. Uit het gebied tussen IJsland en Groenland wordt met noordelijke winden koude lucht naar het lagedrukgebied gevoerd. De afscheiding tussen warme en koude lucht wordt gevormd door een front, dat door een lijn met open en gesloten driehoekjes is aangegeven. De voorste begrenzing van de warme lucht is met een lijn met open en gesloten halve bolletjes aangeduid.
In verband met deze ontwikkeling werd op 30 januari te 20.15 u. aan alle districten van de Nederlandse kust een waarschuwing voor harde Zuidwestelijke wind gegeven. De ontwikkeling van de depressie ging intussen snel voort en op 31 januari om 1 uur ’s nachts (fig. 2) had zich achter de depressie een stormveld ontwikkeld, dat toen vlak ten Noordwesten van Schotland lag. Het ontstaan van dit stormveld was niet alleen het gevolg van het snel dieper worden van de depressie, maar ook van de ontwikkeling en het naar het Oosten opdringen van een krachtig hogedrukgebied op de Oceaan ten Zuiden van IJsland. De ontwikkeling van de Noorderstorm bij Schotland had verstrekkende gevolgen voor het weersverloop in het hele Noordzeegebied. De bewegingsrichting van de depressie werd hierdoor namelijk verstoord. Haar koers, die aanvankelijk oostelijk was, werd nu zuidoostelijk, waardoor het stormveld zich over de gehele Noordzee kon uitbreiden. De storm zelf nam in de ochtend van de 31ste bij Schotland nog verder in hevigheid toe en rond het middaguur kwam aan de Noord- en Oostkust van Schotland een orkaan voor met gemiddelde windsnelheden van 125 km per uur. Op één van de Orkney-eilanden bij de Noordoostkust van Schotland werd een windstoot van bijna 200 km per uur geregistreerd. Terwijl het depressie-centrum zich in de loop van de 31ste januari in zuidoostelijke richting over de Noordzee bewoog, trok de orkaan, die gekoppeld was aan een trogvormige randstoring van de depressie, langs de Oostkust van Engeland in de richting van ons land.
Uit de analyse van de weerkaart van 31 januari 13 uur Ned. tijd, (fig.3) welke omstreeks 17 uur gereed was, bleek deze ontwikkeling duidelijk. Invervolg op de waarschuwingen voor storm en flink hoogwater, die ’s morgens resp. om 09.50 u. en om 11 uur waren uitgegaan, werden daarom om 17.15 u. de volgende waarschuwingen uitgegeven:
Het lagedrukgebied heeft zich in 24 uur tijds van bet zeegebied ten zuiden van IJsland naar het gebied ten noorden van Schotland verplaatst.De noordwestelijke tot noordelijke winden aan de linkerzijde van de depressie zijn belangrijkin kracht toegenomen. Sommige stations melden zware storm.
Een uitloper van de depressie, die nu boven de Noordzee is aangekomen, ligt bij de kust van Schotland en veroorzaakt daar winden van orkaankracht. De koers van de depressie, die in de voorafgaande dagen oostelijk was, is nu zuidoostelijk geworden.
"Waarschuwingen voor zware storm* tussen West en Noordwest, geldend voor alle districten van het Nederlandse kustgebied. Waarschuwingen voor gevaarlijk hoogwater, geldend voor alle groepen in het Zuidwesten van het land". In de radio-nieuwsuitzending van 18 uur werd hieraan de volgende bijzondere toelichting toegevoegd: "Boven het noordelijk en westelijk deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen Noordwest en Noord. Het stormveld breidt zich verder over het zuidelijk en oostelijk deel van de Noordzee uit. Verwacht mag worden, dat de storm de gehele nacht zal voortduren".
Uit de berekeningen van 17.00 uur betreffende de te verwachten wateropstuwing bleek, dat de kans bestond, dat het peil voor gevaarlijk hoogwater in de groepen Willemstad en Bergen op Zoom met meer dan een halve meter zou worden overschreden. Alvorens het opgetreden verloop van wind en water aan onze kust nader te bezien, zullen we eerst de ontwikkeling van de stormdepressie verder volgen. Deze trok midden over de Noordzee naar Denemarken en de Duitse Bocht. Omstreeks 22 uur passeerde de trogvormige uitloper van de depressie ons land. Hij ging nog altijd vergezeld van een gebied met winden van orkaankracht, alhoewel de windkrachten iets kleiner waren dan 's ochtends aan de Oostkustvan Schotland.
*Onder zware storm wordt verstaan een windkracht van 10 Bft, welke overeenkomt met een windsnelheid van 89 - 102 km per uur.
Het gebied met zeer zware noordwesterstorm, dat 12 uur tevoren bij de oostkust van Schotland lag, heeft zich naar het zuiden van de Noordzee verplaatst.de winden, die af en toe orkaankracht bereiken, beuken onze kust. Een uitgebreid stormgebied bedekt het gehele westen en midden van de Noordzee. De Storm, die over de volle lengte over de Noordzee waait, is op onze kust gericht en kan daardoor het water aan onze kust tot bijzonder grote hoogte opstuwen. De depressiekern bevond zich 1 februari om 1 uur in de Duitse Bocht (fig. 4). Het stormveld omvatte toen vrijwel het gehele Noordzeebekken. De depressie was toen al over het dieptepunt heen en begon langzaam op te vullen. In de loop van de 1ste februari over N-Duitsland naar de omgeving van Berlijn. Hetstormgebied trok echter niet Duitsland binnenmaar handhaafde zich nog geruime tijd op de Noordzee.
4. Het verloop van de storm en de stormvloedaan de Nederlandse kust
Fig. 5 geeft een beeld van het windverloop aan onze kust. In de ochtend van de 31ste januari nam de wind geleidelijk toe, terwijl de richting ruimde van Zuidwest naar West tot W.N.W. Tussen 12 en 13 uur werd in het Zuidwesten van het land de stormgrens (62 km per uur) overschreden. De windsnelheid schommelde vervolgens enkele uren rond de 70 km per uur. Na 15 uur volgde een nieuwe snelle toeneming, gepaard gaande met een ruiming naar Noordwest. Te Vlissingen en Hoek van Holland bereikte de gemiddelde windsnelheid om 22 uur haar maximum, dat bijna 100 km per uur bedroeg. Te Vlissingen werd rond dat tijdstip een windstoot van ruim 120 km per uur geregistreerd. Uit de onderzoekingen van Schalkwijk was gebleken, dat het water gemiddeld 2½ uur op de wind achter is, m.a.w. de maximale opwaaiing van het water komt gemiddeld 2½ uur na het windmaximum. Te Vlissingen werd de maximale opwaaiing die nacht kort na 24 uur bereikt, dus ongeveer 2 uur na het windmaximum. Zij bedroeg 310 cm en viel ongeveer 3 uur vóór het tijdstip van de springvloed van 3.24 uur. Op dit laatste tijdstip was de opwaaiing nog 260 cm. Het water bereikte toen te Vlissingen zijn grootste absolute hoogte, n.1. 455 cm boven N.A.P. Te Willemstad en Bergen op Zoom werd het peil voor gevaarlijk hoogwater met 125 resp. 117 cm overschreden. De springvloed van 1 februari was, voor zover het astronomische getij betreft, een zgn. lage springvloed. Doordat de afstand van de maan tot de aarde niet constant is, komen n.1.nog lage en hoge springvloeden voor. Het verschil tussen de astronomische berekende lage springvloed van 1 februari en de hoge van 15 februari bedroeg voor Vlissingen ongeveer 40 cm. De samenloop van omstandigheden had derhalve nog ongunstiger kunnen zijn. Als de maximale opwaaiing had plaats gevonden precies op het tijdstip van een hoge springvloed, zou de waterstand ongetwijfeld nog hoger geworden zijn.
IJmuiden en Den Helder viel het windmaximum op 1 februari resp. om 1 uur en om 4 uur, dus later dan in het gebied van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren. Dienovereenkomstig lag het tijdstip van de maximale opstuwing daar eveneens later. De maximale opwaaiing was te IJmuiden 340 cm, te Den Helden 335 cm en te Harlingen 405 cm. In dit noordelijk kustgebied vond deze echter juist tijdens laagwater plaats, hetgeen dit gebied voor een ramp behoed heeft. Naast de kracht van de storm was ook de duur een belangrijke factor. Te Vlissingen was de windsnelheid van 31 januari 14 uur tot 1 februari 11 uur, d.i. 20 uur lang, boven de 70 km per uur.