4. De alarmering van diensten en bedrijven
Al in de vroege morgen van zondag 1 februari 1953 werd burgemeester A. Smit door een telefoontje van familie in Zwijndrecht ervan op de hoogte gebracht dat in Zwijndrecht de dijken reeds overliepen. Dat deed hem besluiten een onderzoek in te stellen naar de stand van het buitenwater te Capelle. Terwijl hij zich nog aankleedde belde zijn ambtgenoot, Burgemeester J. Couwenberg in Waspik, hem reeds op om hem mede te delen, dat de buitenpolders waren volgelopen en de stand van het water zeer hoog was. Dat deed burgemeester Smit besluiten de Groepscommandant van de Rijkspolitie telefonisch te verzoeken zijn personeel in dienst op te roepen. Toen de burgemeester om + 06.00 uur 's morgens met zijn auto in Capelle arriveerdetrof hij de hierboven geschetste situatie aan.
Zo stroomde het water over de Waspiksedijk.
De storm joeg het water overal over de dijken heen. Vergezeld van wachtmeester Evertse der Rijkspolitie stelde hij op de overstromende dijken een onderzoek in. Daar het gevaar niet denkbeeldig was dat de aan de dijken wonende ingezetenen in hun slaap door het water zouden worden verrast besloot hij "groot alarm" te geven d.m.v. de sirene van de brandweer in Capelle om de bevolking van de Winterdijk en de Waspiksedijk te waarschuwen. Onmiddellijk werd ook het brandweerpersoneel - voor zoveel nog nodig - telefonisch volledig gealarmeerd. Dat was immers een geoefend en gedisciplineerd corps, dat over auto's en materieel beschikte en geschikt was om niet alleen bij brand maar ook bij andere calamiteiten hulp te bieden. En dat heeft het corps in die dagen ten volle bewezen. Reeds tegen 07.00 uur arriveerden de manschappen met de brandweerauto en de bellenwagen in Capelle. Onmiddellijk begonnen zij met de redding en evacuatie van mensen en vee.
Ook stelde de burgemeester zich direct in verbinding met de heer Th. A. Rijken, Waspiksedijk 20, die voorzitter was van enige kleine polders te Sprang-Capelle ten einde overleg te plegen over de te nemen maatregelen. Maar aangezien deze kleine polders niet over mankracht of materiaal beschikken om bij zo'n ramp op te treden kon deze geen hulp bieden. Dat bleek praktisch overal in het rampgebied het geval te zijn. Daarom kwam de leiding van de hulpverlening in alle getroffen gemeenten terecht bij de burgemeesters. Terecht zijn dan ook na de watersnood wettelijke maatregelen tot stand gekomen tot reorganisatie en concentratie van de waterschappen opdat deze, beter bemand en beter geëquipeerd, aan eventuele watersnoodrampen in de toekomst het hoofd zullen kunnen bieden.
Een kijkje op de schuur van Jos. Rosenbrand aan de Hoofdstraat
Om + 07.45 uur stelde de burgemeester de Commissaris der Koningin van de omvang van de ramp en de genomen voorlopige maatregelen in kennis. Hij sprak daarbij de vrees uit, dat de dijken zouden kunnen bezwijken, omdat deze naast het gat op de grens van Waspik en Sprang-Cape1le bij de Vrouwkensvaart (de Hooipers) op verschillende plaatsen reeds ernstig waren aangetast. De Commissaris adviseerde contact op te nemen met Generaal Warringa te 's-Hertogenbosch om militaire bijstand ter versterking van de dijken en zo dringende dijkdoorbraken te voorkomen. Uiteraard werd dit advies terstond opgevolgd en werd aan het verzoek om militaire bijstand met spoed gevolg gegeven, zoals we hierna zullen zien.
De Districtscommandant van de Rijkspolitie, majoor Ruigrok, was reeds zondagmorgen, half acht, in Capelle. Na overleg tussen de burgemeester en hem werd de groep Sprang-Capelle der Rijkspolitie, die reeds terstond hulpverleende en kordaat ingreep, versterkt tot 18 man. Al deze politiemannen hebben veel en nuttig werk verricht, waarvoor hen veel dank is verschuldigd.
5.Redding en evacuatie van mensen en vee
Voor de bewoners van de Waspiksedijk, de Hoofdstraat en de Winterdijk was de situatie direct al heel gevaarlijk. De bewoners dienden dan ook in allerijl hun woningen te verlaten. De Waspiksedijk diende geheel ontruimd te worden. De brandweer reed daartoe met brandspuit en bellenwagen steeds over de overstroomde dijk. Spontaan zijn de manschappen van de brandweer, de Rijkspolitie en burgers in het water gesprongen, op sommige plaatsen 60 A 70 cm door het water wadende, om de bewoners te redden.
De Hoofdstraat nabij de N.H. Kerk, gezien in de richting van Labbegat. De keermuur aan de zuidzijde van de straat hield het water tegen.
Daar het hier veelal dijkwoningenbetrof met laag liggende achterhuizen, leverde dit vele moeilijkheden op, omdat veel afritten of trapjes op- en af moesten worden gegaan, die soms waren weggeslagen of vernield. Vrouwen, kinderen en ouden van dagen zijn op de rug of op de armen naar een hoger gelegen punt, n.l. nabij de brug te Capelle gedragen. Gehandicapten en zieken werden per brancard of matras vervoerd, in vele gevallen tot de Tolsteeg. Particuliere auto's, de bellenwagen of de autospuit brachten de geëvacueerden dan verder naar familie of kennissen en bij gebreke daarvan in eerste instantie naar het café E. Cové aan de Nieuwevaart. Niet iedereen wilde zo maar zijn of haar woning verlaten. Met verschillende mensen moest nogal eens "gepraat" worden vóórdat zij hun woning verlieten. De Tolsteeg, waar langs velen werden afgevoerd, stond zelf ook onder water. Om ± 11.00 uur 's zondagsmorgens zakte het rechterdeel van de autospuit in de oostelijke sloot langs de Tolweg weg. Een takelwagen van de brandweer van Tilburg zette de autospuit weer op het goede spoor. Dat betekende echter wel, dat het carter en de versnellingsbak schoongemaakt moesten worden, nieuwe olie ingebracht moest worden en de wielen, vooral de remtrommels, gereinigd moesten worden. Een inwoonster, de echtgenote van Van Wijmeren, moest in het Gasthuis te Kaatsheuvel worden opgenomen. Ook moest uit één der getroffen woningen het lijk van de daags tevoren overleden mevr., wed. Vos gekist en naar het lijkenhuisje op de algemene begraafplaats aan de Heistraat worden overgebracht. 's Zondagsmiddags om ongeveer 14.30 uur kwam het ontstellende bericht, dat de Winterdijk bij café- restaurant Van Heumen op de grens van Sprang-Capelle met Waalwijk, juist op het grondgebied vanWaalwijk op doorbreken stond. Dat had ook consequenties voor Sprang-Capelle. Ook hier moesten de inwoners gewaarschuwd worden, dat zij zelf en hun vee, hun woningen moesten verlaten. Allen konden dat op eigen gelegenheid, op twee na: Mevr. D. Meyer op Labbegat is met de bellenwagen naar haar dochter in Waalwijk gebracht en de heer A. Tactor is per brancard met de auto van de fa. Rempt naar zijn zoon in Sprang vervoerd. De onderbrenging van de geëvacueerden behoefde niet van bovenaf geleid te worden daar allen bij familie of kennissen in de gemeente of naburige gemeenten op eigen gelegenheid onderdak vonden. Op deze wijze zijn geëvacueerd: binnen de gemeente: 207 personen; naar andere gemeenten: 19 personen. Gelukkig is in Sprang-Capelle niemand als gevolg van de ramp om het leven gekomen.
Na de redding van de mensen kwam het vee aan de beurt, 's Zondags vóór de middag, doch het meest na de middag was men hiermee bezig. Ongeveer 350 stuks vee (paarden en koeien) zijn naar veilig gelegen boerderijen in de gemeente overgebracht. Veelal geschiedde dat door de boeren zelf; verschillende vrachtrijders verleenden met hun vrachtauto's hieraan medewerking, maar het geschiedde ook lopende met het vee aan een touw door de boeren, brandweerlieden en burgers. Een deel van het vee kon direct naar een stalling gebracht worden, doch de rest werd voorlopig bij de landbouwer F. Minnaard, aan het ijzeren hek, dat zijn boerderij, "de Esdoorn", van de Hoofdstraat afscheidde, vastgebonden en later door de boeren zelf, toen zij een stal gevonden hadden, daarheen afgevoerd. De onderbrenging van het vee was met het oog op het gescheiden houden van t.b.c.-vrij vee van niet t.b.c.-vrij vee, nog niet eenvoudig.
Koeien worden door het water op de Waspiksedijk heen, uit de boerderijen in het geïnundeerde gebied overgebracht naar veiliger plaatsen.
De geëvacueerde koeien, waarvoor nog niet direct een “droge”stal was gevonden, werden voorshands vastgebonden aan het hek van de boerderij
“De Esdoorn” van de heer F.Minnaart,in afwachting van transport. Een aantal boeren en de leden van de brandweerstaan er uiterlijk rustig bij, hoewel hetwater op nog geen tien meter van hen vandaan tegen en Over de kruin van de dijk staat. Rechts het ingestorte huis van de heer A, Cové. Een aantal kippen en varkens en een geit zijn omgekomen.
6. Maatregelen tot beteugeling vanhet watergeweld
Uiteraard moesten de Winterdijk en de Waspiksedijk, die op vele plaatsen afgekalfd waren, versterkt worden om verdere dijkdoorbraken te voorkomen. Direct had burgemeester Smit dan ook opdracht gegeven tot aanvoer van zand en zakken, die geleverd werden door particulieren en de Boerenbond, maar vooral van elders werd aangevoerd. Op zondagavond, 1 februari, was een radio-zendwagen van de Verbindingsdienst van de Kon. Landmacht gearriveerd, waarvan zeer veel gemak werd ondervonden. Na een oproep om 1500 gevulde zandzakken, verschenen 2½ uur later 3 trailers met zakken zand uit Venlo. Hartverwarmend was ook de hulp van buiten de gemeente. Al direct had burgemeester Smit aan zijn collega van Loon op Zand om bijstand van de brandweer en de dienst van gemeentewerken van Kaatsheuvel gevraagd. Deze voldeed onmiddellijk met zoveel mogelijk materieel en mensen aan dit verzoek. Reeds om 09.00 uur op zondag, 1 februari, arriveerden deze diensten onder leiding van de directeur van gemeentewerken, tevens commandant van de brandweer, de heer Hopman. De heer Hopman en zijn mensen hebben zich in de moeilijke eerste uren van de eerste rampdag zeer verdienstelijk gemaakt o.m. bij het versterken van de Waspiksedijk bij de Hooipers, waar de kruin - zoals reeds gemeld - 75 cm diep over een lengte van ± 60 m was weggeslagen. Mede door hun hulp kon een dijkdoorbraakworden voorkomen. Ook op de kritiek geachte woensdag, 4 februari 1953, gaven zij wederom acte de préséance, al behoefden zij toen niet te worden ingezet. Ook verschillende ingezetenen stelden zich onmiddellijk beschikbaar hetzij met hun personenauto’s voor het vervoer van geëvacueerden hetzij met hun vrachtauto's voor het transport van vee, zandzakken en zand. Maar evenzeer zetten burgers zich in voor het verrichten van allerlei soorten werkzaamheden. Ook in Sprang-Capelle waren de spontane hulpvaardigheid en offergezindheid, evenals elders, aanwezig. Bij uitstek de leden van de plaatselijke vrijwillige brandweer hebben zich vanaf het eerste uur tot dat het karwei geklaard was met wegcijfering van zichzelf ingezet. Direct al 's-zondagsmorgens moesten zij onder moeilijke omstandigheden, daarin bijgestaan door leden van de Rijkspolitie en enige burgers, vele ingezetenen uit hun woningen evacueren. Zij hielpen bij de evacuatie van vee, om vervolgens een week lang de bedreigde dijken te helpen versterken. Maandag en dinsdag, 2 en 3 februari, begonnen zij al met het aanvullen van de afkalvingen van de binnenzijde van de dijken en van de toegangen naar dijkwoningen, die veelal ook weggeslagen waren, waardoor hun bewoners niet naar hun huizen zouden kunnen terugkeren wanneer het water zou zijn gezakt. Verschillende woningen en fundamenten van woningen werden door hen gestut om instorten van de woningen te voorkomen. Hiervoor heeft het brandweerpersoneel heel wat zand verwerkt. De genoemde dijken, die tevens deel uitmaakten van de verkeersader door de Langstraat, waren overdekt met allerlei voorwerpen, drijfhout en veel rommel dat de vloed op de dijken had doen aanspoelen, daarbij veel kadavers van geiten, varkens, kippen, ratten enz.
Dit alles moest ten spoedigste worden verwijderd. Dat geschiedde ook weer door het personeel van de brandweer en van gemeentewerken. De kadavers werden naar het destructiebedrijf overgebracht. Lijken van personen zijn alhier niet aangespoeld. Alom was er dan ook veel lof en waardering voor deze moedige brandweermensen. Dat gold ook voor de burgers, die de geëvacueerden opnamen en voor de boeren, die onmiddellijk hun stallen openden voor het vee uit de geïnundeerde gebieden. In de loop van de avond van zondag, 1 februari 1953, arriveerde een groep vrijwilligers uit Bussum, die spontaan heeft meegeholpen met het vullen van zandzakken. Laat in de avond vertrokken zij weer. Dankzijeen lichtaggregaat, in bruikleen verstrekt door de gemeente ‘s-Hertogenbosch, kon 's avonds worden doorgewerkt. Vooral ook opgeroepen militairen hebben zeer verdienstelijk werk geleverd bij het versterken en dichten van de dijken. Op het eerste telefoontje op zondagmorgen 1 februari van burgemeester Smit zond Generaal Warringa in Den Bosch een detachement militairen van ongeveer 100 man uit Oirschot. Dat begon onmiddellijk de dijken op de meest bedreigde plaatsen met zandzakken te versterken. Een deel van de militairen was constant bezig zakken met zand te vullen. Zij hebben op die eerste dag voortreffelijk werk verricht. Op maandag, 2 februari 1953, werden de militairen uit Oirschot vervangen door een detachement, bestaande uit 93 man vaandrigs van de S.R.O.A. uit Breda.
In samenwerking met en onder leiding van de Provinciale Waterstaat hebben zij hard gewerkt om de beschadigde Winterdijk en Waspiksedijk provisorisch te herstellen. Doch dinsdag, 3 februari 1953, werd dit detachement weer vervangen door 150man van het Regiment Stoottroepen van de Landmacht uit ‘s-Hertogenbosch.
De Waspiksedijk, ongeveer op de grens van Sprang-Capelle en Waspik(bij de Hooipers), was één van de vele punten waar het water een doorgang had geforceerd. De weg werd geheel overspoeld en in allerijl trachten militairen met zandzakken een barricade op te werpen tegen het watergeweld
De Winterdijk bedekt met allerlei rommel, dat de watervloed achterliet.
Dat regiment werd ingekwartierd in het gebouw "Elthato" en de leegstaande pastorie van de Ned. Herv. Kerk te Capelle. Dat regiment is gebleven tot zondag, 8 februari 1953, en heeft samen met een 50-tal DUW* -arbeiders, onder leiding van Ir. de Haan en Ir. Smit van de Provinciale Waterstaat de beschadigde dijken provisorisch zodanig hersteld, dat geen gevaar meer aanwezig was en een eventuele volgende stoot van hoog water zou kunnen worden gekeerd. Op zondag, 1 februari 1953, is door de politie en militairen met een boot een onderzoek ingesteld naar de toestand van de familie Van Suylekom, woonachtig op een boerderij vlakbij de brug over het Oude Maasje te Capelle, en die van twee ambtenaren van Rijkswaterstaat, nl. de heren Joop Stevens en Toon de Vries, die de veerpont over de Bergse Maas te Capelle bedienden en in twee woningen op de dijk langs de Bergse Maas woonden, juist tegenover de aanlegplaats van het pontveer. De woningen zijn ruim 2 jaar geleden gesloopt. Men was ongerust over deze families, doch men had ze nog niet kunnen bereiken. Op het tijdstip van de ramp werd de boerderij bij het Oude Maasje bewoond door Adriaan van Suylekom met zijn vrouw en zijn zoon Johannes. De boerderij was betrekkelijk nieuw. Bij de strijd om het Capelse Veer** was de vorige boerderij, die op dezelfde plaats stond, in het strijdgewoel in vlammen opgegaan. Die strijd had bovendien nog eendiepe wond achtergelaten in het leven van deze familie.
*DUW - Dienst Uitvoering Werken
** Zie het Bevrijdingsnummer van "Bruggeske" (1990-1)
Op 6 december 1944 was één der twee zoons, nl. Hendrik van Suylekom, met paard en wagen op een landmijn gereden. Een knecht, een jongen van Van der Galiën (17 jaar) was op slag dood. Zoon Hendrik leefde nog en is nog naar het ziekenhuis gebracht, waar hij de volgende dag is overleden. De wagen werd vernield; het paard mankeerde niets. De andere zoon, Johannes, die op het moment, dat de mijn ontplofte het hek opende, waar de wagen doorheen moest, mankeerde evenmin iets; hij ontsnapte aan de dood! Johannes van Suylekom, die thans woonachtig is Hoofdstraat 65 en wiens zoon thans de boerderij aan het Oude Maasje bewoont, herinnert zich de ramp nog goed. Op zaterdagavond, 31 januari 1953, was hij met zijn vriend S. Vos per fiets naar een kennis, de familie Achterberg, geweest. Ongeveer 12 uur ’s nachts keerden zij terug. S. Vos merkte op, dat het water in de haven wel heel hoog stond. Hoewel het op dat uur eb was, had het water het peil van vloed reeds bereikt. Over de Veerweg reed Johannes alleen naar huis. Bij de "Vier Heultjes" gekomen, besloot hij even op de havendijk naar de waterstand te kijken. Hij schrok geweldig toen hij constateerde, dat het water maar net onder de kruin van de havendijk stond, waarop hij, zo vlug hij kon, tegen de stormwind in, huiswaarts fietste over de Veerweg. Korte tijd later werd de havenoever bij de "Vier Heultjes" weggeslagen en kolkte het water eveneens door een breed gat in de dijk van de polder "De Waardjes" over de Veerweg. Voor de tweede maal was Johannes van Suylekom aan de dood ontsnapt. De boerderij van de familie Van Suylekom is op een soort terp gelegen.
Kijkje op de huizen aan de Hogevaart nabij Labbegat, gezien vanaf de Winterdijk. De Binnenpolder staat hier behoorlijk onder water.
Hoewel aan alle kanten dooreen woedende zee in een brullende orkaan omgeven, lag de boerderij zo hoog, dat er geen water in huis kwam, zelfs niet in de kelder. Men kon nog net om de boerderij heen over het erf lopen. De koeien werden over het erf naar de hoger gelegen dijk gebracht. Of dat verstandig was? Wat zou er gebeurd zijn wanneer dat stuk dijk zou zijn bezweken? Maar wie kan vooruitzien? De koeien en pinken bleven in de stal. De boerderij bleef droog! 's Maandagsmiddags, zo constateerde de heer Joh. van Suylekom, was het water in het Oude Maasje al behoorlijk gezakt, hoewel het in de polders nog zeer hoog stond en daar voorlopig ook bleef. Nog 14 dagen lang moest Van Suylekom met een bootje de melkbussen naar Capelle brengen. Gelukkig konden ’s zondags 1 februari de op onderzoek uitgestuurde politiemensen en militairen constateren dat bij de betrokken families alles in orde was.