DE TURFVAART VAN VENLOON NAAR DEN BOSCH

Anton van der Lee.

Met toestemming overgenomen uit "Met gansentrou", uitgave van de Vereniging Heemkundekring Onsenoort voor de Oostelijke Langstraat en hot Bovenland van Heusden.
Er zijn weinig dingen zo moeilijk als het verklaren van oude namen, de etymologie. Je kunt ermee in de meest gevarieerde soorten van valkuilen terecht komen, vooral wanneer je de oudste vorm van de namen niet kent, wanneer je de juiste uitspraak niet hebt gehoord of wanneer bepaalde feiten uit de geschiedenis je niet bekend zijn.
In de bijdrage van drs. H.J.M. Thiadens, opgenomen in de aflevering van "Met gansentrou" van mei 1989, tracht de auteur de naam Vlijmen te verklaren met "een scherp snijdend gaan door iets", namelijk de oorspronkelijk zo recht mogelijk door een veenlandschap gegraven Bossche Sloot. Maar helaas, de naam Vlimen is vele eeuwen ouder dan de gegraven turfvaart, zodat de etymologische verklaring in die zin volslagen ondenkbaar wordt. Vlijmen zou volgens A.J. van der Aa zijn gesticht in 962 door Robrecht III, heer van Heusden, terwijl met het graven van de turfvaart niet eerder dan in 1397 kan zijn begonnen. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat het door de heer Thiadens veronderstelde veendek daarmee ook naar het rijk der fabelen zou moeten worden verwezen, maar het vroegere bestaan ervan kan niet door de naam Vlimen worden geadstrueerd.
Laten we eens proberen wat gegevens met betrekking tot de turfvaart op een rij te zetten.
In zijn algemeenheid kan men stellen, dat de middeleeuwse plattelandsbewoner geen enkele behoefte heeft gehad aan een turfvaart, ook al stookte hij turf. Er was in Brabant een overvloed aan turf invele vormen: heiturf, hoogveenturf en klot. Voor eigen gebruik kom je dan met een vervoer per kruiwagen al een heel eind.
Grootschalige uitvening wordt pas interessant, zodra grote groepen van de bevolking zelf niet meer turven, namelijk na het ontstaan van steden als Den Bosch en Breda. Pas dan wordt het vervoer een probleem. De wegen zijn in die tijd zonder meer slecht, wanneer men de turf in grotere hoeveelheden per kar zou willen vervoeren; de karren hebben weinig laadvermogen en trekpaarden zijn nog uitzondering op het platteland, waar meer met de langzame ossen wordt gewerkt. Daar komt nog bij, dat de turf eerst vanuit de drassige veenderijen in kleine hoeveelheden moet worden getransporteerd naar de enigszins berijdbare zandwegen.
Toch ligt het voor de hand, dat vanuit b.v. het vroegere Venloon (nu Loon op Zand) via de Oude Bossche Baan wel turf zal zijn vervoerd naar de stad Den Bosch en via de Waalwijkse Baan naar Heusden, omdat er in de steden nu eenmaal een grote behoefte aan dit product bestond. Het was Pauwels (de Oude) van Haestrecht, die de aanzet heeft gegeven tot de aanleg van een turfvaart vanuit zijn gebied, de heerlijkheid Venloon, naar Den Bosch. Het is daarom van belang, de geschiedenis van deze invloedrijke en omstreden figuur eens nader onder de loupe te nemen.
Op 10 november 1382 verzoekt Zweder van Abcoude en Gaesbeke, heer van Venloon, aan hertogin Johanna van Brabant of hij "het dorp Loon, geheitenVenloon, tegen de palen van Holland ende dat lant van Heusden palende" mag overdragen aan zijn neef Pauwels van Haestrecht, ridder, echter pas nadat deze de koopsom van 2200 oude Franseschilden heeft voldaan. Op 29 augustus 1383 compareert te Brussel voor het Leenhof van Brabant "onserghetrouwen Heer Pauwels van Haestrecht, ridder, voorscreven, thonendealdaereenen brief open, met 's heren van Gaesbekeseghelengeseghelt... geripende dat hem heer Pauwels alsulckengelt als hij hem sculdich weer bleven rurende van der coomanschap ' van den dorpen en Roede van Loon volcomenlijk ende wel betaelthadde." Hij wordt dan ook diezelfde dag met de heerlijkheid Venloon beleend. In 1379 had hij al de heerlijkheid Haestrecht gekocht van de heren van Arkel. Hij was in dienst van Albrecht van Beieren, graaf van Holland, en in 1394 zelfs diens thesaurier, maar op een of andere manier moet hij het daar toch wel verbruid hebben, want in 1396 wordt hij in Vlissingen gevangen genomen en overgebracht naar slot Loevestein, "daer hi vuytbrak ende ontquam. dair hi sijn lijf ende alle sijn goede tegen ons verbuert heeft," zoals de graaf van Holland in 1397 oorkondt. Hij mocht alleen houden wat hij van de graaf in leen hield tussen "Loen en der Spranghen", terwijl zijn vrouw, Elsebeen van Dalem, in elk geval nog in het bezit bleef van hetgeen ze had geërfd van haar ouders en van haar eerste echtgenoot. Hoe Pauwels uit Loevestein is ontsnapt, vertelt de geschiedenis niet; hij heeft er echter minder geschiedenis mee gemaakt dan Hugo de Groot een paar eeuwen later.

Pauwels van Haastrecht moet een vermogend man zijn geweest. Hij vergrote zijn invloed door geld uitGouden munt, ingevoerd door koning Philips VI van Frankrijk in 1337, ook konings schild genoemd en veelvuldig geïmiteerd. Is een eeuw lang de meest gebruikte munteenheid in onze streken geweest. Zie dr. H. Enno van Gelder: "De Nederlandse Munten", 1965te lenen aan hertogin Johanna. Voor 4000 "oude Vranckrijckse schilden" werd hij pandheer van "Gilborghen ende Goirle", hij hield de heerlijkheid Drunen (Van Beers, 1952), hij was hoogschout van Den Bosch en raadsheer van de hertogin, een belangrijk heerschap, maar door zijn drieste optreden zal hij in allerlei conflicten terecht komen. Met zijn neef Willem, heer van Hoorne, Altena en Cortessem, de zoon van Zweder, ontstaan moeilijkheden, omdat de laatste kennelijk meent nog bepaalde rechten in Venloon te hebben in de vorm van schattingen en beden, op te leggen aan de plaatselijke boeren. Willem moet echter bakzijl halen; de twee neven verzoenen zich weer met elkaar op 2 oktober 1394 en Pauwels weet er toch nog een voordeeltje uit te halen: "Voert en sullen heer Pauwels noch sijn erve noch haervredichhuysgesinne tot gene tijden veerschat, tolle noch geenrehandeongelt geven tot Almkerk oftergent anders in onsen Lande van Altena", moet Willem toegeven. Heeft Pauwels dan al plannen in het hoofd voor de aanleg van een turfvaart en denkt hij daarbij aan afzet in Dordrecht? Hij probeert zijn gebied naar het noorden nog wat uit te breiden, in het grensgebied van Holland en Brabant. In 1388, bij gelegenheid van een paalscheiding  , getuigt Jan die Blonde "dat hij plach te wonen mitzijnre moeder tushen de roeden biezen ende normansputten ende dat toen der tijt de Hollanders die koijen ende die schapen te schutten plagen opt moer dat Heer Pauwels nu aen hem treckt" (Verschuren, 1985). Dit schutten of opsluiten gebeurde door de plaatselijke vor3ter, wanneer het loslopend vee bepaalde grenzen had overschreden en tegen betaling van een vergoeding kon men het dan terugkrijgen. Uit de getuigenverklaring blijkt ook, dat het hier vroeger Hollands gebied betrof en dat Pauwels zich dat nu wilde toe-eigenen. Toch schijnt hij daarmee succes te hebben gehad, want in 1393 draagt de graaf van Holland de tienden in dit gebied aan hem over en later blijft dat buiten de verbeurdverklaring van 1397. Kennelijk waren de belangen voor de graaf niet groot genoeg om er een conflict met Brabant voor te riskeren.

Pauwels is heer van Venloon geworden in een kritieke periode. In 1391 nemen de zandverstuivingen, die zouden leiden tot het ontstaan van de Loonse en Drunense Duinen, zulke catastrofale vormen aan, dat het hele dorp dient te worden verplaatst. De boeren moeten opnieuw van start gaan met het ontginnen van grond en er moet een nieuwe kerk worden gebouwd. In 1392 bestemt Pauwels de helft van de tienden voor deze nieuwe kerk, met uitzondering van die welke voor 1269 toebehoorden aan de hertog van Brabant. Het ligt voor de hand, dat de verstuivingsramp en de gedwongen verhuizing van Venloon de landbouw ernstig heeft geschaad en dat de boerenbevolking het in die jaren uiterst moeilijk moet hebben gehad. Deze situatie kan ertoe hebben bijgedragen, dat Pauwels is gaan denken aan een ander middel van bestaan, namelijk grootschalige uitvening van zijn uitgestrekte moeren onder Sprang, het huidige - toen nog niet bestaande - Kaatsheuvel en De Moer. Maar dan zal hij eerst het vervoersprobleem moeten oplossen. Hij zal een turfvaart aanleggen, maar daarvoor heeft hij eerst toestemming van de hertogin nodig.

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 01

Johanna, hertogin van Braband. (14e eeuw)

Hij slaagt daarin op 13 december 1396, gezien het volgende charter:"Johanna, bider gratiën Gods hertoginnen van Lutzemborch, van Lothrijck, van Brabant ende Lymborch, Marcgravinne des Heylichs Rijcs, doen cont allen luden, dat wij om die goede gonst, die wij dragen tot onsen getrouwen Raidtheeren Pauwels van Haestrecht, here van Venloon ende om den getruwen dienst, die hij ons gedaen hooft, ende daglics doet, aensiende gemeynen arber , die daer in is gelegen, onsen goeden luden onser stadt van den Bosch ende anderen onsen ondersaten daer omtrent, voir ons, onse oir ende nacomelingen den selven heeren Pauwels ende sijnen erven nae hem gegeven hebben ende verleent, geven ende verlenen met desen brieven ewelic duerende, dat sij onbegrepen een watervaert mogen doen graven te hueren gerieven doer die heerlicheiden van Drunen ende van Loen ende doer ander heerlicheiden ende dorpen daer des noot geboeren sal den torf van Loen gelegen te vueren tot in der Diesen, die ten Bosch loopt ende voirt in die Maze, of hey des geneugt, behoudelic dien dat sij den goeden lude erve, daer sij dese vairt doir sellen doen graven gelden sellen ter ordinantiën der scepenen daer dat erve onder gelegen is of ter ordinantiën van onsen scepenen van den Bosch op hoir bescheidenheit, nader werden van den erve begraven. Dair opdat wij heeren Pauwels ende sijnen erven willecoiren, dese vaert door der goeder lude erve te doen graven, hiertoe geven wij ende verlenen hen voir ons, onse oir ende naecomelinge, dat sij op dese vaert mogen doen maken bruggen ende spoyen, alsoe vele ende dicwijl als des te doen sal sijn ende hen goet- duncken sal om torf van den voers moer onsen luden als voirs is toe te vueren. Ende want heer Pauwels ende sijn erven dese brugen ende spoyen nyet wel geleggen ende gehouden en connon sonder grooten coste ende last, so hebben wij voir ons, onse oir ende naecomelinge hen gewillecoirt ende gegeven,dat sij van elcken last torfs, te weten is van thiendusentich torfs, die doer dese vaert sellen werden, nemen mogen ende 3ellen ewelic ende emmermeer also lange als dese vaertstaensaleenen ouden groten tournoysen ' van eenenyegelicken, dien torf toebehorende ende omdat wij willen dat deseonseiegewerdigegiftealtijt vast ende gestede gehouden werdeso hebben wij in vestlicheiden des onsensegelaendesen brief doen hangen. Gegeven te Brussel derthien dage in Decembri in 't jaer ons heren duysentdryehondertses ende ne- gentich."

De turfvaart van Pauwels van Haastrecht was beslist geen nieuw idee. Vooral in West-Brabant had men al bijna 150 jaar ervaring op dat gebied. (Leendcrs, 1986). Aanvankelijk diende zo'n vaart ook voor de afvoer van het vele water uit het drassige wingebied van de turf en dan was het niveau hoog genoeg, maar na verloop van tijd moest de vaart met behulp van spuien (sluizen) op peil worden gehouden. Dit waren nog geen dubbele (schut)sluizen en wanneer er dan ook een schip moest passeren, dan liep het vak tussen twee spuien bijna leeg. Bij stroomopwaarts varen was dat waterverlies nog groter. Om toch voldoende water beschikbaar te houden, worden de uitgeveende gebieden ten dele als bassins gebruikt. Bovendien werd er in konvooi gevaren. De turfvaart naar Den Bosch was slechts een roede (5,75 m) breed en uiteraard vrij ondiep,

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 02

 Aan de weg van Tilburg naar Loon op Zand ligt het witgepleisterde huis Loon op Zand, ten dele nog omringd door een dubbele gracht.De statige edelmanswoning is gebouwd op het muurwerk van een middeleeuwse donjon. In 1587 werd het versterkte huis door staatse troepen ingenomen. Kort daarna viel het in Spaanse handen. In 1777 werd de burcht bijna geheel gesloopt, waarna op de kelderverdieping van de zware toren het huidige landhuis werd opgetrokken.

(Vervolg van De turfvaart van Venloon naar Den Bosch 1)

zodat er alleen door platbodemvaartuigen gebruik van kon worden gemaakt. Zo’n turfplijt, die een meter of veertien lang was, moest voortgeboomd worden.

Hoewel de voorgenomen vaart van Pauwels niet veel breder hoefde te zijn dan een behoorlijke sloot, toch was de aanleg ervan, begonnen in 1397, geen kleinigheid. Bovendien, ondanks de goedkeuring van de hertogin, bleek het nog niet zo eenvoudig om het eens te worden met de inwoners van Drunen en van andere plaatsen waar de vaart doorheen moest worden gegraven; hierover later meer.

Pauwels heeft dan ook de voltooiing ervan niet meer mogen beleven. Zijn driest optreden rond de opvolging van Johanna van Brabant leidde tot zijn ondergang. Johanna van Brabant, gehuwd met Wenceslaus van Bohemen, had geen wettige opvolger en al tijdens haar leven werd er dan ook begerig gekeken naar dit welvarend gebied. De keizer wilde het leen weer rechtstreeks aan zich trekken, maar ook de hertog van Bourgondië maakte zich er sterk voor. In Den Bosch, waar Pauwels van Haastrecht hoogschout was, ontstonden al gauw twee partijen. De graaf van Holland, Albrecht van Beieren, die waarschijnlijk een combinatie van Bourgondië en Brabant een te machtige buurman vond, steunde de keizer en stuurde zelfs de heer van Borselen naar Den Bosch om het vuurtje van de tweedracht nog wat op te stoken. Die maakte het kennelijk al te bont, want ondanks het feit dat Pauwels met Albrecht van Beieren sympathiseerde, moest de hoogschout de onrustzaaier gevangen zetten. In het algemeen bleek, dat de adel koos voor Johanna, die zelf de hertog van Bourgondië als opvolger prefereerde, terwijl de burgerij aan de kant van de andere partij stond. Pauwels, die bij de Bossche burgerij veel aanzien genoot, stelde zich aan het hoofd van troepen uit de burgerij en hij veroverde en verwoestte bezittingen van edelen, die Johanna trouw waren gebleven. De hertogin kon dat uiteraard niet ongestraft laten passeren en zij stuurde een leger onder aanvoering van Jan van Wittem naar Venloon met als opdracht, het kasteel van Pauwels met de grond gelijk te maken. De Bossche burgers namen dat op hun beurt weer niet en joegen de aan Johanna getrouwe edelen de stad uit: een lijnrechte opstand .

Wat er zich in dat bewuste jaar 1400 rond Venloon precies heeft afgespeeld, vertelt de geschiedenis niet. Het meest waarschijnlijk is dat Pauwels, die in Venloon twee kastelen bezat, namelijk het grote kasteel, waarvan heden ten dage nog het onderste deel van één toren (het "Wit Kasteeltje") resteert een donjon "De Commer" aan de oude weg naar Tilburg, de strategische fout heeft gemaakt, zich in de zwakkere Commer te verschansen, terwijl zijn vrouw en zijn zoon Dirk zich in het hoofdkasteel bevonden. De Commer werd ingenomen en verwoest, maar het grote kasteel weerstond een belegering van drie maanden. Alles bijeen was de situatie voor de berooide Johanna verre van aangenaam: een geldverslindend beleg van Venloon, een opstandige stad Den Bosch, die eveneens belegerd werd, maar toen de nood het hoogst was, wierp de hertog van Bourgondië zich als bemiddelaar op en er kwam een verzoening tot stand. Voor Pauwels van Haastrecht te laat, want het ziet ernaar uit, dat hij bij de inname van de Commer is gesneuveld. Hij wordt nadien nergens meer vernoemd en een jaar later wordt zijn vrouw als weduwe aangeduid. Maar daarmee was de aanleg van de turfvaart naar Den Bosch niet van de baan. Dirk van Haastrecht, een minder onstuimige figuur dan zijn vader, zette het werk voort. Bij de dood van Pauwels van Haastrecht in 1400 was de aanleg van de turfvaart, waarmee in 1397 begonnen was, nog niet ver gevorderd. De onderhandelingen met de grondeigenaren, die de vaart over hun bezit moesten gedogen, verliep moeizaam. Zo had Pauwels aan Drunen, waar Boem die Smyt en Gerrit de Bye Janssoen schepenen waren, gevraagd "dat allen aen die zuytzidegeërft... dat sij hem gonnen wouden een vaert ende een waterlaet te maken doirheurrealre erven een roede breed, om sinentorff ende moer van Loon daer doir te voeren". De Drunenaren stonden daar niet onwelwillend tegenover, maar er bleven een paar dwarsliggers, namelijk Peter Heynbeyssoen, Heyl Hermans en Lambrecht Gibensoen. Er werd handjeklap gespeeld: de Drunenaren zouden vrijgesteld moeten worden van tol. Pauwels stond dit toe, maar dan alleen voor de turf voor eigen gebruik van de Drunenaren, die hun brandstof in Loon zouden halen, maar was de turf bestemd voor doorverkoop buiten Drunen, dan was er wél tol verschuldigd, ook al kwam de vervoerder uit Drunen. De heer van Loon wist te voorkomen, dat de Drunenaren tot een schouw op het Drunens gedeelte gerechtigd zouden zijn, maar ter compensatie daarvoor moest hij twee bruggen aanleggen, in "Spapendijc" en "opterMenhostat". Maar de definitieve instemming bleef uit. Zoals vermeld werd Pauwels van Haastrecht opgevolgd door zijn zoon Dirk, die tot 1440 heer van Venloon bleef. Dirk heeft de vaart voltooid en er ook rijke inkomsten van genoten. Niet alleen kon hij zijn turf verkopen, maar bovendien moesten deturfschippers (brabers) 'van elke vracht nog een "oude grote tournoyse" aan tol betalen. Per jaar betekende dat nog een aanzienlijk bedrag. In een cijnsboek van de heerlijkheid Venloon over het jaar 1598 - men begon in die tijd ook Loon op 't Sandt te schrijven - staat vermeld, dat Peter Wouters Quaaitaal, de vaartmeester, voor zijn heer een bedrag van 372 gulden en 10 stuiver aan tol had geïnd. Het ziet ernaar uit, dat pas rond 1420 de vaart voltooid was. In een schepenbrief d.d. 20 januari 1417 van 's-Hertogenbosch wordt immers vermeld, dat Herman Hermanssoen uit Drunen (een broer van Heyl Hermans?) aan Dircken van Haestrecht, here tot Venloen, toestaat "bij gonste der vaert ende den waterlaet, gelijc die gebuer hem des gegonnen hebben soeverre als dat aensijn erve gedruech ende soeverre als hem dat aengaende was ende niet voerder" door zijn bezittingen te graven. Het verzet in Drunen heeft dus lang geduurd. Toen de vaart eenmaal operationeel was, begonnen de problemen pas goed. De heer van Waalwijk, FoijkeFoijkens van Wermonde, claimde dat de turfvaart in het Hoekske, bij het Loenermeer ten zuiden van de Hel- of Meerdijk over gebied liep dat onder zijn zeggenschap viel. Dirk van Haastrecht reageerde ondubbelzinnig. Hij richtte op de omstreden plaats een galg op en liet er een misdadiger terechtstellen, het sterkste bewijs dat hij in die tijd m.b.t. zijn rechten kon leveren, want een executie kon alleen rechtsgeldig worden uitgevoerd binnen het gebied van de eigen jurisdictie. De eigenlijke gerechtsplaats lag overigens helemaal in de uiterste zuidwesthoek van de heerlijkheid, aan het Galgeneind (De Moer) tegen de grens met Dongen. De heer van Waalwijk liet echter de galg tussen de Meerdijk en de turfvaart afbreken en dat betekende een lijnrechte oorlogsverklaring. Dirk, kennelijk minder krijgshaftig dan zijn vader, beklaagde zich hierover bij zijn leenheer, hertog Antonius van Brabant en deze stelde vast, dat de aanspraken van Foijken ongegrond waren. De laatste wenste zich daar niet bij neer te leggen, met als gevolg dat een strafexpeditie naar Waalwijk moest worden gehouden. Foijke vluchtte naar Loevestein, zijn kasteel werd ingenomen, zijn bezittingen verbeurd verklaard en met wagens afgevoerd naar Den Bosch. Een jaar later smeekte de opstandige leenman de hertog ootmoedig, te mogen terugkeren en hersteld te mogen worden in zijn oude rechten. Toen Dirk van Haastrecht een aantal jaren later zijn jurisdictie over het omstreden gebied opnieuw bevestigde door er twee misdadigers te laten radbraken, werden zijn rechten verder ongemoeid gelaten en de raderen bleven staan tot ze van verwering uiteen vielen. Veel ernstiger moeilijkheden ontstonden in 1446, toen Pauwels de Jonge zijn vader Dirk was opgevolgd. De aanstichter was nu Dirck van der Merwede, ridder, heer van Eethen en Meeuwen, castelijn van Geertruidenberg en baljuw van Zuid-Holland, die in 1445 heer van Baardwijk werd. Hij veroverde gebied ten zuiden van de Meerdijk en vernielde despuien in de turfvaart. Van de weinige turfplijten, die desondanks met grote moeite nog van de vaart gebruik maakten, ging hij tol heffen. Hij nam boeren, die in het omstreden gebied woonden, gevangen en sloot ze op in Baardwijk of in Heusden, voerde er het vee weg en liet zijn onderdanen hei maaien, leem steken en vee weiden op Loons grondgebied. Zijn optreden werd steeds brutaler. Claes, zijn bastaardzoon, nam zelfs een Loonse schaapherder gevangen en dreef hem met kudden en al naar Baardwijk. Het was duidelijk een conflict geworden, dat niet beperkt bleef tot een tweetal plaatselijk heren: het werd steeds meer een zaak tussen het hertogdom Brabant en het graafschap Holland. Niet alleen de arme boeren werden er de dupe van, maar ook de inwoners van Den Bosch, die afgesneden werden van een regelmatige brandstof- voorziening, gezien de verklaring van de hertog "het grote ongerief van onser stad van den Bossche ende andere ondersaten daaromtrent, die groot gebreck van torvendaaromme een lange wijle hebben moeten gedoegen". Alle klachten kwamen terecht bij Pauwels, die na vijf jaar tenslotte de kwestie aanhangig maakte bij Philips van Bourgondië, de hertog van Brabant, daarbij gesteund door de Bossche burgerij.

De zaak was minder eenvoudig dan ze leek, want er waren allerlei verschillende rechten in het geding: eigendomsrechten, gebruiksrechten, jurisdictie enz. De Hoge Raad van Brabant moest er zich over buigen. Voor de rechters vlogen de grofste beschuldigingen over en weer. Ook Venloon zou zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige wandaden.

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 03

Trace turfvaart Plantloon

Zo zou de schout van Loon, Pauwels van Haestrecht Roelofszoon en zijn jager Dierck in de hei achter Baardwijk, Urbaen, de vorster van Baardwijk, een zeer oude man, zodanig hebben toegetakeld, dat hij al zeven weken doktert: ze zouden hem op de grond hebben gegooid en met hun knieën op zijn buik en ribben zijn gevallen. Maar de tactiek van Dierck van der Merwede was vóór alles, het conflict op het niveau Brabant contra Holland te brengen. Vandaar zijn verweer, dat Pauwels de Oude destijds aan Baardwijk toestemming had gevraagd om de vaart te mogen aanleggen. Er zou verschillende malen over vergaderd zijn en Pauwels zou de Inwoners vanBaardwijk hebben moeten bidden en smeken om hun goedkeuring, die dan alleen nog maar gegeven zou zijn op voorwaarde dat de Baardwijksen bruggen over de vaart zouden mogen leggen. Volgens een oude paalscheiding zou het Hoekske Baardwijks gebied zijn en Heusdense tolgaarders zouden er zelfs ten bate van Holland tolgeld hebben geïnd.
Het geding eindigde voor Baardwijk uiterst onvoordelig. Pauwels de Jonge werd onherroepelijk in zijn rechten hersteld m.b.t. het gebruik van de vaart, de spuien en de tol. Dierck werd veroordeeld tot het opruimen van alle beletselen, die door zijn toedoen waren aangebracht. Hij moest alle gevangen genomen inwoners van 's Hoekske vrijlaten en aan de heer van Loon alle schade vergoeden en de winstderving betalen, die door vijf jaar stagnatie van de vaart was veroorzaakt. De bedragen zouden door de Hoge Raad worden vastgesteld. Binnen zes weken zouden bovendien namens de Hoge Raad de juiste grenzen nog eens worden bepaald door landmeters, vergezeld van de raadslieden Gerrit Potter en Meester Adriaen van der Ee.
Deze uitspraak, gedaan op 28 augustus 1451, heeft kennelijk zware lasten op de inwoners van Baardwijk gelegd. Het is mogelijk dat Pauwels de Jonge heeft willen voorkomen, dat hieruit al te grote verbittering zou ontstaan. Zijn rechten waren bevestigd en daarin lag zijn belang. De financiële aspecten van het vonnis waren van minder betekenis voor een zo welgesteld man. Op 14 mei 1461 verzoent hij zich dan ook met de inwoners van Baardwijk en hij laat daarvan een notariële akte opmaken, waarin hij eerst nog eens de uitspraak van de Hoge Raad herhaalt. Pauwels maakt er een indrukwekkende show van met vele getuigen van naam, waaronder ook leden van de Hoge Raad, die tien jaar tevoren het voor hem gunstige vonnis hadden geveld. Er wordt nog eens opnieuw uitgesproken: "Dat Pauwels, voirs blijven ende behouden soudesijneheerlicheyt van Venloenmetterghemeyten achter Waalwijk ende Baerdwijck totter Meerdijck toe ende die voirsgemeyngebueren van Baerdwijckdaergeenroleij recht in behouden en sullen ende •Pauwels voirnoemptsoudequytschelden den gemeij-nengebueren van Baerdwijck van alle costen, die daer om geweest hebben tot desen dage toe, dewelckegedinge ende vuytspraken de voirgenoemdepartiennaevolgende ende yerst die voirnoemdegemeyngebueren van Baerdwijckgemechtigt van den ingesetenen en bekenden voir mij notaris ende getuyghen ende in presencien van den deenxluydenvoirscreven, Pauwels sljneheerlicheyt in alder manieren als voirssteet, na vuytwijsensijnre brieven. Ende Pauwels voirs scan quyt den gemeynengebueren van alle costen, die hij hen van de voorgenoemde gescillenhadde mogen heysschen ende dit hebben sij verbonden ende verpeyntbeydepartienaenbeydensiden vrij, vast, goet ende van weerde te houden tot ewigen dagen op die peyne van hondertEngelschenobelen, half tot mijns genedigenheeren van Bourgondien ende Brabant behoeff, ende dander helft totter partienbehoeff, die daernaevolgende is der vuytsprakenvoirs."

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 04

Duiker in de voormalige turfvaart

Een eeuw lang vernemen we daarna weinig over de turfvaart. In 1553 zijn er weer de nodige strubbelingen, deze keer van de kant van Helvoirt. Wat de oorzaak of de aanleiding is geweest, vertelt de geschiedenis niet, maar het is bekend dat er tussen Helvoirt en Nieuwkijk wel vaker onenigheid is geweest over het gebruik van de gemeint tussen beide plaatsen in de buurt van het Kuyks Verlaat. In elk geval: de stuwen in de vaart worden weer eens vernield en de heer van Venloon beroept zich deze keer op keizer Karel V. Ook nu weer wordt hij in het gelijk gesteld, zoals blijkt uit onderstaande akte:

"Condt zij eenenyegelijcken hoe dat wij Jost Peeterssoon ende Adriaen Henrick Nouwens, schepenen in Venloon als Loon op 't Zandt daer bij aen ende over hebben gestaenaldair Willem Jacob Betten zoon, Jan Willem Broeken zoon, scepenen in Helvoirt ende onlanx een van den geswoirens ende regeerders aldair geweest hebben ende AntoenisDircxzoonvercleerden als gedeputeerden gesonden geweest te zijn van den gezwoiren ende regeerders last ende volcomen macht ende beveele hebbende van hen ende eendeels van den ingesetenen ende nagebu- eren van Helvoirt om met den jonckerenDiericken van Grevenbroek, heer van Loon van hueren dorps- weegen ende huerennaeme te accordeeren ende met vrijnschappe te overcommen van der turbatie, vuyt- werpinge ende breekinge van der spuye ofte verlaetestaende inde vairte die van Loon ten Bossche loopt, dat zij luyden des voirsyden dorps van Helvoirt vuytgewoirpen ende sonderconsente mijns voorsijdenheeren van Loon gebroeken hebben oftegeconsenteert hebben gehadt op ten XIIIdendachMeyen anno XVC ende vierenvijftichlestleden om vuytgeworpenendogebroicken te woirden lopende om te eviteeren ende scouwen 't proces dairtoe in gedaich waren ten enyndedyeturbateurs ende vuytwerpers der voirsijdenspuye ofte verlaet dat weederomrepareeren ende mijnen voirnoemptden heer rembourseeren, opleggen ende betaelensoudenallnaer den blijckende bij den mandementen van manitenneaen den raedtons heeren des keijsers van Brabant geexpedieert ende oickbijderrelatien des executeurs daeraengehecht, soe bekenden dye voir- genoemden gedeputeerden ende verclaerden in den naeme en van weegen der ingeseetenen van Helvoirt, dat sijdyevoirsijdenturbatie, vuytwerpen ende breeken der spuye ofte verlaetstaende in de voirsvairt in oft omtrent den broecke ofte gemeynte van Helvoirt qualijckengedaen hebben gehadt want sij ofte oick 't voirs dorp van Helvoirt tottenselvenverlaete, spuye ofte vaertevoirsegeen recht en vermoeten te hebben, noch oickvoir datum voirsspuyen ofte dairnae met ende uyt goeden titule van recht vuytgeworpen hebben gehadt, noch dairinnegeconsenteert te hebben, geloovendedairtoe die voirnoemde gedeputeerden van Helvoirt mijnen voirsheere van Loon binnen een maendevoir zijn scaede te geeven ende een zekere soiwne van penningen te betaelen, daer mijn heer voirsvercleerden ende zeedevoir die reyse ende tijtmeede te vreeden en de vernucht te weesen, want ende orameArntJanssoon van Broeckhoven, dairboirgevoirwoirden als voirsijneygenscultedair voor te pande stellende sijnen persoon ende allen sijn goeden binnen ende buyten der heerlicheit van Venloon gelegen zijnde, dyen die voirsegde Willem, Jan ende Antonius geloofden op hen ende op allen hen goeden scaedeloos te ontheffen in kennisse der waerheit,so hebben wij: Jost ende Adriaen voirnoemdonse zegelen hier aengehangen int jaer ons heerenduysentvijffhondert vijftig ende drie opten XXIX dacht vandeSeptemberi.

Opnieuw blijkt hier, dat de Loonse heren in de loop van de tijd heel wat aanslagen op hun vaart te verduren hebben gehad, maar zij hebben steeds hun rechten weten te handhaven. Degenen die getracht hebben, om welke reden dan ook, aan deze rechten te tornen, zijn telkens door het centrale gezag in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot vergoeding van de aangerichte schade. Bij Waalwijk en Baardwijk waren vermeende (?) rechten en economische belangen in het geding, maar in het geval van Helvoirt lijkt het erop, alsof vernielingen een gevolg zijn van baldadigheden, die verband hielden met onenigheid tussen Kuijk en Helvoirt over het gebruik van de gemeint. De heer van Loon, die daarin geen partij was, werd er wel de dupe van. Het verloop van de turfvaart is het beste aangegeven op de kaart van J. Bastingius, getekend in 1658, toen men na ernstige overstromingen als gevolg van zes dijkdoorbraken in de omgeving van Waalwijk (o.a. Eikendijk) een nieuwe waterlozing wilde aanleggen. Bastingius ("geswooren en geadmitteertlandtmeeter") heeft in opdracht van de Bossche autoriteiten een voortreffelijke kaart vervaardigd, gebaseerd op eigen opmetingen, waarbij uiteraard de hoogteverschillen, gerekend vanaf het niveau van de kade van ' s-Hertogenbosch, voor de voorgenomen waterstaatkundige werken van groot belang zijn. Uit de kaart blijkt, dat de vaart in het Loonse gebied begint, namelijk bij de Hoge Moeren (nu De Moer). Zoals gebruikelijk liggen hier een drietal parallel gegraven hulpkanaaltjes,die in de turfvelden gaan en waarlangs de te vervoeren turf wordt verzameld. Langs deze kanaaltjes wordt het turfdek voorlopig gehandhaafd en wanneer het tenslotte ook daar wordt afgegraven, dan legt men langs de vaartjes met zand en plaggen aan weerskanten dammen aan (Leenders, 1986).De hulpvaartjes komen uit op de hoofdvaart en juist de aanleg daarvan is de grote onderneming, die Pauwels van Haestrecht heeft aangedurfd. Is de hoofdvaart er eenmaal, dan is het met betrekkelijk geringe kosten mogelijk om er nabijgelegen velden van anderen eigenaren op aan te sluiten. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met Sprang, een gebied dat rond 1300 nog enkel bestaat uit "quade moerdellen ende laechten". Graaf Willem III van Holland geeft er aan twintig vrije lieden met hun gezinnen elk een hoeve van 16 morgen land uit om te vervenenn en vervolgens te ontginnen. Zij graven eerst een "spranghe" (uitspruitsel) naar het Oude Maasje, maar later krijgen ze toestemming, een aansluiting te maken op de Loonse turfvaart, die nu eenmaal erg dichtbij gelegen is. Bovendien, zoals we eerder hebben gezien, heeft Pauwels van Haestrecht bij Sprang bepaalde rechten verworven, ook al moeten er vraagtekens worden gezet bij de manier waarop. Hij is ook degene geweest, die het initiatief heeft genomen tot de bouw van de Sprangse kerk, een dochterkerk van de Loonse en met dezelfde pastoor Jan van Beringen.

Stelsels van turfvaarten werden vroeger vaak op elkaar aangesloten. Dit zien we ook op de kaart van Bastingius. In de "Lage Moeren", behorend tot *s-Gravenmoer, zijn een drietal kanaaltjes in oostelijk richting aangelegd, waarvan de meest noordelijke doorloopt tot ongeveer het tegenwoordige gemeentehuis in Kaatsheuvel en aansluiting vindt op de Loonse turfvaart, die ter plaatse ineen halve cirkel rond de "hoeve van den heer van Loon" loopt, de Cetshoeve. Bastingius maakt wellicht voor het eerst melding van do naam "Kats Heuvel"; vóór dit tijd is de nederzetting van turfstekers altijd aangeduid als het "Vaartskwartier" t.o.v. het "Straatskwartier", het als gevolg van verstuivingen verplaatste Venloon, dat gelegen was aan de straatweg Breda-Den Bosch. In Kaatsheuvel gaat de vaart over wat men in de volksmond noemt "’t Vèrrekesend"

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 05

(Vaartkenseind!) in oostelijke richting. Ongeveer 300 meter ten oosten van de St. Jozefkerk vinden we de "Scapenbrug". Vervolgens gaat de vaart richting Galgenwiel over Plantloon naar Drunen, vervolgens naar Nieuwkuijk (het Kuijks Verlaat) en sluit dan aan op de Bossche Sloot, die eigenlijk geen sloot is, maar een natuurlijke afwatering. Er zullen echter wel kunstwerken in de vorm van sluizen nodig zijn geweest om de Bossche Sloot voor turfplijten bevaarbaar te houden. De Bossche Sloot komt ten zuiden van Engelen terecht in de Dieze. Leenders (1986) wijst erop, dat het handhaven van voldoende diepgang in turfvaarten ook in technisch opzicht geen eenvoudige zaak is geweest. Er zijn veel sluizen vereist, zo ongeveer om de 800 meter. Het niveauverschil tussen de verschillende vakken kan op ongeveer 1,50 meter worden ingeschat. Telkens als er een convooi van ca. vijftig schepen moet passeren, dan gaat er dus nogal wat water verloren, vooral voor de terugkerende schepen, die misschien stadsmest als retourvracht hebben meegebracht ten behoeve van de ontginning van verveende gronden. De zorg voor voldoende toevoer van water aan de bovenloop en goed onderhoud aan de spuien zijn dan ook de eerste voorwaarde om het systeem operationeel te houden. Dat men hiertoe in deMiddeleeuwen kans heeft gezien, ongeveer twee eeuwen lang, is een niet geringe technische prestatie. Toen Bastingius in 1658 zijn kaart tekende, was de turfvaart al niet meer in gebruik. Sommige zijvaarten zijn in die tijd al verdwenen, want ze worden met stippellijnen aangegeven. Er kunnen twee oorzaken zijn geweest voor het beëindigen van de turftransporten: te kort aan turf of gebrek aan voldoende water in de vaart. Het is niet duidelijk, welke factor de grootste betekenis heeft gehad. Natuurlijk is er in de twee eeuwen dat de vaart in gebruik was een enorme hoeveelheid turf gestoken. Men kan zich afvragen, in hoeverre de grote veenbranden van invloed zijn geweest op het uitgeput raken van de venen. De bekende geschiedschrijver Jacob van Oudenhoeven (1670) maakt melding van een enorme veenbrand in 1541. De door hem aangehaalde Hilvarenbeekse geleerde Joannes GoropiusBecanus zou ooggetuige zijn geweest. Deze spreekt van een "incendiumSubterraneum", een ondergrondse brand, die moeilijk te localiseren en vrijwel niet te bestrijden was. De pogingen om de brand te blussen hadden geen resultaat. Het scheen alsof de lucht in brand stond; er zal sprake zijn geweest van een grote rookontwikkeling. Tenslotte wist men d.m.v. het graven van een brede, diepe sloot het vuur een verdere voortgang te beletten. Inwoners van Venloon, Tilburg, Dongen en andere plaatsen uit de omtrek werkten er eendrachtig aan samen. In 1590 is er opnieuw sprake van een veenbrand en wel van zodanige omvang, dat zowel Van Oudenhoven als J.B. Grammaye dit feit in hun geschriften hebben vastgelegd. Het valt echter onmogelijk in te schatten, hoeveel winbare turf aan deze branden ten offer is gevallen.

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 06

Joannes Goropius Becanus

De Tachtigjarige oorlog heeft de ondergang van de turfvaart zeker wel bespoedigd. In 1587 wordt het kasteel van Loon voor de eerste maal ingenomen en wel door Philips van Hohenloh, de opperbevelhebber van de Staatse troepen, maar twee maanden later wordt het heroverd door de Spaansgezinden. In die tijd is echter de vaart nog volop in gebruik, gezien de eerder vermelde tolopbrengsten van het jaar 1598. Wellicht is er aan de turf transporten een einde gekomen na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), wanneer de druk op do vesting ’s-Hertogenbosch toeneemt. Het herhaaldelijk vernielen van de spuien zal tenslotte funest zijn geworden en wat er daarna nog restte aan winbare turf, zal voor plaatselijk gebruik zijn afgegraven. Dit zien we met name ook gebeuren in de zes Zuidhollandse dorpen van de Langstraat. Hiervoor moest dan ook nog een fors bedrag aan recognitie worden opgebracht. In 1774 werd daarbij dan ook nog op boete van f. 300, — bepaald, dat de aldus gewonnen turf niet buiten de dorpen zelf mocht worden verkocht, maar al in 1738 was dat door de plaatselijke autoriteiten verboden. In de Franse tijd eindigde deze laatste turf- winning in de Langstraat (Rosendaal, 1988). Er zijn in de regio geen restanten meer over gebleven, zoals in de Peel wèl het geval is. Jacob van Oudenhoven wijt het in onbruik raken van de turfvaart aan het feit, dat na de verovering van Den Bosch deze stad overvloedig turf vanuit Holland kreeg aangevoerd (Van Oudenhoeven, 1649). Het is heel wel denkbaar dat deze turf, die via de Maas en Dieze met grotere schepen kon worden aangevoerd, het moeizaam via de turfvaart vervoerde produkt snel heeft verdrongen op basis van een gunstiger kostprijs, te meer nog doordat rond dietijd de best exploiteerbare venen rond Loon op Zand al wel afgegraven zullen zijn geweest of verbrand.

HeemkundeSprang Capelle dec 1993 07

Middeleeuws platbodemvaartuig, opgegraven in Oosterhout 1988. Foto M.Bahioui

De turfvaart van Pauwels en Dirk van Haestrecht heeft slechts weinig sporen van het landschap nagelaten. Typerend is, dat de "Kaarte van de Heerlijkheden Engelen en Vlijmen", daterend van 1747 en heruitgegeven door de Heemkundekring "Onsenoort" m.b.t. de vaart vermeldt: "Hier omtrent heeft eertijds geloopen het canaal dat met de Loonse Vaart correspondeerde". Kennelijk zijn de sporen dan al voor een groot deel uitgewist. Bij Plantloon en de Galgenwiel daarentegen is de voormalige vaart nog goed te herkennen: een laatste herinnering aan een groot verleden. Keren we nog eenmaal terug naar het vertrekpunt voor het schrijven van de turfvaart-historie: de bijdrage van drs. Thiadens, die de naam "Vlijmen" in verband meendete kunnen brengen met de vaart, die recht door het - toen aanwezig veronderstelde - veendek zou hebben gesneden. De kaart van Bastingius toont al aan, dat de Bossche Sloot ter hoogte van Vlijmen geenszins kaarsrecht verliep, maar wat veel belangrijker is: de naam Vlijmen is veel ouder dan de turfvaart. Nicolaas Westendorp schreef al in 1815: "En welk een zwakke grond is niet de woordafleiding in de geschiedenis! Er is geen willekeuriger ding in de wereld." Er liggen inderdaad veel voetangels en klemmen op het pad van de etymoloog. Sommigen zijn dan ook uitermate sceptisch met betrekking tot diens conclusies (Westendorp: Dit etymologiseren is de dood der geschiedenis"), maar ongetwijfeld levert de naamverklaring, mits voorzichtig gehanteerd,een eigen bijdrage tot onze kennis van het verleden, zeker daar waar archiefgegevens ontbreken.