Door Mevr. A.W. Haverhals- Willemsz.
Dinsdag, 5 september 1944, was voor Sprang- Capelle met recht een dolle dinsdag. Wijlen de heer P.de Groot heeft er iets over geschreven in "Bruggeske" van april 1990. Er zijn ook nog gebeurtenissen, welke nooit gepubliceerd zijn en voor onze gemeente wonder goed afliepen. Er was wel overredingskracht voor nodig om twee nog in leven zijnde personen, die deze geschiedenis meemaakten, aan de praat te krijgen.
De bevolking rond Dolle Dinsdag leefde in de vaste overtuiging dat de bevrijding een kwestie van uren was. Er waren geruchten dat de geallieerde legers al in Breda waren. De mensen werden overmoedig. Ieder die in het verleden met de Duitsers sympathiseerde, moest de vlucht naar elders belet worden. Zo kwamen ook in Sprang-Capelle enkele leden van het verzet in actie om NSB-ers uit ons dorp op te halen.
Deze feestvreugde duurde echter niet lang, want de bevrijders lieten op zich wachten. De geallieerde legers waren nog niet zo ver opgerukt als beweerd werd.
Na het droeve voorval in Waalwijk, de executie van burgemeester Moonen en de gebroeders Hoffmans, werden deze NSB-ers weer losgelaten. Zij deden hun beklag bij de Duitsers en vertelden dat Ds. Sirag uit Sprang ook bij de verzetsbeweging hoorde. In die dagen was er maar weinig voor nodig om neergeschoten te worden; hoe meer de Duitsers teruggedreven werden (richting "Heimat"), hoe grimmiger ze werden.
Op de morgen van donderdag, 7 september 1944, rond 10 uur, waarschuwde één van deze NSB-ers , wellicht uit menslievendheid, Adriaan Vos de kolenboer, met de woorden: "maak dat je weg komt, de SS komt vandaag naar Sprang". Vos woonde in het huis, dat nu Kerkstraat 62 is gemerkt, en haastte zich naar huis. Op het erf trof hij zijn zoon Marijnus Vos en buurjongen Jan Haverhals aan. Vader Vos riep ze van ver al toe: "Maak dat je weg komt; zo komen naar de pastorie om de dominee. Men heeft mij gewaarschuwd." Het was echter al te laat. Op de straat hoorden ze de motoren van de Duitse voertuigen ronken en in een ogenblik waren de pastorie en omliggende huizen omsingeld. De Duitsers kwamen over het erf van Vos en dreven Marijnus Vos, vader Vos en Jan Haverhals met het geweer in de rug naar de schutting, die de scheiding vormde tussen de pastorie en het erf van Haverhals. Met de handen omhoog werden ze naast elkaar gezet, terwijl twee Duitsers hen onder schot hielden.
De boerderij van Haverhals werd in twee gedeelten bewoond. Vóórin woonden Mej. C. Haverhals, haar broer Arie Haverhals (Ome Arie) en onderduiker Pim Kien, een neef van de familie. Achterin woonde het echtpaar Haverhals-van Beek met hun drie kinderen. Niemand waagde zich tijdens deze overval buiten. Het gebeuren in Waalwijk, de dag er vóór, op 6 september, lag nog vers in het geheugen. Bij de schutting werden de persoonsbewijzen gecontroleerd. Deze waren gedeeltelijk "vals", wat niet opgemerkt werd. Een kar met aardappels bevestigde hun werk op het land en van de "Pastor" wisten ze niets. Onder bedreiging met het geweer en op de bekende Duitse toon werd hun herhaalde malen gevraagd: "Wo ist der Pastor?" Men moest zorgen steeds hetzelfde antwoord te geven, en niet in paniek te geraken.
Zus Sinie zag vanuit een raam achter in de boerderij de mannen staan en waarschuwde Ome Arie. Misschien wist hij raad in deze kritieke situatie. Deze, net uit zijn bed, de bretels op de heupen, in het overhemd, stapte brutaal naar buiten en riep "moet ik er soms ook bij komen staan." De Duitsers maanden hem: "snel, snel." Zo kwam ook hij met de handen omhoog tegen de schutting te staan. Angst kende Oom Arie niet. Volgens Marijnus Vos blaften de Duitsers hen voortdurend af maar Ome Arie schreeuwde net zo hard terug, hetgeen de andere gijzelaars rustiger maakte. Omdat hij de Duitse taal goed beheerste nam hij al gauw de leiding in het beantwoorden van de steeds gestelde vragen.
Het was gaan regenen en zijn overhemd werd intussen aardig nat. Hij vroeg of hij binnen een jas mocht gaan halen, wat tenslotte toegestaan werd. Zo stapte Ome Arie gevolgd door een soldaat met geweer, het huis binnen. Schrik sloeg de andere drie om het hart toen zij niet alleen Ome Arie, maar ook onderduiker Pim Kien naar buiten zagen komen. Deze liep in paniek de gang op en neer. Hoe zou dit aflopen? De vraag was of Kien de spanning aan kon en of hij hetzelfde zou beweren als de anderen. Het groepje bestond nu uit 5 personen, vader Vos, zijn zoon Marijnus Vos, Ome Arie Haverhals, Jan Haverhals en Pira Kien. Herhaalde malen werd hen gevraagd, waar de dominee was. Ze bleven volhouder, het niet te weten. Na enige tijd mochten ze de handen naar beneden doen. In de pastorie werd de andere groep Duitsers niet veel wijzer en ze kwamen weer over de schutting. De leider richtte zijn revolver op Ome Arie met de woorden "Voor de laatste keer, waar is de Pastor of we schieten je…….De andere vier keken angstig toe en dachten nu is het met ons gedaan. Ome Arie echter trok zijn overhemd los en stond met ontblote borst voor de officier terwijl hij hem toeschreeuwde, schiet me dan maar…. Wat niemand verwachtte gebeurde, de hoge baas droop af richting pastorie. Ome Arie vroeg hierna of hij een sigaret mocht draaien en dat werd toegestaan. De soldaten trapten in de pastorie de ruiten stuk, de hoge hoed van de dominee werd door een raam naar buiten gesmeten. Er was ondertussen sinds hun komst ruim een uur verstreken. Aan het einde van hun vernielzucht kwam de leider van de groep weer terug naar de schutting en zei "het is afgelopen hier." De Duitsers vertrokken. Vader Vos sloeg beide handen op de borst en kon alleen maar uitbrengen: "Gelukkig, gelukkig, gelukkig.” Op zijn vraag: "Arie wist je nou echt niet waar de dominee en de andere ondergrondsen waren?" antwoordde hij, "ik wist waar ze waren want toen ik terug kwam van mijn meisje uit Tilburg, heb ik ze gezien."
Als een lopend vuurtje moet "het tegen de muur staan" zich verspreid hebben want op het pontveer in Drongelen werd vader Haverhals gewaarschuwd door J. Kuysten (haven Waalwijk) niet naar huis te gaan. "Er staan mensen op je erf tegen de muur en Adriaan Vos is doodgeschoten." Gelukkig was dit bericht niet juist, want bij zijn thuiskomst trof hij allen levend aan.
Veel omwonenden van de pastorie waren die dag gevlucht uit angst voor terugkomst van de Duitsers, ’s Avonds ondanks de spertijd, men moest na 8 uur binnen blijven, ging Vos nog even een praatje maken bij Haverhals, over alles wat er die dag gebeurd was.
Tot hun grote schrik kwamen er weer Duitse wagens aan. Vanuit de huiskamer zagen ze hen de pastorietuin in gaan.Een oorverdovend gekrijs in het kippenhok maakte hen duidelijk, dat de kippen van de dominee er nu aan moesten geloven. Met de kippen als buit verdwenen ze weer. Nadien zijn ze nog enkele malen terug geweest, maar zij lieten de omwonenden met rust.
Sommige details van deze gebeurtenis staan de twee overlevenden voor altijd in het geheugen gegrift: het geluid van de voertuigen waarmee de Duitsers kwamen, het breken van het glas in de pastorie en de kleine revolver die de officier op hen richtte.
Toch slijpt de tijd er de scherpe kantjes af en met de doorstane angst is nu alles, na 50 jaar, herinnering geworden.