KLOKKESPIJS

J.J. Mes

Een kenmerk van de kerstening van Europa in de middeleeuwen is het feit dat men voor de uitoefening van de rituelen een gebouw nodig had. De heidense bevolking kwam bijeen op een open plek in het bos bij een heilige boom, een gewijde bron; de gekerstenden verzamelden zich in een kerk.
De geschiedenis van de kerkenbouw is lang en interessant en het steeds fraaier, steeds indrukwekkender is er zeker op van toepassing. De schamele houten optreksels werden door stenen vervangen al naar gelang de economische omstandigheden dat toelieten. En ergens in dat verleden verrezen de eerste kerktorens. Net als bij alle begin: simpel en wankel, maar men gaf niet op en tenslotte moest iedere, zichzelf respecterende parochie een kerk hebben met een toren.
Het bouwen van een toren schiep de mogelijkheid er een klok in te hangen. Maar voor men in dit opzicht kon spreken van een algemeen bekend verschijnsel, gingen weer honderden jaren voorbij. De komst van het gieten verstonden maar weinigen en vooral: de benodigde metalen voor de klokkespijs waren duur.

Vanaf de 8e eeuw werden torens, naar mate men het gieten van klokken steeds beter ging beheersen, geleidelijk aan van klokken voorzien. De eerste klokkentorens werden in Italië gebouwd en vanuit Italië ten noorden van de Alpen.
In Nederland dateren de oudste torens uit de 13e t/m de 15e eeuw.
Het bezit van een klok in de toren was eeuwenlang van groot cultureel belang, zowel religieus als algemeen maatschappelijk. Bij de kerstening van heidense volken huldigde de kerst het standpunt dat de overgang van heidendom naar christendom aanzienlijk vlotter zou gaan, wanneer heidense riten ingepast werden in de christelijke gebruiken. Bekende voorbeelden daarvan zijn: het vieren van het kerstfeest in de tijd van de voor de oerbevolking zo belangrijke midwinterfeesten, de kerstboom als teken van de zich altijd weer verjongende natuur, de paaseieren die eens vruchtbaarheidssymbolen waren, enzovoort.
Nu vond de middeleeuwse mens, dikwijls nog niet geheel vrij van heidens bijgeloof, het leven soms nog uitermate riskant, niet in het minst door de alomtegenwoordigheid van boze geesten. Je kon proberen die tevreden te stellen door het brengen van offers, je kon ook proberen die te verjagen door lawaai maken. Daarom moest je er bijvoorbeeld voor zorgen, dat bij wijze van spreken hemel en aarde vergingen van de herrie, als het nieuwe jaar werd geboren: hoe meer lawaai, hoe groter de kans was dat de boze geesten van schrik de nieuwgeborene met rust lieten en het nieuwe jaar een voorspoedige tijd zou worden. Bij de Chinezen leeft deze gedachte nog sterk, de Nederlanders van nu besteden hun miljoenen alleen nog aan de herrie, aan de boze geesten denkt men daarbij niet meer.
Welnu, als de koster voor de uitoefening van de godsdienstige plechtigheid de klok luidde, leefden er soms nog lange jaren bijgedachten, afkomstig uit een ver verleden: zo werden de boze geesten verdreven en kon daardoor de verkondiging beter gedijen. Of: wanneer iemand werd begraven, moest van tevoren de klok worden geluid, daardoor werden weer de boze geesten die het voorzien hadden op de ziel van de overledene, verjaagd en dan pas kon deze rusten in vrede. Heidense restanten in christelijke tradities. Desniettemin werden de torens,al of niet voorzien van klokken, vooral voor de Westelijke cultuurwereld een geestelijk symbool van religieuze aard. Zij wijzen immers naar boven, naar de hemel, waar de Almachtige troont en werden daardoor een richtingwijzer, voor de mens in de eeuwen vóór ons en voor de mens in de tegenwoordige tijd.

Maar een torenklok had ook niet-religieuze nevenfuncties. Als de middeleeuwer zich na klokgelui naar de kerk begaf ter viering van de godsdienstige plechtigheid, speelden daarbij meestal ook andere, wereldse motieven hun rol. Om dat te begrijpen, moet men zich eens verbeelden te leven in een tijd zonder briefpost, zonder telefoon, zonder radio, televisie, krant. In zo'n tijd waarin vuren op bergtoppen of geroffel van trommels boodschappen van mensen tot mensen overbrachten, speelde de kerk een centrale rol in de overdracht van al datgene wat de gewone man moest weten. Het klokgelui kondigde niet alleen de kerkdienst aan, maar ook de proclamatie in de kerk door de pastoor van allerlei bevelen van wereldlijke en kerkelijke overheden. Hoe moest men die anders aan de weet komen? De marktberichten, de belastingregels, de tijdingen betreffende oorlog en vrede, de herendiensten en wat niet al. Geen wonder dat naast de kerk de herberg stond, want er was nog zoveel te bepraten, voordat ieder terugging naar dat plekje in de wijde wereld waar hij zijn lapje grond bewerkte en vanwaar contact met medemensen schaars was, totdat de torenklok weer riep en men optrok naar de kerk om daar ‘goed nieuws’ en ander nieuws tot zich te nemen.
Dankzij de torenklok die de getijden zoals de metten, de vesper, aankondigde, wist de burger hoe laat het was. Zo kon hij enige ordening scheppen in zijn bezigheden tussen wakker worden en slapen gaan, want de klok vertelde hem: nu is het tijd voor .... Een alleraardigst restant van deze de tijd-aankondigende-functie van de torenklok hoort men vandaag de dag nog in het Westlandse stadje 's-Gravenzande. Op iedere werkdag luidt er om elf uur
's morgens vijf minuten de torenklok van de hervormde kerk: de aardappelklok. In vroeger tijden was het daar de gewoonte dat de huisvrouwen elke dag meewerkten op de vele akkers en tuinderijen rondom het plaatsje. Maar om elf uur luidde de klok: vrouwen, nu naar huis en zorgt ervoor, dat om twaalf uur het eten op tafel staat.
Boven de stad en boven het land waren de klokken de brengsters van goede en slechte tijding; helaas overtroffen de kwalijke boodschappen veelal de goede in aantal en geaardheid. Klokgelui waarschuwde met een wanhopig makende regelmaat voor de komst van vijandelijke legers, zodat de burgers nog enige kans hadden het vege lijf en het schamel bezit in veiligheid te brengen. Meestal betekende het gebeier dan tevens een bevel tot mobilisatie van ieder die geacht werd weerbaar te zijn. En dan brachten de dagen dood en verderf en geen glorie of heldendom, zoals het misschien wel meest bekende klokkenlied ons misleidenderwijs wil doen geloven, het lied van de klok Roeland in het belfort van Gent, die de storm van de aanval klept over Vlaanderen.
Klokgelui waarschuwde de bevolking als overstromingen dreigden en riep dan de mannen naar de dijken om gaten te dichten en met zakken zand verhogingen aan te brengen. Vooral wanneer dat 's nachts plaatsvond was dat gelui meer dan angstaanjagend en dat moet het evenzo geweest zijn, als het letterlijk met de regelmaat van de klok alarm sloeg, wanneer weer eens brand in de stad was uitgebroken. Iets van de gruwel van al deze dingen kunnen we wellicht proeven in de woorden van Joost van den Vondel, als deze anno 1637 in zijn Gijsbreght van Aemstel door de heer Van Vooren aan Gijsbreght de ondergang van Amsterdam laat vertellen (let vooral op de derde regel):

’t Was vechtens tijd, aleer de vijand
Uwe stad,de poorten en de vest noch heel vermeestert had;
Toen alle klocken brand en moord en onraad klepten,
En burger en soldaat om ’t zeerst de handen repten;
Nu die verweldigt 1) zijn, het Raadhuis afgebrand,
En wat in ’t harnas blonck, gesneuvelt en vermant 2)
Is ’t al vergeefs het slot en overschot verdaedight 3)
Bera u kort, ghij word noch mooghlijck begenadight.

1) verweldight - overweldigd
2) vermant - dood
3) verdaedight - verder verdedigen is zinloos

Overigens hebben schrijvers van alle eeuwen, ook die van de onze, het thema van het klokgelui aangegrepen om in gedichten allerlei stemmingen weer te geven, waartoe de klokken hen inspireerden.
Min of meer als curiositeit volgt nu de eerste strofe van het gedicht Uitvaart van Willem Bilderdijk (± 1800), een dichter die vroeger vooral in protestantse kringen in hoog aanzien stond. Hij probeert in klanken en ritmiek zo goed mogelijk het geluid van de beierende klokken na te bootsen, die naar hij vermoedt, niet hun werk zullen doen, als hij weldra wordt begraven. Als u het hardop leest, ervaart u het best het ritmisch bom-bom van de klok.

Befloerste trom
Noch rouwgebrom
Ga romm’lende om
Voor mijn gebeente
Geen klokgebom
Uit hollen Dom
Roept ’t wellekom
In ’t grafgesteente;
Geen dichte drom
Volg’ stroef en stom;
Festoen noch blom
Van krepgefrom
Om ’t lijk vermomm’
Mijn schaamte kleente !
Mijn jaartal klom
Tot volle som,
Mijn oog verglom;
En de ouderdom
Roept blind en krom
Ter doods gemeente.

Wij, mensen van de twintigste eeuw, die met allerlei mechanische hulpmiddelen moeiteloos een volledig carillon in onze kamer ten gehore kunnen brengen, hebben voor zulke gedichten niet veel waardering meer. Anders dan waarschijnlijk, gelet op 's mans populariteit, mensen uit Bilderdijks dagen, die immers in de huiskamers zulke geluiden opvingen via woorden.
Ook in onze dorpen hadden de kerken torens en die torens hadden klokken, nu nog. Helaas is er maar weinig archiefmateriaal aanwezig, dat ons nog iets te vertellen heeft over blijde en droeve gebeurtenissen waarvan deze klokken in Sprang en in Capelle ongetwijfeld getuige zijn geweest. De algemene ervaringen van mensenkinderen van alle plaatsen en van alle tijden, meer rampen dan voorspoed, meer ongeluk dan geluk, zijn ongetwijfeld ook die van de inwoners van Sprang-Capelle geweest, maar van specifieke eigen wederwaardigheden waarin de klokken hun rol speelden, bestaat nauwelijks of geen weet.
Hoewel .... De toren te Sprang, één geheel uitmakende met de Nederlandse Hervormde Kerk aldaar, en de dakruiter op de Nederlandse Hervormde Kerk te Capelle waren tot 1798 eigendom van de desbetreffende kerkelijke gemeenten. In Additioneel Artikel 6 van de Staatsregeling van 1798 werd evenwel bepaald, dat "de Torens, aan de Kerkgebouwen gehegt, benevens de Klokken, met derselver huisingen, worden verklaard, eigendommen te zijn en te blijven der Burgerlijke Gemeenten, staande ten allen tijde onder derzelver beheering en onderhoud".
Het feit, dat onderscheidene kerkbesturen toentertijd weigerden de klok te luiden bij begrafenissen van patriotten, schijnt aan die nieuwe regeling niet vreemd te zijn geweest.Sedert 1 mei 1798 zijn de toren te Sprang en de dakruiter op de N.H. Kerk te Capelle derhalve eigendom van de burgerlijke gemeente en in beheer en onderhoud bij het gemeentebestuur.

Het is bekend,dat de Sprangse toren voor het eerst een klok kreeg in het jaar 1475, een klok van 350 kg zwaar met een middellijn van ± 83 cm. Denkt u het zich eens in: meer dan vijfhonderd jaar geleden hijsen mannen uitsluitend met spierkracht en met behulp van enkele werktuigen van simpele makelij een zware klok hoog in een toren. Men mag gevoeglijk aannemen, dat de Sprangse mensen uit hun huisjes zijn gekomen en op straat hebben staan luisteren, toen voor het eerst in hun leven een echte klok zijn klanken door de galmgaten van hun toren over Sprang strooide. Deze klok droeg het volgende opschrift:
Elck eere mij
Al ic bescreij
De doden,
Ende roep
Den levende
Toe Godes dienste,
s. Butendijc maeckte mi 1475.

Van oude voorwerpen wordt soms gezegd: als dit of dat kon praten, wat zou het dan veel te zeggen hebben. Wat zou zo'n klok veel kunnen vertellen! Eens is het verkeerd met haar afgelopen. In 1943 eiste de Duitse bezetter - evenals overal elders in ons land - haar op om er oorlogstuig van te maken. De burgemeester van Sprang-Capelle deed een dringend beroep deze antieke klok in Sprang te laten hangen voor alarmeringsdoeleinden, maar het baatte niet - op 29 april 1943 werd ze geroofd en moest het ergste voor haar worden gevreesd. De Sprangse toren kreeg wel een alarmklok. De bezettende macht had n.l. eind 1942 bepaald, dat in elke burgerlijke gemeente één klok mocht blijven hangen voor alarmeringsdoeleinden, n.l. één kleine klok met een gewicht beneden 150 kg. De klokken in Sprang- Capelle en ook in andere gemeenten in Noord-Brabant werden evenwel weggehaald. Daarvan werden later in 1943 weer 290 geroofde klokken over de Noord-Brabantse gemeenten verdeeld. Voor Sprang-Capelle werd er einde 1943 één zo'n klok teruggehangen in de Sprangse toren. Later bleek dit de klok te zijn, die op haar beurt was geroofd uit de toren van de Hervormde kerk van Besoyen. In 1945 werd die klok uiteraard weer aan Besoyen teruggegeven.
Voor de kleine Sprangse klok liep het avontuur minder goed af. Zij werd weliswaar na de oorlog teruggevonden in Tilburg, maar gebarsten en daardoor onbruikbaar. Daar moest wat aangedaan worden: op 14 juli 1945 besloot het gemeentebestuur van Sprang-Capelle de klok opnieuw te laten gieten bij de firma Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel. Deze firma beschikte aanvankelijk niet over de nodige grondstoffen. Toen dit in april 1946 wel het geval was, waren er zoveel opdrachten, dat het nog geruime tijd duurde alvorens de firma tot het opnieuw gieten zou kunnen overgaan. Daar het mogelijk bleek zonder verandering aan de klokkenstoel in de toren te Sprang een zwaardere klok van 700 kg, met een klepel van 28 kg en een diameter van 104 cm, toon gl, te monteren, werd op 20 juni 1947 daartoe besloten. De waarde van het ingeleverde metaal aan de oude gebarsten klok (337 kg A f 1,50) werd op de prijs van de nieuwe klok in mindering gebracht. Op de nieuwe klok werd behalve de oude tekst ook een nieuw opschrift vermeld, waaruit de oorzaak van het aanbrengen van een nieuwe klok zou blijken. Wie nu in de toren klimt, kan daarom de volgende tekst lezen op de nieuwe klok:

De oorspronkelijke klok uit deze toren welke ten opschrift droeg:
Elck eere mij
Al ic bescreij
De doden,
Ende roep
Den levende
Toe Godes dienste,
s. Butendijc maekte mi 1475.
Werd op 1 mei 1943 door de barbaren geroofd, nadat door de plotselinge komst van Duitse politie, het plan om die klok onder de toren te begraven, werd verhinderd.
Deze nieuwe klok werd gegoten door de N.V. Petit en Fritsen, Klokkengieterij te Aarle-Rixtel (N.Br.) en in gebruik genomen toen A. Smit Burgemeester, G.A.S. de Bas en C.B. Timmermans Wethouders en J. v.d. Bos Gemeentesecretaris van Sprang-Capelle waren.

Vóór 1606 was de kleine klok de enige in de Sprangse toren. In de zg. Kerkerekeningen van die tijd lezen we "dat in 1606 door Kerkmeesters met consent van Schout en Schepenen te Oisterwijk voor twee honderd vijf en negentig gulden Brabants klokkespijs is aangekocht, waarvan Grooten Hans en Thomas Lange- been de klokkengieters eene klok goten, welke arbeid met drie en twintig gulden acht stuiver betaald werd;". Deze tweede klok bevindt zich niet meer in de toren; vermoed wordt, dat ze in 1750 gesmolten is en mede gebruikt om de grote klok te gieten, die er tot de roof in 1943 hing. Deze droeg het opschrift:

Deze klok is gegoten in den Jare 1750 door Alexint Petit Mr Klockegieter tot Someren. En als doen schout van Sprangh was Corstiaan van de Werke.
Burgmr: Govert de Rooij en F. Leempoel.
Schepenen: G. Oerlemans, P. Boeseren, A. Kivits, C. van Wijk, Z. Scholt, A. de Jong en R. Ambrosius. Secretaris Petrus Heijmans.

Deze grote klok, met een diameter van ± 120 cm en een gewicht van 1070 kg, werd op 25 januari 1943 op last van de Duitse bezettende macht uit de toren gehaald en geroofd.Ze is nooit teruggevonden. In 1955, tijdens de restauratie van toren en kerkgebouw, werd in opdracht van het gemeentebestuur een nieuwe, tweede luidklok, toon el,wegende 1115 kg, met een diameter van circa 119 cm, opgehangen, waardoor de vroegere situatie werd hersteld. Drs. Joep Nanninck uit 's-Hertogenbosch ontwierp er het volgende opschrift voor:

Telkens wanneer ik mijn klankgeweld
Welluidend over dit land verspreid,
Is dat een galmende lof op de vlijt
Die kerk en toren zo schoon heeft hersteld
Deze klok werd gegoten door N.V. Petit en Fritzen, Klokkengieterij te Aarle-Rixtel (N.Br.). Zij werd in 1955 in gebruik genomen toen de restauratie van de kerk en haar toren voltooiing naderde en A. Smit Burgemeester, H. Winkelman en J. Waverijn Wethouders en M. van Prooijen Gemeentesecretaris van Sprang-Capelle waren.

Ook de grote en de kleine klok in de dakruiter op de N.H. kerk in Capelle werden door de bezetter geroofd. Op 25 jan. 1943 werd de grote klok en op 4 mei 1943 werd de kleine klok weggehaald. De grote klok, met een gewicht van 280 kg. en een diameter van 75 cm. droeg het opschrift:
Deze klok is gegoten door mr. Alex Petit v an Someren in 't jaar. 1750 als deze kerk is gebouwd en was alhier in ‘s-Grevelduin Capel als doen Schout de Heren Adriaan Zijlmans en secretaris Cornelis van der Hoeven. Burgemeesters Adriaan C. Rijken en Adriaan P. de Rooij.

De kleine klok, die een diameter had van circa 54 cm. en een gewicht van 100 kg., had geen opschrift.
Het gemeentebestuur gaf in 1947 opdracht een nieuwe grote klok in toon a1, met een gewicht van 500 kg., een diameter van ± 93 cm. en een  klepel van 20 kg,in de dakruiter aan te brengen. Ook voor deze nieuwe klok verzorgde drs. Joep Nanninck het opschrift. Het luidt:

Waar bruut geweld tot zwijgen dwong
Die trouw haar klokkenlied hier zong,
Roept nu - God lof ! – mijn bronzen tong.

Deze nieuwe klok werd gegoten door de N.V. Petit & Fritsen, Klokkengieterij te Aarle-Rixtel (N. Br.) en in gebruik genomen toen A. Smit Burgemeester, G.A.S. de Bas en C.B. Timmermans Wethouders en J. v.d. Bos Gemeentesecretaris van Sprang-Capelle waren.

Onze torenklokken mogen hun vroegere functies ten dele hebben verloren, zij worden nog steeds geluid - zeker ten plattelande - vóór de aanvang van de kerkdiensten en bij begrafenissen, bij feestelijke gebeurtenissen en bij rampen. Wat zeker ook bleef, is hun betekenis voor de kennis van het verleden. Wat geven bijvoorbeeld hun opschriften een prachtige geschiedenisles over het eigen heem.
Luistert aandachtig mensen, want zo'n verhaal klinkt meestal als een klok.