Veenendaal
Chr. G. van Dongen
G van DongenIk wil teruggaan naar het jaar 1913. Daarvan herinner ik mij nog dat er het onafhanke- lijkheidsfeest gevierd werd: Nederland 100 jaar vrij van Franse overheersing. Er waren erepoorten en een optocht. In die optocht was een wagen, gereden door Adriaan de Roon; daar zaten de schoolmeisjes op uit de laagste klassen, een "maagdekenswagen" noemde men die. Mijn oudste zus zat er op en ik mocht er ook op. De voerman was een oom van mijn moeder. In 1914 brak de eerste wereldoorlog uit. Mijn vader moest toen ook naar de militaire keuring, maar hij hoefde niet in dienst in verband met de voedselvoorziening; hij had namelijk een slagerij . Heel veel artikelen kwamen toen op de bon, omdat er schaarste was. De mobilisatie werd afgekondigd en mijn ouders kregen 14 soldaten ingekwartierd; het waren Friezen. Sprang zag er toen heel anders uit dan nu. Het was vroeger een klein gezellig dorpje. Het was eigenlijk één lange, kromme straat, aan weerszij¬den bebouwd met huizen. Alleen de Dijkstraat, beter bekend als de Sprangse pad, was een zij¬straatje richting Kaatsheuvel. Er stond in dat straatje een zestal huizen aan beide kanten. Sprang had een heel deftige burgemeester, de heer Meijer. Die woonde schuin tegenover het raadhuis. Hij bewoonde een mooi huis met een grote hardste¬nen stoep en naast het huis een grote ijzeren poort. Hij had een mooie koets en daarvoor ook een koet¬sier, Uittenbogaard. Dat was een oude man die in het huisje naast de burgemeester woonde. Als hij wegging, alleen of met zijn deftige mevrouw, dan zat hij in zijn koetsje met de koetsier op de bok. Dat duurde tot de eerste auto in Sprang kwam. De fietsenmaker Groothuis kocht namelijk een auto, een driewieler, een open wagentje. Maar al heel gauw verdween dat weer en kocht Groothuis een 4- wielige gesloten auto. En toen besloot de burge¬meester om zich voortaan ook in een auto te laten rijden, door Groothuis. Maar die man vervoerde ook wel eens andere mensen in zijn auto, bijvoorbeeld zieken die naar Den Bosch of Tilburg naar het ziekenhuis moesten worden gebracht. Dat vond onze burgervader niet zo leuk en daarom kocht hij zelf een auto. Zijn koetsier kreeg pensioen en Groot¬huis moest hem rijden als het nodig was, want een auto besturen was heel wat anders dan een gemeente besturen. We hadden ook een veldwachter, Kuisten, om de orde te bewaren in Sprang. Hij liep meestal zijn rond¬jes door het dorp. Later toen ik naar school ging had hij een fiets. De mensen zeiden dat hij niet gauw een procesverbaal gaf, hij handelde zijn zaakjes meest met een waarschuwing af. Maar als er dronken kerels waren die lastig werden, stopte hij ze wel in de provoost, dat was in de Ned. Hervorm¬de Kerk, waar nu de consistorie is. Begrafenissen gebeurden altijd onder politiebege¬leiding. Men liep altijd vanaf het sterfhuis naar het kerkhof, alleen de mannen gingen mee. De stoet zag er zo uit: eerst de veldwachter, die was dan in groot tenue en had zijn beste uniform en witte handschoenen aan en een lange blinkende sabel opzij, zo liep hij vóór de stoet. Daarachter twee bidders, dat waren meestal 2 buren of goede beken¬den, het was een ereaanzoek om bidder te zijn. Na de bidders de lijkwagen met aan weerszijden 4 dragers. De wagen werd gereden door de koetsier, die droeg een hoge hoed en een grote zwarte cape. Het paard was ook met zwart bekleed. Achter de lijkwagen kwam de naaste familie. De mannen liepen allemaal achter elkaar, precies op volgorde, uit- gerekend in welke graad je familie van de overle¬dene was. Als de stoet was samengesteld kon men vertrekken, het was soms een hele lange rij . Bij de poort van het kerkhof bleef de veldwachter staan tot iedereen op het kerkhof was, dan vertrok hij weer naar huis. We hadden in Sprang ook een nachtwacht, Basje van Oosterhout, die heb ik goed gekend. Hij liep gewa-pend met een dikke stok, van 's avonds 9 of 10 uur tot 1 uur 's nachts door het dorp. Hij riep ook de hele uren af, dus bijvoorbeeld om 12 uur dan riep hij: "12 heit de klok, de klok heit 12". Hij was ook omroeper. Als er vanwege de gemeente iets bekend gemaakt moest worden, dan liep hij met een grote bel door het dorp en na + iedere 100 meter bleef hij staan, belde heel hard zodat de mensen naar buiten kwamen en sprak dan met een heel luide stem zijn mededeling uit. Ook als er ergens erf¬huis werd gehouden maakte hij dat bekend namens de notaris. Sprang werd bewoond door boeren, boerenarbeiders en schoenmakers. Om met de laatsten te beginnen, de meesten zaten thuis schoenen te maken. Er waren nog niet zoveel fabrieken. Er waren kleine zelfstandigen, die op bestelling maatschoenen maakten. Je kon bij hen de maat laten nemen en zeggen hoe je de schoenen wilde hebben, bijvoorbeeld met of zonder lakneuzen en voor de dames met een hoge of een lage hak, en de kleur van het leer: zwart of bruin. De meesten werkten voor een baas, die de schoenen verkocht aan de winkeliers in de stad. Er waren er ook die alleen pantoffels maakten en daarin grossierden. Meestal zaten die schoenmakers met 2 of 3 man te werken in het werkkamertje. Daar stond dan een laag vierkant werktafeltje met ver-schillende vakken waarin meerdere soorten spijker¬tjes (text werden die genoemd), haken en ogen, hamers, els en pek en pekdraad, want bij veel schoenen werd de zool aan de schoen genaaid met pekdraad. Ook was er een zwiktang om het boventuig op de binnenzool te krijgen, lijm had men ook nodig en schrapglas waar de rand van de zool mee glad gekrapt werd, die daarna met schuurpapier behandeld werd voor hij gelijmd kon worden. Men haalde op zaterdag het werk voor een hele week op bij de baas en de volgende zaterdag werd het weer ingeleverd en werd er nieuw werk mee naar huis genomen. Er werd op zo'n werkdag heel wat besproken en geroddeld, want in een dorp kent iedereen iedereen, men weet alles van elkaar.Dan waren er de boeren. Grote boeren met 20 a 25 melkkoeien waren er niet zoveel. Wel boeren met 10 a 12 melkbeesten en allemaal 1 of 2 varkens, die in het najaar geslacht werden. Die wogen dan meestal 125 kg schoon aan de haak en dan werd er bloedworst, hoofdkaas, balkenbrij en worst gemaakt. De grote stukken, ham, schouder, buikspek en het vetspek gingen in het zout en werden dan gerookt. De reuzel werd gesmolten en diende met de kaantjes tot broodbeleg. De keuterboertjes hielden 1 varken voor zichzelf, het andere werd verkocht en daar werden de mole¬naar en andere leveranciers, waar men wat achter was met betalen, van betaald. De arbeiders hadden meestal een geit, sommige zelfs 1 koe en de meesten hielden ook een varken, maar die varkens werden meestal niet zo zwaar gemest doordat ze gevoerd werden met aardappel-schillen, soms kleine aardappeltjes, en rogge. Dat werd dan bij elkaar gekookt en ze kochten ook wel taptemelk om er door te koken. De melk van de geit werd voor het huishouden gebruikt. En dan had je ook nog adressen waar een bok gehou¬den werd, waar je terecht kon als je jonge geitjes wilde hebben, bijv, bij Mieke "den Hoan" . Er was ook een meisje dat nog op school was, Anna Wer- ther, die had ook een bok. Als je daar heen ging moest je een kwartje betalen, dat was dan haar "zakgeld". Zo was het ook met de konijnen. Er werden veel konijnen gehouden en er waren ook adressen waar men speciaal een ram hield om er wat bij te verdienen, door hem te laten dekken.
De toestand van de wegen was in die tijd slecht. Er was een macadamweg, keislag dus. Omdat de boe-ren met wagens met ijzeren beslag reden werd de weg vooral als het regende stuk gereden. Er was 1 wegwerker die de hele dag met zijn kruiwagen op de weg te zien was. (Dit heeft o.a. de vader van Jan de Rooy nog gedaan). Die wegwerker maakte de gaten in de weg dicht en ruimde ook de paardemest op. Die werd soms wel eens gauw bij iemand onder de heg gegooid en als de man of vrouw die daar woonde dat toevallig zag vielen er wel eens harde woor¬den. Trottoir kende men in Sprang niet, daar had men in die tijd ook geen behoefte aan. Er is op straat heel veel veranderd. De dag begon met de hondekarren met de melkbussen waarmee de knechten of meiden naar de wei gingen om te mel¬ken. 's Winters werden de koeien in de stal gemol¬ken. Na het melken werden de melkbussen aan de straat gezet, daarna kwamen de melkrijders om de bussen op te halen en naar de melkfabriek te rij - den. Die bussen waren allen voorzien van een kope¬ren nummer dat op de bus en het deksel was gesol¬deerd. Later op de dag werden de bussen leeg of gevuld met taptemelk weer bij de eigenaren afgele- verd. Weet u wat ook verdwenen is van de straat? De slagersjongens, die met een grote mand vlees be-zorgden bij hun klanten, en de bakkersknechts of de bakker die met zijn grote mand op de fiets of met zijn driewielerbakkersfiets of met paard en wagen zijn brood bezorgde. Ook de kruidenier be¬zorgde zijn waren bij de klanten en de kolenboer, die niet alleen kolen, maar ook briketten en harde turf verkocht. En de petroleummannetjes, die met hun door handkracht voortgeduwde tankwagentjes reden van huis tot huis.
Er was in de jaren voor 1920 alleen kaarsen- en petroleumverlichting. In de kamer brandde 's a- vonds de petroleumlamp en in de keuken of op de geut, zo noemde men de keuken wel, stond een bla¬ker of hing een klein olielampje. En dan mocht de pit niet te hoog staan, want dan werd het te duur. Moest men 's avonds naar boven of naar de kelder, dan werd het olielampje of de blaker meegenomen. Ook moest je goed opletten dat de katoentjes in de olielampen en de oliestellen niet te hoog opge¬draaid werden want dan kwam er een heel zwarte walm af en dat gaf een vette boel in je keuken. Later kregen we gas van de gasfabriek in Kaatsheu¬vel. Er werd ergens in huis een gasmeter geplaatst en daar kon je een halve stuiver of een dubbeltje in doen. Voor een dubbeltje kreeg je dan 1 kubieke meter gas. Eén keer in de maand kwam de meteropne- mer het geld ophalen. We kregen ook een gasstel om op te koken, dat was een hele verbetering. Toch waren er veel vrouwen die beweerden dat je op een oliestel veel lekkerder kon braden en soep trekken dan op gas. Nog veel later kregen we elektrisch licht. Veel mensen konden niet begrijpen hoe dat kon, dat wanneer je een schakelaar aan de muur omdraaide, de lamp brandde. Er kwamen grote palen langs de huizen met de draden, er was dus een bovengrondse leiding. Dat heeft geduurd tot na de 2e wereldoor¬log. Het heeft lang geduurd voordat alle mensen elektrisch licht wilden hebben want men was er een beetje bang voor, men vond het gevaarlijk. We hebben ook waterleiding gekregen, nog onder het bestuur van burgemeester Meijer. Dat heeft wel veel moeite gekost. De mensen hadden allemaal een put of een pomp en dat water kostte niets. Het leidingwater moest betaald worden en het aanleggen van de leiding moest ook betaald worden. Tot aan de huizen werd de leiding gelegd door de maat¬schappij , maar vanaf de voorgevel tot waar men in huis de kraan wilde hebben moest men zelf betalen. Dus heel wat bewoners van Sprang weigerden aan-sluiting. Toen werd het water in de putten en de pompen gekeurd. Het werd afgekeurd en men werd gedwongen om over te gaan op leidingwater. Later was men er toch wel heel blij mee.
Telefoon was er in de jaren 20 ook nog maar bij heel weinig mensen. Men moest dan eerst naar het postkantoortje bellen en zeggen wie je wilde spre¬ken en dan werd je doorverbonden. De kantoorhouder wist dus met wie je belde en kon ook meeluisteren. Als je geen telefoon had kon je naar het postkan¬toor gaan, daar was een hoekje afgeschut en daar kon je spreken. De kantoorhouder bezorgde ook zelf de post. Er werd in die tijd veel gebruik gemaakt van briefkaarten, dat was goedkoper dan een brief, maar zo'n kaart kon wel gelezen worden door de postbode. Brievenbussen kende men haast nog niet, dus de besteller kwam meestal achterom bij de mensen en dan kon het gebeuren dat hij zei: "Als¬tublieft, een kaart. Je krijgt nog visite vandaag".
Met Nieuwjaarsdag was het leuk voor de jeugd, want op nieuwjaarsmorgen werd er toen ook post bezorgd. Je moest dan op de kaart die je verzond aan de adreszijde een kruis zetten, kaarten met een kruis erop werden bezorgd. En de jeugd mocht de bestel¬ler dan helpen, want op zo'n dag moest hij deur aan deur post bezorgen. In die tijd waren er ook veel bedelaars. Bedelen mocht niet, maar venten mocht toen nog wel. Later moest men een ventvergunning hebben, dat kostte meen ik 50 cent. De bedelaars hadden altijd wel een handeltje bij zich. Ik heb er gekend, die hadden een zakje met doosjes lucifers bij zich of een paar kaartjes veiligheidsspelden, of ze hadden een mand met heiboenders op de rug. Maar ze ver¬kochten niet graag, ze hadden liever zo een paar centen of een stuiver. Er liep er ook één met een rekje op de schouder, Knelis Lichtvoet, die gaf zich uit voor zagenscherper, maar hij vroeg altijd om wat te eten.
In Sprang kwam ook een stoomtram. Die reed van Tilburg over Loon op Zand naar Sprang - Waalwijk - Den Bosch. Voor 5 cent kon je naar Besoyen, voor 10 cent naar Waalwijk.
Ik heb een man gekend, Keeske Bijl, die woonde bij zijn zoon in Goirle. Hij had jaren in Sprang ge¬woond en verstrekte toen veel mensen een hypotheek op hun huisje. Hij bezat ook zelf meerdere huisjes in Sprang. Op gezette tijden kwam hij gekleed in zwart pak met slipjas en een bolhoed op zijn hoofd, de huur en de rente van de hypotheek opha¬len. Hij kwam dan met de tram vanuit Tilburg. De tram stopte bij de Steenbakker, dat was een café dicht bij de huidige Efteling, daar stapte hij dan uit en liep verder naar Sprang want dan was de tram 10 cent goedkoper dan wanneer hij helemaal tot Sprang meereed. Als hij weer terugging liep hij eerst weer naar café de Steenbakker en stapte daar op de tram. Tussen de middag at hij dan mee bij één van zijn klanten.
De tram vervoerde niet alleen passagiers maar ook goederen en op woensdag waren er ook veewagens aangekoppeld vanwege de veemarkt in Den Bosch. We hadden in Sprang ook een wissel en een laadbrug voor de tram. Daar werden dan ook koeien geladen en gelost.
De tram reed niet hard, het was een soort stoof op wielen. Met + 2 uur was men in Den Bosch, 's Win¬ters stookte de conducteur het eerste klas compar¬timent warm met een klein kolenkacheltje. Het was voor ons kinderen een hele belevenis als je eens met je vader of moeder een reisje mee mocht maken, al was het maar naar Waalwijk of Den Bosch.
Ik vond het plezierig om nog eens wat oude herin¬neringen op papier te mogen zetten en aan de huidige bewoners van Sprang aan te bieden. Veel oude¬ren zullen best nog veel van wat ik geschreven heb herkennen.