MIJN VERHAAL OVER DE OORLOG EN DE BEVRIJDING

Chr. G. van Dongen Veenendaal

Op 9 april 1939 kwam de voormobilisatie en werd ik opgeroepen in militaire dienst. Ik was sergeant- menagemeester en werd geplaatst bij de 3e compagnie van het 17e regiment-infanterie op Schiphol. Ik had een slagerij in Vrijhoeve en met veel moeite kreeg ik eind juli zakenverlof. Ik was verloofd en we wilden in september trouwen, maar toen kwam onverwacht de algemene mobilisatie en moest ons huwelijk worden uitgesteld tot 12 oktober. Ik moest dus weer in dienst, moest me in Den Haag melden en werd voorlopig geplaatst bij de wasserij van het veldleger. Daarna werd ik overgeplaatst naar Breda voor de rekrutenopleiding. Toen bleek dat er teveel sergeants waren, werd ik over geplaatst naar Breskens en werd benoemd tot sectiecommandant in Retranchement. Daar lag een sectie, bestaande uit 3 groepen, langs de Belgische grens. Ik verving daar een vaandrig. Toen de oorlogsdreiging toenam werd hij teruggeroepen en ik kwam bij een sectie infanterie, die gelegerd was in de stellingen bij de vuurtoren van Breskens.
Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit en op die morgen worden we beschoten door Duitse vliegtuigen, 's Middags om 12 uur kwamen Franse troepen Breskens binnen; die namen onze stellingen over. Die zelfde middag werden we gebombardeerd door 4 Duitse vliegtuigen. De volgende dag werden wij, de Nederlandse militairen dus, de Schelde overgebracht en moesten we stellingen betrekken rondMiddelburg; ook heel veel Fransen trokken de Schelde over. Ik heb daar het bombardement op Middelburg meegemaakt. De Fransen en ook onze militairen moesten met heel veel verliezen terugtrekken naar Zeeuws-Vlaanderen. Wij zijn teruggetrokken tot Oostende in België en werden daar ingesloten door de Duitsers. Vandaar hebben we gelopen tot Sluis. De Franse en Belgische soldaten werden gevangengenomen, de Hollanders mochten naar huis. Toch vertrouwden we de Duitsers niet. Met veel moeite en hulp van burgers ben ik, als laatste van de militairen uit Sprang-Capelle, in juni '40 thuisgekomen. En toen kwam het normale leven zachtjes aan weer op gang. Het was moeilijk leven met de vijand dagelijks om je heen. Het verzet kwam op gang. Ik heb me niet aangesloten bij een verzetsgroep, maar mijn vrouw en ik hebben hand- en spandiensten verleend via van Herpen 1)en Draaisma 2)metgaan waarschuwen als er voor iemand onraad dreigde, met fietsen en bonnen enz. We hadden ook eenonderduiker in huis. Toen de bevrijding 3) kwam heb ik me onmiddellijk gemeld voor de O.D. 4)Ik werd commandantvan 25 OD-ers. Begin december ben ik door burgemeester Smit 5) beëdigd en benoemd tot sectiecommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten.

Er moesten patrouilles gelopen worden en op meerdere plaatsen werden wachtposten uitgezet. Na een paar weken werden we ingezet en verleenden we hulp aan de Canadezen en later aan de Polen. We bezetten ook posten op de dijk tussen Capelle en Besoyen en tussen Capelle en Waspik. De patrouilles langs de dijk en de wachtposten op de dijk waren zeer gevaarlijk. Ik heb steeds zelf 's nachts de moeilijkste uren mee gelopen of op wacht gestaan. Eens stond ik ’s nachts om 1 uur met Tjerk Hey in een schuttersput in het talud van de dijk tussen Capelle en Labbegat, toen er een lichtkogel in de lucht aanging en we een heel stel Duitsers telden die op patrouille kwamen van de Maas naar Sprang- Capelle. Tjerk zei: "ik durf niet te schieten". Ik heb gezegd: "dat mag ook niet, want dan verraad je je positie en weg kunnen we niet, want achter ons is water on als we over de dijk lopen kunnen zij ons wel zien maar wij zien hen niet meer. We kunnen het alleen straks gaan melden op het hoofdkwartier in Capelle". De moeilijkheid was, dat ik bijna allemaal jongens had, die nog nooit in militaire dienst waren geweest. We hebben veel spannende momenten meegemaakt wanneer er granaten op het dorp vielen, in Sprang, Vrijhoeve en Capelle. En dan de V-1's. De eerste viel een eindje achter de Sprangse molen. Tot ver in de buurt waren de ruiten stuk en de pannen van de daken. Daar kwam bij dat velen, inkwartiering hadden. Wij zelf hadden al direct de eerste dag van de bevrijding 5 Engelsen in kwartier; toen die weggingen 4 Canadezen, daarna nog eens dezelfde Canadezen en in december kregen we 5 Polen.  Op de middag van 29 december 1944 vertelde ik mijn vrouw dat ze zich die avond niet ongerust behoefde te maken, want dat ik 's avonds en ‘s nachts op wacht zat met mijn sectie uit Sprang, in het huis van boer Maijers tegenover de Besoyensesteeg. We moesten posten op het kruispunt Oosteinde- Biersteeg (Tilburgseweg)en patrouilleren in Sprang. Maar toen ik mij meldde op het gemeentehuis, kreeg ik opdracht naar de "villa" op de hoek van de Heistraat en de Nieuwevaart te gaan, vandaar moesten we ons zo geruisloos mogelijk begeven naar de haven te Capelle. Daar moest ik me met mijn mensen melden bij de Poolse commandant. Er werden 20 vrijwilligers gevraagd om 2 canvasboten naar de Maas te brengen. Ook werden 2 vrijwilligers gevraagd om met een aantal Polen de Maas over te steken voor een spionagetocht. Daarvoor heb ik me gemeld met nog iemand, maar ik weet niet meer wie dat was, waarschijnlijk één van de onderduikers die ook bij de 0D waren. Al onze antecedenten werden genoteerd. Indien nodig zou Johan Versteeg mijn opvolger- commandant zijn.
Een Poolse officier en een Poolse soldaat gingen mee. De 2 canvasboten werden, elk door 10 man, op de schouders gedragen. Zo gingen we om ±9 uur in de avond op weg naar het Capelse veer, dus richting Oude Maas. Voor beveiliging liepen de officier, de Poolse soldaat en ondergetekende voorop. Het was koud, er lag wat sneeuw en het was een beetje mistig. We waren ongeveer gevorderd tot een kleine bocht in de weg, tot op een afstand van + 50 A 60 meter vanaf de elektriciteitsmasten. Die masten staan op grote betonnen blokken. We moesten even halthouden van de Poolse officier. Daarna moesten we door een mijnenveld dat voor ons zou zijn afgezet met witte linten, maar die waren niet te vinden. Die officier wist waar ze moesten zijn en dat we in de buurt van het mijnenveld waren. Wij drieën liepen ongeveer 10 meter voor de rest uit. Toen we weer verder liepen heeft er iemand op een mijn getrapt. Die mijn ontplofte. We waren met ± 12 man gewond. Enkele ernstig, waaronder Wim Ophorst.
Direct na de ontploffing werd er vanachter genoemde betonblokken op ons geschoten. Zelf hoorde ik bij de ernstig gewonden. Er liep een droge sloot langs de weg en daar zijn de gewonden ingelegd om ze te beveiligen tegen het mitrailleurvuur van de Duitsers. Ik heb mezelf toen een paar meter verder op de akker laten leggen met mijn stengun en 2 mannen aan weerszijden voor de beveiliging van de gewonden. De officier is teruggegaan om Rode Kruishulp te halen, de Poolse soldaat was ook gewond. De niet-gewonden hebben eerst Wim Ophorst weggebracht.  Die enkele niet-gewonden hebben tot 1 uur 's nachts steeds maar gewonden opgehaald: dat was niet gemakkelijk en erg gevaarlijk, want bij het Oude Maasje waren honderden Polen in gevecht met een groot aantal Duitsers 6)De kogels flotenje om de oren; de dragers moesten hun gewonden soms ineens op de hard bevroren grond laten vallen en ze mochten niet meer over de weg maar moesten over de akkers lopen. In Capelle stonden 25 mortieren; die schoten over ons heen. Op de Loonsedijk stonden de tanks die ook over ons heen schoten terwijl de Duitsers in onze richting schoten. Ik heb daar als laatste tot 1 uur in de polder gelegen. Het was een hel. Later hoorde ik van Poolse militairen, dat de strijd bij het Capelse veer zeker zo erg was geweest als die bij Caen in Frankrijk.  Ik hoorde de kogels om mijn oren fluiten, er ontploften granaten in mijn buurt, ik hoorde de gewonden kreunen en ik kon mezelf niet verplaatsen om dekking te zoeken, vanwege mijn eigen verwondingen. Omdat wij geen verband bij ons hadden, hadden ze mijn been afgebonden met een stuk touw, om het bloeden tegen te gaan. Ik had nogal wat bloed verloren; ik was koud en stijf. Tenslotte werd ik opgehaald door Willem Braspenning en Cees van Oosterhout. Die twee hebben met levensgevaar de meeste gewonden weggedragen. Ze lieten mij op een geweer zitten en zo droegen ze me tussen hen in. Als er iemand een onderscheiding verdiend heeft, dan zeker die twee mensen.
In Capelle stond een Rode Kruisauto klaar. Toen ik in de Rode Kruisauto aangekomen was, hebben ze het touw doorgesneden dat om mijn been gebonden was en mijn broek zover mogelijk afgeknipt om een noodverband aan te kunnen leggen. Ik was gewond aan mijn arm, mijn hand en mijn benen. Daarna ben ik vervoerd naar Kaatsheuvel; daar kreeg ik ander verband, een borrel en een sigaret. En daar werd ik opgewarmd, want ik was door en door koud en had nogal wat bloed verloren. Vandaar zijn we vervoerd naar een militair hospitaal in Goirle. Daar waren we allen bij elkaar en zijn we op 30 december 1944, voor zover nodig, geopereerd. Ik werd door een broeder een operatiezaal ingereden, waar op 4 operatietafels een aantal dokters bezig was met operaties. Het leken wel slagers, zo zaten zo onder het bloed. Die broeder zei: "ik heb hier een mooi doekje, daar moet je eens aan ruiken". Hij hield het onder mijn neus en weg was ik.

Ik kwam weer bij toen ik weer in bed lag op de zaal, laat in de middag kwamen onze vrouwen en/of ouders ons opzoeken. Ze waren met een legerauto gekomen en meet veel moeite en veel aandringen mochten ze even bij ons komen. Die avond is de Poolse militair gestorven. Er was een aalmoezenier bij hem toen hij overleed. Na een paar dagen ben ik met nog 3 militairen vervoerd naar een hospitaal in Turnhout. Dat was een pijnlijke reis: ik lag op een gewone brancard, aan weerszijden van de auto waren 2 brancards boven elkaar; ik lag op dc bovenste en de wegen waren zo slecht dat je nogal door elkaar geschokt werd. Toen we in Turnhout aankwamen hoorde ik een broeder tegen een paar burgers die daar werkten zeggen: "This is a Dutchman". Ik hoorde hen mompelen: "het is een Duitser*. Zij verstonden dus geen Engels en ik heb hen maar gauw verteld dat ik een Hollander was. Zij vroegen: "Zijt ge dan van de witte brigade?" Dat heb ik maar toegestemd, want ik had genoeg aan mezelf om een gesprek aan te gaan. We werden in een gang neergelegd. Later kwam er een Amerikaanse sergeant bij me; die moest alle gegevens van me hebben. Hij gaf me een 3igaret en vertelde dat hij in Nederland familie had, in Friesland. Als heel Holland bevrijd was zou hij ze gaan opzoeken. Ik kwam als enige Hollander op een zaal te liggen tussen Amerikanen, Engelsen, Polen enz. Tegenover mij lag een Pool, die bij ons in kwartier was. Hij zat bijna helemaal in het gips. Hij was ook diezelfde nacht gewond geraakt aan het Capelse veer. Eerst was hij door een mitrailleur in de rug geschoten en toen hij daar gewond lag, ontplofte er een granaat vlak bij hem en daardoor was hij ook aan borst, armen en benen gewond. Hij riep; "Chris, ich habe so eine Schmerze". Ik heb daar in ruim een week tijd misschien wel 75 spuitjes penicilline gekregen. Je wist op het laatst niet meer waar je ze zou nemen; alles deed zeer. Iedere 3 uur kreeg je een prik. De zuster kwam met een spuit, daar zat voor 10 man in. Ze gaf je een prik, ging met een doekje over de naald en de volgende was aan de beurt. En als je lag te slapen kreeg je je prik in je bil. Sommige soldaten waren er bang voor. Als ze haar zagen aankomen staken ze een sigaret op en wendden hun hoofd af, zodat ze zelf niet zagen dat ze geprikt werden.

Na 10 dagen werden we naar het station gereden en werden we met een Rode Kuis-trein naar Gent gebracht. We werden in de trein, allen op brancards, goed verzorgd met soep, fruit en sigaretten. In Gent gingen we weer in Rode Kruisauto's en zo brachten ze ons naar een Brits hospitaal in Oostakker, een plaatsje even voorbij Gent. Daar hadden de geallieerden een klooster gevorderd en ingericht als hospitaal. Alleen de Abt en 3 broeders mochten er blijven. Daar kwam ik in een grote zaal te liggen met ± 50 man van allerlei nationaliteiten. Op een dag werd er een bed neergezet, midden in de zaal en daar kwam een Duitse vlieger op te liggen. Die man kende geen Engels. De legerpredikant die kwam, wilde hem wel Engels leren. Die Duitser moest dan in het Engels nazeggen wat hij hem voorzei. Dan liet hij hem, in het Engels dus, allerlei lelijke dingen over Hitler zeggen. En als die Duitser dat dan deed, had de zaal de grootste lol.

Na enkele weken ben ik verhuisd naar een kleinere zaal, daar lagen we met 8 man en daar was 1 Hollander bij, een jongeman uit Zeeuws-Vlaanderen, dat was wel leuk. Op een dag kreeg ik bezoek van een Poolse officier en 2 Poolse soldaten, die me kwamen vertellen dat ik een onderscheiding zou krijgen. Dat was een officiële opdracht. Later kreeg ik bezoek van een mevrouw uit Brussel, die kwam namens het Nederlandse Vrouwen Hulpcomité. Zij beloofde mijn vrouw te zullen schrijven. Dat heeft ze ook gedaan, maar die brief kam pas aan toen ik al een maand thuis was.

Toen ik weer wat kon lopen, vond ik in een andere zaal een zekere Chris van Boxel, hij kwam uit Kaatsheuvel en woonde in de Kattesteeg, de straat waar de gasfabriek stond. Hij was ook in Capelle gewond geraakt en zijn rechterbeen was afgezet. Toen ik hem vond kon hij al een beetje met krukken lopen en samen zijn we wel eens bij de Abt van het klooster op bezoek geweest. Dat was ook een Hollander en daar dronken we dan wel eens een glaasje wijn. Hij had vrienden in de Majella-stichting in Dongen en heeft me toen ik werd ontslagen een pakket brieven meegegeven, met het verzoek die aan zijn vrienden in Dongen te brengen. Toen ik weer thuis was hebben we samen de brieven van de Abt naar de Majella-stichting in Dongen gebracht.

Op een dag werden we ontslagen en gingen we met de trein naar een opvangkamp in Belgisch Limburg, dus naar het oosten. Vandaar werden de militairen of naar huis, of weer naar hun onderdeel gebracht. Ik ben daar 3 dagen geweest, toen werden we met 20 man naar de trein gebracht en gingen we richting Brugge. Maar de treinen waren niet zo best en onderweg bleven we ergens steken en konden niet verder. Enkele officieren hebben toen hier en daar eens geïnformeerd en 's nachts om 12 uur werden we opgehaald en niet zo ver van Antwerpen naar een school gebracht waar militairen lagen. We kregen daar te eten en konden er slapen. Dat was op zaterdagavond. De volgende morgen vroeg een officier me waar ik naar toe moest. Hij raadde me aan om op eigen gelegenheid te gaan, want anders duurt het nog minstens een week voor wij je wegbrengen, zei hij. Ik ben toen met een tram naar Antwerpen gegaan, aan het eindpunt uitgestapt en toen gaan lopen. Ik dacht dan ga ik maar liften. Al vlug stopte er een jeep met een Poolse soldaat, die vroeg of lk een lift wilde en waar ik naar toe moest. Ik vertelde dat ik naar Sprang-Capelle moest en wat er met me gebeurd was. Hij zei dat hij ook aan het Capelse veer gevochten had en dat hij nu naar ’s Gravenmoer moest. "Maar", zei hij: dan breng ik jou eerst thuis". En zo kwam ik onverwacht weer thuis. Mijn vrouw wist niet wat ze zag, zo onverwacht! We hadden 10 weken niets van elkaar gehoord vanwege de censuur. Ik heb wel geschreven maar alles werd tegengehouden. Mijn vrouw zat thuis met 3 kleinekinderen en wist niets van mij .Maar we waren dank baar dat ons gezin weer herenigd was.Ik was in de rtijd inburgerkleren weggegaan en kwam in uniform weer thuis. Mijn burgerkleren waren in Kaatsheuvel en Goirle achtergebleven, dus moesten ze me opnieuw kleden. Drie weken later moest lk me nog eens in Turnhout melden voor een onderzoek en ben daar toen weer 14 dagen opgenomen geweest.

Ik ben oorlogsinvalide gebleven.  Van de Poolse brigadecommandant, een generaal, kregen we een dankbetuiging en ook van Prins Bernhard een tevredenheidsbetuiging voor moedig gedrag. Later heb ik een Poolse onderscheiding gekregen.

Veenendaal, oktober 1994