Op vrijdag, 29 december 1944, kwamen Henk van Engelen en ik terug van Labbegat, waar we koeriersdienst hadden verricht op de Capelsedijk en we meldden ons af op het Gemeentehuis. Daar was Leen Kuisten, die ons vertelde dat hij nog enkele mensen nodig had voor een patrouille met de Polen vanavond. Henk gaf zich gelijk op en vertelde me dat hij de vorige avond ook was mee geweest in Waspik en hij vond het best spannend, zodat ik ook wel voor dit avontuur voelde. Thuisgekomen vertelde ik het, maar dit werd niet in dank aangenomen. Om goed zes uur kwam Henk me al ophalen, samen met Koos de Jong, en we vertrokken naar het Gemeentehuis. Daar ontmoetten we de rest van onze groep. Chris van Dongen was onze Commandant en Han Versteeg was Ondercommandant. Verder waren er uit Sprang: Wim Ophorst met zijn Vader Piet Ophorst; Maurits Vos, die tegenover ons bij zijn ooms en tantes was ondergedoken: Jan Kuisten, de broer van Leen, Willem Braspenning; Jan Groeneveld: Kees van Oosterhout die schuin tegenover ons woonde, en Cor van 0osterhout van het Oosteinde. Verder Jan Smit van de Burgemeester, Joop Ruijs, die bij timmermans Michaël was ondergedoken, Joost van den Hoek en verder nog een paar Capelse jongens, die ik minder goed kende. Dat waren H.J. Bosman, ondergedoken bij slager de Jong in Capelle, C.M. Verwijmeren uit de Heistraat en A. Nieuwkoop van dc Capelsedijk. Totaal met 19 man vertrokken we naar de oude burgemeesterswoning op de Nieuwevaart, waar het hoofdkwartier was van de Polen.
De voormalige burgemeesterswoning aan de Nieuwevaart in gebruik als hoofdkwartier van de Polen.
Het Duitse plan BRAUN. Men wilde een doorbraak naar Antwerpen forceren.
Daar meldden we ons en we kregen volop eten en drinken en niet te vergeten volop Engelse sigaretten, waar we het op hadden. Hond half negen vertrokken we met een groepje Polen naar de haven van Capelle. Daar stond voor de fabriek van Sneep (waar nu de nieuwe woningen gebouwd zijn) een grote groep Polen, ik schat wel honderd man, die al gauw vertrok, langs de haven de polder in, richting Capelse Veer. Wij moesten nog wachten en werden bij de familie Schapendonk tegenover Sneep in afwachting van onze oproep binnengelaten. Deze familie was één van de weinige, die niet geëvacueerd was. Aangezien het vroor was dit een welkom aanbod.
Het zal tegen half elf geweest zijn, dat we geroepen werden. Voor de fabriek van Sneep lagen twee Canvasboten die we op de schouders moesten nemen. Toen we opgesteld stonden, moesten we omdraaien en we gingen over de gewone weg de polder in naar het veer, dit in tegenstelling tot de honderd Poolse soldaten die vóór ons vertrokken, want die gingen, zoals gemeld, langs de haven naar achteren. Dit besluit werd genomen omdat die boten erg zwaar waren en langs de haven via een wankel bruggetje over de vier Heultjes zouden moeten gaan en met die boten ging dat niet, zodat dit nu niet hoefde. Ik liep bij de eerste boot rechts vooraan, terwijl Henk van Engelen vóór mij bij de punt van de boot liep. Links naast mij liep Wim Ophorst en daarachter Jan Smit. Achter mij liep een Poolse soldaat en verder Jan Kuisten en Maurits Vos. Een tiental meter vóór ons liep de Poolse Commandant met Chris van Dongen, samen met een Brengroep met nog meer goed bewapende Polen. Om niet in het schootsveld van de weg te komen, liepen we op een omgeploegd stuk land, naast de weg en dat ging erg moeilijk over die bevroren grond.
Om wat gemakkelijker te lopen, hadden de meesten, hun helm en geweer in de boot gegooid. Intussen waren we al een flink eind gevorderd toen er een artilleriebeschieting losbarstte op de Duitse stellingen. Doordat we die al flink naderden kwamen die granaten angstig laag over knorren en je was in ‘t begin geneigd om weg te duiken. Na een moeizame tocht bereikten we een mortierstelling van de Polen, die zich hadden ingegraven in de kant van een dwarssloot. Hier hielden we even een rustpauze. De Pool, die achter mij liep, stak diep weggedoken een sigaret op en gaf er mij ook een. Goed weggedoken rookten we die op; door de dichte mist was er bovendien geen gevaar dat de Duitsers dit konden zien.
Intussen waren we de boerderij van boer van Suijlekom dicht genaderd. We kregen de uitdrukkelijke order om van nu af aan geen onnodig geluid te maken. Dit was moeilijk te verwezenlijken over dat bouwland, want er ging nogaleens iemand onderuit. Men besloot daarom om het laatste eindje over de weg te lopen. Niet lang daarna klonk er een vreselijke knal. Ik werd weggeslingerd en kwam in de rechtersloot terecht. In het begin voelde ik geen pijn, maar ik bemerkte wel dat ik geraakt was aan mijn hoofd. Ik voelde bloed en er ontstond een grote bult. Mijn eerste gedachte was dat een verdwaalde granaat van de artillerie ons had getroffen. Ik wilde opstaan, maar dat ging niet. Omdat ik op het ijs van de sloot lag, probeerde ik me met m'n hand omhoog te trekken. Dat viel niet goed uit en Ik verbrandde flink m’n vingers. Ik had met mijn hand een stuk van een landmijn vastgepakt, die daar ingegraven was. Intussen bemerkte ik, dat ook mijn linker knie en mijn rechter been geraakt waren en onder het bloed zaten. Tot dat moment voelde ik nog steeds geen pijn. Dat kwam pas toen Willem Braspenning me omhoog wilde helpen, maar dat ging niet. Hij legde me achter een schuttersput, zodat ik wat bescherming had. Kees van Oosterhout dekte me toe met z’n jas. Van stil zijn kwam nu niet veel meer terecht en het was een gekerm en geschreeuw zodat de Duitsers ons gauw opmerkten. Vanwege de mist konden ze ons niet zien, maar wel horen en al gauw kregen we mitrailleurvuur op ons gericht. De Pool, die achter mij had gelopen, was flink gewond aan zijn hoofd en trok zijn helm af en wierp hem vlak voor mij. Die heb ik toen maar opgezet, want op geregelde tijd schoten de Duitsers een salvo over ons heen. Intussen waren de Polen van de mortiergroep te hulp gekomen. Een van hen kwam bij me en vroeg waar ik geraakt was. Ik wees naar m'n hoofd en m'n benen. Hij had het gauw bekeken en wikkelde al het verband dat hij had om m'n linkerknie. Daarna vertrokken ze en namen stelling, links een tiental meter vóór ons, in de havenwal achter de boerderij en begonnen daar met mortieren op de mitrailleurte schieten. Het hielp niet veel want die bleef regelmatig vuurstoten afgeven. Intussen was men begonnen gewonden af te voeren op provisorisch gemaakte brancards van geweren. De minder ernstig gewonden, die nog wat konden lopen, werden ondersteund naar voren gebracht. Men wilde mij ook zo mee nemen, naar bij elke beweging, die ik maakte, schreeuwde ik het uit van de pijn, dus moest ik op een brancard wachten. Intussen waren alle andere gewonden naar voren gebracht en lagen we met z'n drieën, Henk van Engelen, Jan Smit en ik er nog als gewonden. Verder was er alleen Joop Ruis, die men als nietgewonde, achter de Bren had gezet.
Joop Ruls, die ik goed kende van Woudrichem, kwam bij me en zag dat ik het koud had. Hij dekte me met z'n eigen jas toe en zat zelf in de vrieskou in z'n korte jasje. Het was een angstige tijd en steeds maar turen of er geen Duitsers op kwamen dagen. Gelukkig gebeurde dat niet en zoals later Joop Ruis verklaarde: "Gelukkig maar, want Ik hadnog nooit met een Bren geschoten." Na zeker twee uur kwam er hulp van Poolse Rode Kruis soldaten met brancards. Ze kwamen het laatste stuk door de s1oot naar ons toegekropen, want die mitrailleur bleef maar schieten. Ik herinner me, dat van ons Koos de Jong, A. Nieuwkoop, Verwijderen en Kees van 0osterhout erbij waren. Koos droeg Jan Smit en Joop Ruis droeg mij mee naar voren, samen met nog een jongen. Dat moet Verwijderen geweest zijn. Kees van Oosterhout droeg Henk van Engelen.
De terugweg was maar net begonnen of de mitrailleur begon weer te schieten. Iedereen zocht dekking en men liet mij op de brancard op de weg staan. Dat ging niet zachthandig en ik gilde het uit van de pijn. Nu besloot men om maar weer over het geploegde bouwland te gaan lopen, want het vuur was steeds over de weg gericht. Dat ging weer met veel vallen en opstaan. We waren al een eind gevorderd toen de Duitsers weer begonnen te schieten. Nu waren we net bij een aardappelkuil op dat land, zodat we daar achter dekking zochten tot het schieten over was. Nu nog even balanceren over dat wankele bruggetje bij de Vier Heultjes en we waren eindelijk veilig op de havenkade waar een ambulancewagen stond. Die bracht ons drieën met veel oponthoud (steeds wachtposten die ons aanhielden en dan hoorde ik de chauffeur zeggen?Wounded Dutch underground soldier naar Loon op Zand in een school, die als Hospitaal ingericht was. Daar kwam ik te liggen bij andere gewonden. Hoewel het er best warm was, keek ik maar steeds of er geen deur open stond, ik was totaal verkleumd en dat kwam er nu uit. Hier knipten ze m’n schoenen en m’n broek van m’n lijf. Dat leek me niet zo'n goed idee, niet beseffend dat er niet veel van over was. Men bracht nieuw verband aan en ik kreeg de nodige inspuitingen en werd naast een gewonde Pool gelegd. Eerst dacht ik dat hij dood was, want er lag een laken over hem heen en hij bewoog niet. Dat veranderde toen een dokter het laken wegtrok en hem behandelde. Ik keek tegen het achterste van hem en daar had hij twee kogelgaten en nu gilde hij van de pijn. Al gauw werd ik weer in een ambulancewagen gedragen en vervoerd naar een gebouw in Goirle. Daar lagen nog meer lotgenoten zoals Maurits en die Pool die achter mij had gelopen. Ook lag er een Duitser bij die niets meer zag, maar wel de grootste mond had tot ons aller ergernis, maar niemand kon wat doen. Al gauw werd ik behandeld en men begon mijn wonden schoon te maken en het haar van mijn benen af te scheren. Ik hield het niet uit van de pijn en vroeg of ik een verdovingsspuit kon krijgen. Even daarna kreeg ik een spuit en wist van de wereld niets meer af Van tijd had ik geen besef meer, maar het moet midden in de nacht geweest zijn of misschien de volgende dag. Ik ben toen geopereerd en werd wakker met gips aan beide benen. Het linkerbeen zat in het gips tot aan mijn middel en het rechter tot over de knie, terwijl de voet vrij van gips was. Daar zat een scharnierend geval aan, wat naar later zou blijken, diende om de voet op te rekken. Toen ik bijkwam viel het me op, dat het bed van de Pool die achter mij gelopen had, leeg was; hij bleek het niet gehaald te hebben en was de afgelopen nacht gestorven. Hij had een scherf in z'n luchtpijp gekregen en was gestikt. Naast me lag Henk van Engelen, die was ook geopereerd. We haalden opgelucht adem dat we het er levend afgebracht hadden. We maakten wat gekheid en waanden ons vlug thuis. De vreugde duurde kort, want de inspanning was te veel en beiden werden we bewusteloos. Tot dan toe had ik alles goed doorstaan en wist me alles goed te herinneren en ik was geen moment bewusteloos geweest, maar dat was afgelopen en de komende week ben ik praktisch niet meer bij kennis geweest. Zoals me later werd verteld, heb ik verschillende keren op de gang gelegen voor verder transport, maar ik werd steeds niet bekwaam geacht. Ook is m'n vader bij me geweest en Han van Tiggelen, waar ik me niets van herinner. Ik herinner me nog wel een katholieke broeder, die als tolk fungeerde, en me vertelde dat men een paar dagen had afgewacht of het bloed in m'n knie weer zou gaan stromen en dat was gelukkig weer goed. Nu hoefde m’n been niet geamputeerd te worden, zo vertelde hij, maar ik moest er wel op rekenen dat m'n linkerknie stijf zou blijven want er was een stuk van m'n knieschijf af. Eerst was ik blij met dit bericht. Beter een stijf been dan geen been!!
Later zou blijken dat dit bericht me nog menige slapeloze nacht zou opleveren als ik er over nadacht dat ik m'n been zou hebben moeten missen. Na ongeveer een week werd ik in een ambulancewagen overgebracht naar Turnhout in België en weer in een schoolgebouw. Op die zaal lagen ook Maurits Vos en Jan Smit. Ik lag naast de Pool die ook in dezelfde nacht bij het Capelse veer gewond raakte. Hij was een piat-schutter en werd van dichtbij getroffen door een mitrailleur. Daarna kwam hij omhoog en werd nogmaals getroffen in z'n buik en beide handen. Ik vond hem er erg aan toe, maar hijzelf vond mij erger. We rookten samen een sigaret, die ik voor hem vasthield, want zijn beide handen waren in het verband. De sigaret viel uit mijn hand in zijn bed en dat had nog een brandplek op zijn rug tot gevolg. Ik herinner me dat het verband van z'n hand ging en je keek zo op het bot. Die soort dingen kon ik toen zonder problemen aanzien, maar later griezelde ik van elke wond en kon nergens meer tegen. Ik kon voor het eerst me wat bewegen en kon een beetje omhoog koenen. Ik bemerkte dat m'n kleren op mijn rug bleven plakken en het deed wat pijn. Ik vroeg een verpleger om er eens naar te kijken en het bleek dat ik een flinke scherfwond in m’n rug had en de scherf zat er nog in. Er werd een dokter bij gehaald en met een plaatselijke verdoving werd ik op bed geopereerd. Ik had nog steeds mijn trui aan en die werd nu ook aan flarden geknipt. Die verwonding had men nog niet opgemerkt, hoewel er al 14 dagen waren verlopen. In Turnhout heeft mijn vader me nog opgezocht. Hij kwam met Burgemeester Smit mee rijden, die voor de nodige papieren gezorgd had. Die had echter pech, want Jan was inmiddels vertrokken en alleen Maurits en ik lagen er nog. Ook HarriePeters heeft me nog bezocht. Die had een baantje bij de voedselvoorziening en kon dus vrij naar België reizen. Ik kreeg van hem een grote tros druiven en dat was in die dagen een bijzonderheid. Vlak nadat hij weg was, kreeg ik te horen dat ik over gehuisd zou worden met de trein. Ik had al een deel van de druiven weggegeven, maar er toch te veel van gegeten, wat het nodige ongemak zou veroorzaken. Ik was nog maar net in de trein geladen en de darmen begonnen te protesteren. Een verpleger moest er aan te pas komen en die had het al zo druk. Even later weer hetzelfde en ik maakte mijn excuses voor het ongemak, maar dat wuifde hij af mot "NO PROBLEM’. In die omstandigheden ontmoette ik Gerrit Bossers. Die had me met die verpleger Engels horen praten en dacht dat ik geen Engelsman. Hij lag schuin voor me. We lagen met drie brancards boven elkaar in de trein en onze eindbestemming bleek BRUGGE te zijn. Daar kwamen we weer in een school terecht, maar het bleek er overvol en we kwamen op de gang te liggen. Het was er koud en tochtig en ik heb er de hele nacht niet geslapen,
Gerrit Bossers. |
Tony DEVREKER. Hij sneuvelde op 30 Maart 1945 aan de RIJN in Duitsland |
want om de paar uur kwamen ze een draai aan de handle aan m’n rechtervoet geven zodat de spieren steeds een stukje oprekten, maar ik wist het niet uit te houden van de pijn. Tegen de tijd dat de pijn wat minderde, gaven ze er weer een draai aan en de ellende begon weer opnieuw. Gelukkig verhuisden we de volgende morgen weer naar DONK. Dat is een dorp niet ver van Brugge en daar kwamen we in een sanatorium terecht, dat was ingericht als militair hospitaal. Ik reisde met Gerrit in dezelfde ambulance en die deed alle moeite om bij elkaar te blijven. Het lukte en we kwamen naast elkaar te liggen. Hij kwam uit Raamsdonksveer en was bij de Keizersveerse brug getroffen door een mortier die een been wegsloeg en het andere zwaar verminkte, zodat het ook geamputeerd moest worden. Hij was er erg aan toe en werd elke week wel een keertje geopereerd. Hij had alle hoop gevestigd op een been waar de knie nog aan zat, maar op een goede keer kwam hij terug van de operatiezaal en ik zag gelijk dat z'n hoopvolle been een stukje korter was. Toen hij bijkwam keek hij direct onder z'n laken en het was een tijdje stil, maar toen kwam de reactie. De dokter had veel moeite om hem te overtuigen dat de amputatie onvermijdelijk was. Er kwam zelfs een tolk aan te pas. Dat was de Canadese soldaat Tony Devreker die ik tot m'n verbazing kende. Hij was tegenover ons bij Schiedon ingekwartierd geweest. Hij had Belgische ouders en sprak goed Nederlands. Hij was licht gewond en vertrok weer na een paar dagen. Het moet eind januari geweest zijn, dat we nog maar met enkelen op de zaal lagen. Het gerucht deed de ronde dat er een tegenoffensief in de Ardennen op komst was en dat men ruimte maakte voor komende gewonden. De zwaardere gewonden waren allen naar Engeland overgebracht; alleen liepen er nog enkele licht gewonden, die binnen enkele dagen zouden ontslagen worden. Alleen wij tweeën waren een probleem. De genezing zou voor ons nog lang duren en Gerrit moest voor kunstbenen naar Engeland. Men besloot om ons beiden naar Engeland te zenden. Zo lagen we op een goede morgen weer in de ambulance naar het vliegveld van Zeebrugge. Vanwege flinke mist kon het vliegtuig niet vertrekken en hebben we een uurtje geduld moeten hebben. Tenslotte vertrokken we tegen elf uur. Het vliegtuig was een Dakota met een Canadese bemanning. Het was speciaal ingericht voor gewondenvervoer en we lagen met drie man boven elkaar. We vertrokken en ik dacht gauw in Engeland te landen, maar dat duurde toch wel meer dan twee uur. Het bleek dat we helemaal zuidwaarts vlogen naar de Normandische kust en daar pas het kanaal overstaken. Dit werd gedaan omdat er nog steeds Duitse troepen in Duinkerken zaten en die hadden nog afweergeschut; dus, men nam geen risico. We vlogen over het totaal verwoeste CAEN. Je zag aan één stuk door bomkraters en het is een wonder dat daar nog mensen levend onderuit zijn gekomen. Onderweg kregen we boven zee slecht weer met hagel en onweer tegelijk. Het vliegtuig slingerde erg, dus niet zo’n prettige ervaring op onze eerste vliegtocht. 0ns einddoel bleek een vliegveld in Zuid Engeland te zijn in de buurt van SWINDON. Dit vliegveld was helemaal ingesteld op gewondenopvang en daar werden we op een normaal bed gelegd om van de reis te bekomen en we kregen eten en drinken van behulpzame Rode Kruisvrijwi1ligers. Dat was welkom, want die stretchers zijn op den duur wel hard en honger hadden we ook best. Rond vier uur werden we weer in een ambulance gedragen en gingen we per speciale trein naar Londen. Hier werden we weer per ambulance naar een ander station gebracht, zodat we met een andere trein Noordwaarts naar Leicester zouden reizen.
Zo lag ik daar midden op een perron met vele mensen om me heen die maar druk bezig waren, flink verkleumd. Je hoorde regelmatig een vliegende bom inslaan. Dat geluid kende ik maar al te goed, maar nu ver van huis, je veilig wanende en daar hulpeloos liggend, voelde ik me angstig en verlaten. Op dat moment kwam er een Leger des Heilssoldate naar me toe, stak een sigaret aan en gaf me dat in de mond, gaf me warm drinken en praatte wat over onbelangrijke dingen. Het was een jong meisje dat zich opofferde om wat troost te brengen in die nachtelijke uren. Ze bleef bij me tot de trein vertrok en deze ontmoeting heeft veel indruk op me gemaakt en deze onbekende weldoenster heb ik m'n hele leven niet vergeten. Na een treinreis van enkele uren kwamen we dan eindelijk midden in de nacht in Leicester aan en we werden met de ambulance naar het ROYAL INFIRMARY HOSPITAL vervoerd, naar later bleek het enige burgerziekenhuis in Leicester. Werkelijk uitgeput, eindelijk in een normaal bed, heerlijk in slaap gevallen. Mijn adres is: Pte. J.W. van Schuppen Adam's WARD ROYAL INFIRMARY LEICESTER. De volgende morgen kwam Gerrit me opzoeken. Ondanks dat hij geen Engels sprak, had hij iemand bereid gevonden om hem met bed en al naar me toe te rijden. Hij wilde naast me op de zaal een plekje, maar dat lukte hem niet. Hij was op een andere afdeling waar meer gewonden lager, met dezelfde problemen en die kregen een speciale behandeling. Al gauw bleek dat de Engelse mentaliteit afweek van de Hollandse. Als je een zuster riep en er moest geholpen worden met wat maar op een intiem gedeelte leek, kwam er een mannelijke verpleger aan te pas! Ik kreeg bezoek van een Hollandssprekende Mevrouw. Die was naar Gerrit gekomen nadat ze in de kerk had gehoord, dat er een Hollander hier lag die geen Engels kende. Van Gerrit hoorde ze dat ik hier ook lag. Ze was een Engelse met een Hollandse moeder en woonde vlakbij in 15 Cork Lane te BLABY... De tijd dat we samen zijn, lijkt voorbij. Gerrit gaat naar een speciaal Hospitaal waar hij wordt voorbereid om kunstbenen te krijgen en daarna moet hij naar Londen om die aan te meten. Ik word overgeplaatst naar een herstellingsoord in Billesdon, een dorp niet ver van Leicester. Het is een groot buitenhuis, genaamd ROLLESTON HALL, dat is gevorderd voor gewonden. Mijn adres is: ROLLESTON HALL CONVALESCENT HOME BILLESDON. Ik kom er en blijk de enige bedlegerige patiënt te zijn. Ik kom op een kamer met veel onderofficieren. Ik ben de enige buitenlander. De meesten zijn gewonden van de landingen in Normandië. Ik krijg er speciale behandelingen met elektriciteit. Het is voor mij nieuw. De eerste keer dal ik met m'n rechtervoet in een bak water moest zitten, voelde ik niets en ik vroeg of men wilde kijken, want het werkte niet. Een verpleegster kwam en keek even en vroeg me een hand in het water te steken en ik kreeg een flinke opdoffer. Het gevoel en kracht in m'n been bleek helemaal weg te zijn. Ook kreeg ik veel massage en langzaam ging het beter. Op een gegeven moment moest ik proberen te lopen. Het grote gips was vervangen door een kleiner. M'n rolstoelperiode was voorbij. Eerst met krukken rondstrompelen en daarna met twee stokken. Er was een Sergeant-Majoor die ook met twee stokken liep. Daar was ik door het lot veel mee verbonden, want de anderen liepen best en die konden we niet bijhouden en zodoende zaten we nog al eens te praten. Het was Sgt. Maj. Sid ALLEN. Hij was een beroeps bij de Scottish Highlanders, de Desert Rats. Hij was door z'n scheenbeen geschoten in Venlo op een patrouille aan de Maas. Ik vertelde waar ik vandaan kwam en onze streek kende hij goed. Hij vertelde over de bevrijding van Waalwijk, waar hij nog een paar krijgsgevangenen had gemaakt. Ook was hij betrokken geweest bij de gevechten in Drunen en vertelde dat hij daar een achttal kameraden had verloren door eigen artillerie. (Toen ik weer thuis was, heb ik die graven nog bezocht). We vorderden beiden zover dat we op een gegeven moment naar het dorp liepen. Hij was nogal een bierliefhebber en de eerste de beste Pub werd aangedaan.
Dit viel zo in de smaak, dat het voortaan elke avond prijs was en het aantal liefhebbers was tot een vaste groep van vier uitgegroeid. Er was een Sergeant en een Korporaal, beiden gewond geraakt bij de landingen in Normandië, die ons voortaan ook vergezelden. Ik had geen geld, maar dat was geen bezwaar, want als gewonde militair mocht je nooit betalen. Er was ook steevast de dorpspolitie te vinden en de enige taxichauffeur genaamd BOB, die ons aan 't eind van de avond naar huis bracht. We konden al slecht lopen, maar na verschillende pintjes ging het helemaal niet meer. Dat ging een tijdje goed, maar stuitte al gauw op bezwaren bij de leiding die ons hierover onderhield, maar die Engelsen, allen frontsoldaten die de landingen in Normandië hadden meegemaakt, vonden dat ze nu wel recht hadden op ontspanning. Het ging steeds beter en we gingen regelmatig naar de stad Leicester. Het vervoer was geen probleem, want als gewonde militair had je een speciaal uniform (Blauwe broek en jasje en wit overhemd met rode stropdas) en iedere automobilist, burger of militair, was verplicht je mee te nemen. Ook de bus en tram waren gratis. Ik was de jongste van de groep en kreeg dikwijls sigaretten of geld toegestopt, waarvoor ik me schaamde en wel eens weigerde, maar de anderen brachten me op andere gedachten en vertelden, als jij het niet wilt, geef het maar aan ons... M'n Engels is intussen perfect geworden, zelden ontmoette ik een Nederlander.
In die tijd kwam Dot BATTON, die ik leerde kennen in het ziekenhuis in Leicester, me elke week minstens een keer in de week opzoeken. Ik werd er mee geplaagd, "daar komt je liefje weer aan." Men wist dat ze niet getrouwd was, maar ze was een tiental jaren ouder dan ik. Toch heb ik er veel steun aan gehad en voor haar was het een hele opoffering om met de fiets die afstand van zeker 25 km. in weer en wind af te leggen. Met de postverbinding met thuis was het droevig gesteld. De eerste brieven kreeg ik gecensureerd terug met de opmerking, dat er Militaire aanwijzingen in vermeld stonden, hoewel ik alleen maar mijn adres vermeldde. Begin Maart kreeg ik het eerste contact met thuis via het Rode Kruis. Later kreeg ik brieven met het nieuws van thuis via een Poolse militair, die in Sprang was ingekwartierd. Pas in April kreeg ik direct contact met thuis door bemiddeling van een Engelse Grootmajoor van de Artillerie, die bij ons was ingekwartierd en de brieven verzond met de Veldpost. Tegen Pasen kwam er bericht dat we vier dagen verlof zouden krijgen. Iedereen dolblij, maar toen het zover was, werd er bij verteld dat het alleen gold voor diegenen die in Leicester of directe omgeving woonden. Dat zette kwaad bloed en onze groep had plan opgevat om er na het appèl vandoor te gaan. Ik had natuurlijk helemaal geen familie in Engeland enliep maar mee. We bleven dagen weg, zeer tot ongenoegen van de leiding. We werden aller, overgeplaatst.
Door al die affaires vonden ze me goed genoeg genezen om me over te plaatsen naar Little Wyrley (een klein plaatsje bij Walsall} waar eer. Herstellingsoord was voor Nederlandse militairen. Mijn adres is: AUXILARY HOSPITAAL LITTLE WYRLEY PERSALL near WALLSALL Staffordshire? Daar lag tot m'n stomme verbazing Gerrit ook. Hij vertrok echter na een paar weken naar Londen. Ik ontmoette er ook een Kaatsheuvelsejongen, Chris van Boxtel, ook van de Groep ANDRE, die, Zoals hij vertelde, in Capelle bij de kerk op wacht stond en door een granaat werd getroffen en een been verloor. Er lagen ook veel zeelui vande Koopvaardij. Velen hadden een shock opgelopen bij het torpederen van hun schip en waren niet meer in staat om te varen. Ook waren er een paar ouderen bij.
|
|
|
Hier werd niet veel uitgevoerd. Pelsall was een klein mijnwerkersdorpje met een ouwerwetse mijn. Er was niet veel te beleven en dus gingen we veel naar Wallsall, dat een klein stadje was met een bioscoop en voldoende Pubs. Daar ben ik gebleven tot begin mei. Toen werd ik genezen verklaard en werd naar het Nederlandse trainingskamp in Wolverhampton overgeplaatst.
Mijn adres is: WROTTESLHY PARK CAMP WOLVSRHAHFTO.N. Van opleiding kwam niets terecht. Ik kwam in een barak te liggen met een samenraapsel van militairen, van Parachutisten tot Irenebrigade. In het kamp lagen veel recruten die pas uit Holland kwamen. Ook lag er een aantal luchtmachtvrijwilligers, waarbij o.a. Koos Dalmaijer, die vertelde naar Australië te zullen vertrekken voor een vliegeropleiding. Daar was ook een Waalwijker bij, een zekere van Loon (Zoon van een Lederhandel in de Grotestraat) als ik me goed herinner. Uit verveling gingen we elke dag naar Wolverhampton. Het geldgebrek was over, want ik kreeg achterstallig soldij ui betaald. Ik kreeg officieel PAYBOOK. Het eind van de oorlog kwam in zicht. Toen VICTORY DAY. In Londen werd een grote Parade georganiseerd, maar wij gingen naar BIRMINGHAM, waar ook een parade en een groot bevrijdingsfeest was. Dat liep weer goed uit de hand. We zochten een slaapplaats en dat viel niet mee. We werden bij een groot hotel niet binnengelaten.
Uiteindelijk kregen we onderdak bij de YMCA. Het was overvol en we sliepen op een gang. De volgende morgen keek ik naar beneden in het trapgat en vond het een diepe kelder. Het bleek dat we 7 hoog hadden geslapen. Van trappenlopen kon ik me niets meer herinneren! Eind mei vond ik na een avondje stappen in Wolverhampton een briefje op bed, dat ik de volgende morgen om acht uur klaar moest staan omdat ik met verlof naar Holland zou gaan, dat was pakken tot middernacht. Inderdaad we vertrokken naar het station en we gingen met de trein naar Londen. Ik was in gezelschap van twee Limburgers van de Stoottroepen en een Sergeant. We meldden ons in het ARLINGTON HOUSE met de mededeling dat we ons de volgende morgen bij een militair reisbureau moesten melden voor terugreis naar Holland. Dit werd met gemengde gevoelens aangenomen en een paar kamergenoten vertelden lachend: "Dat hebben ze ons twee weken geleden ook verteld". Dat was niet hoopvol, maar we besloten toch ons de volgende morgen bij het opgegeven adres met al onze bepakking te melden. Het was niet ver en we konden te voet. Op een afstandje stond een Sgt. Majoor te schreeuwen dat we op moesten schieten. Wij hard lopen en hij vroeg " "Moeten jullie met de boot of met het vliegtuig". We wisten van niets en vertelden: "Met het vliegtuig". Waarop de gereedstaande bus vertrok, dat bleek de bus voor de boot te zijn. Onze papieren werden ingevuld voor het vliegtuig met bestemming Eindhoven. Ik hoorde dat het vliegtuig ook naar Gilze Rijen vloog, waarop ik vertelde dat ik me moest melden in Breda bij het Militair Gezag aldaar. Van de briesende Sergeant-Majoor kreeg ik te horen dat ik dat eerder had moeten zeggen, maar hij veranderde het toch. Voor weons alles goed realiseerden zaten we in een bus op weg naar het vliegveld HENDON.
Na een half uur wachten vertrok de Dakota met Nederlandse bemanning naar Holland. De passagiers bestonden voornamelijk uit hoge Marineofficieren en wij waren de enige soldaten. Ook herkende ik Minister BEEL onder de passagiers. We landden in Eindhoven en even daarna vertrok het vliegtuig weer naar Gilze Rijen, waar wij uitstapten. Nu met spoed naar Breda om ons af te melden bij het M.G. Daar stond ik nu. Er was geen enkel vervoer naar huis. Ik toog op stap naar Jan van 't Hof, een oom die hier woonde. Die keek verrast op, maar hij, als Politierechercheur, belde het Rode Kruis en daar kreeg ik een taxi. Jan raadde me aan om maar flink mank te lopen! Nu was ik gauw thuis en dat was weer een verrassing, want niemand thuis wist er iets van. Dit was het einde van een wel bijzondere reis!!!
Foto Weer veilig thuis
BRAB. DAGBLAD 22 OKT. 1990
Draaginsigne voor Van Schuppen
SPRANG-CAPELLE J. van Schuppen (68) uit Sprang-Capelle heeft gistermiddag uit handen van burgemeester E. Ockels het Draaginsigne Gewonden ontvangen. Dat gebeurde in het gemeentehuis van Sprang-Capelle. Van Schuppen was in de oorlogsjaren bijna een jaar lid van de Binnenlandse Strijdkrachten in het district Waalwijk. Hij maakte deel uit van het plaatselijke commando Sprang-Capelle. Op 27 december 1944 kwam Van Schuppen in dienst.Tijdens een patrouilletocht met Poolse troepen door de polder ten noorden van de Winterdijk bij Sprang-Capelle ontplofte een landmijn. Dat gebeurde in de nacht van 29 op 30 december. Van Schuppen maakte deel uit van de patrouille en raakte daarbij ernstig gewond. Hij is voor behandeling van zijn verwondingen onder meer opgenomen geweest in militaire hospitalen in België en Engeland.