De raadkamer
In Sprang werd, ook onder het Koninkrijk der Nederlanden, de situatie gecontinueerd, dat voor de vergaderingen en andere huishoudelijke zaken van het bestuur van Sprang een kamer in een particulier huis moest worden gehuurd. Van 1814-1835 verhuurde Jac. Craayo een raadkamer, van 1814-1824 voor f. 19,-- 's jaars en van 1825 t/m 1835 voor f. 28,-- per jaar. Gedurende al die jaren genoot hij voor verstrekking van vuur en licht f. 30,-- per jaar. In 1836 verhuurde Albert Vervoort een kamer, eveneens voor f. 28,-- 's jaars en burgemeester H. Vergouwen zorgde voor f. 20,-- per jaar voor hout, steenkolen, turf en kaarsen. Van 1837 t/m 1848 was Wouter Schaap de kamerverhuurder. De huur bleef ongewijzigd, f. 28,-- per jaar. Blijkbaar is Wouter Schaap in 1848 overleden, want in 1849 worden de kinderen Schaap als verhuurders genoemd, eveneens voor dezelfde jaarhuur van f. 28,--. Maar secretaris J. Dorreboom zorgt dan voor vuur en licht tegen een vergoeding van f. 23,--. Vanaf 1850 was Antonie de Jong de verhuurder van de kamer, nog steeds tegen een huurprijs van f. 28,--, terwijl de secretarie ten huize van de secretaris J. Dorreboom was ondergebracht. Deze ontving voor vuur en licht, ook voor de raadkamer f. 23,--, zoals ook in voorgaande jaren op de begroting was uitgetrokken. Bij de behandeling van de begroting 1855 meenden enkele raadsleden, dat de kosten voor licht en brandstoffen door de secretaris zouden moeten worden gedragen als begrepen zijnde in de wedde. De burgemeester stak daar een stokje voor en zei dat de gemeenteraad verplicht was voor een behoorlijke, dus 's winters ook verwarmde secretarie te zorgen. Met 5 stemmen tegen 1 werd het bedrag ad f. 23,-- weer op de begroting gebracht. Tot 1860 werd er zo jaarlijks een kamer gehuurd. Maar dan brengen de omstandigheden mee, dat de gemeente aan een eigen raadhuis moet gaan denken. De herberg "Het Regthuis", alwaar sedert onheuglijke tijden en ook toen nog de vergaderingen van het gemeentebestuur plaats vonden, werd verkocht en daardoor zouden die vergaderingen reeds met primo mei d.o.v. op een andere plaats moeten worden gehouden.
Aankoop pand voor raadhuis
Als raadhuis zou zeer geschikt zijn een huis, toebehorende aan Adriana Johanna Kortier, huisvrouw van Johannes Joriszn. van Vuuren. In de raadsvergadering van 21 februari 1860 werd besloten te trachten " het voorste gedeelte van bedoelde huizinge, hetwelk voldoende is en tot genoemde einde het beste geschikt leek, alsmede een gedeelte van de tuin, uit de hand voor de gemeente aan te kopen. Laatstelijk was dit woninggedeelte nog getaxeerd
op f. 1.050,--".
Wethouder M. van Vlodorp werd gemachtigd deze zaak verder af te handelen. En hij deed dit met spoed. Reeds in de raadsvergadering van 14 maart 1860 kon worden besloten het hiervoor genoemde gedeelte "van de huizinge van mevr. A.J. van Vuuren-Kortier, benevens dat gedeelte van de tuin, hetwelk gelegen is achter de tuin van de heer Bossers alsmede een genoegzame ruimte op de werf tot plaatsing van een schuurtje, staande en gelegen te Sprang aan de Nieuwstraat, sectie B nrs. 367 en 369, aan te kopen teneinde hetzelve in te richten tot een raadhuis, veldwachterswoning, enz., zulks voor eenduizend gulden, onder voorwaarde dat de kosten van de verandering en afscheiding geheel ten laste der gemeente komen."
Aan de Memorie van toelichting tot dit besluit ontlenen wij het volgende: “Sedert onheuglijke tijden vergaderde de Raad of het Bestuur dezer gemeente steeds in een herberg, van ouds genaamd het Regthuis, alwaar tot dat einde een kamer werd beschikbaar gehouden, waarvoor door de gemeente jaarlijks eene huur van f. 28,-- werd uitgekeerd, terwijl de secretarie in de laatste jaren steeds ten huize van den Secretaris gehouden werd."
Het lijkt aannemelijk hieruit de gevolgtrekking te mogen maken, dat weliswaar sedert 1814 steeds andere personen als verhuurder van de raadkamer optraden, omdat de herberg "Het Regthuis" steeds van eigenaar wisselde, maar dat de raadkamer steeds in die herberg gevestigd bleef.
Het aangekochte huis was geschikt als raadhuis:
1e. omdat het in het midden der gemeente was gelegen;
2e. omdat het zich bijzonder leende om tot raadhuis te worden verbouwd;
3e, omdat de gemeente geen noemenswaardige lasten behoefde te worden opgelegd omdat verhuur mogelijk zou zijn aan 2 gezinnen van die gedeelten, waarover de gemeente niet behoefde te beschikken.
In de raadsvergadering van 30 april 1860 kon al meegedeeld worden dat Gedeputeerde Staten de aankoop hadden goedgekeurd. Tevens werd besloten een bedrag van f. 2.500,-- op de begroting uit te trekken en een geldlening van f. 2.500,-- à 4% 's jaars aan te gaan voor aankoop van het raadhuis, het vertimmeren van het raadhuis en aankoop van meubelen.
Verbouw
Eerste bestek en tekeningen
In de raadsvergadering van 31 februari 1860 konden bestek, tekeningen en een begroting van kosten reeds worden besproken. Voorgesteld werd de raadkamer en de secretarie in het bovenhuis aan te brengen, met een balkon en een torentje, en beneden twee kamers te houden voor verhuring. Een provoost was niet nodig, omdat Sprang in die tijd tegen betaling gebruik maakte van de Waalwijkse cellen. De begroting van kosten was echter hoger uitgekomen dan was gepland, n.l. op f. 2.200,--. Toch bepleitte burgemeester C. van Riel dit bestek met tekeningen goed te keuren. Men kon dan "goed werk" maken, terwijl door verhuring van de benedenkamers en de raadzaal, bijv. aan het Departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, uitzicht zou bestaan dat de meerdere kosten door meerdere ontvangsten zouden kunnen worden opgevangen, zodat de gemeente geen schade zou lijden. Wanneer men de raadkamer en de secretarie naar beneden zou brengen, zou men de huuropbrengsten van de kamers derven.
De raadsleden A. Haverhals, J. Craayo, H. Netten en wethouder P. Verhoeven vreesden dat de gemeente met een te grote schuldenlast zou worden bezwaard. Zij wilden zich niet tegen de algemene opinie verzetten. Wethouder Verhoeven gaf er de voorkeur aan de secretarie beneden onder te brengen en die tevens te gebruiken als raadkamer, dan zou men met 2/3 van de kosten kunnen volstaan. Wethouder M. van Vlodorp repliceerde, dat niet de algemene opinie der ingezetenen tegen het maken van een goed raadhuis was, maar slechts de opinie van enkelen, die de zaak niet goed doordachten. Het verschil in kosten zal slechts f. 15,-- à f. 20,-- per jaar zijn. Moet men daarvoor afzien van een goed raadhuis? Bovendien zal men geen huur van de benedenwoningen ontvangen, aldus betoogde Van Vlodorp. Met 4 tegen 2 stemmen werd echter het bestek verworpen. Alleen burgemeester C. van Riel en wethouder Van Vlodorp stemden vóór.
Tweede bestek en tekeningen
In de volgende vergadering van 4 augustus 1861 deelde de voorzitter mede met de timmerlieden G. Groothuis en A.J. Quirijns, blijkbaar de ontwerpers van het bestek, te hebben gesproken. Door het laten vervallen van het torentje, de kapjes op de schoorstenen, het balkon, één kozijn en andere verminderingen zou het raadhuis voor een aanzienlijk mindere som kunnen worden gemaakt, terwijl toch de raadkamer en de secretarie op de bovenverdieping zouden kunnen blijven. Hij vroeg de raad beide heren tot de vergadering toe te laten om henzelf een en ander te laten toelichten en opdat zij het gevoelen van de raad zouden leren kennen.
De raad stemde daarmee in. Na een breedvoerige discussie kregen beide heren de opdracht bestek en voorwaarden in de door hen aangegeven zin te wijzigen.
Reeds in de vergadering van 25 augustus 1860 konden het gewijzigd bestek en voorwaarden, waardoor de begroting teruggebracht werd tot f. 1.600,--, worden besproken en werden deze stukken met algemene stemmen goedgekeurd, inclusief het balkon. De openbare aanbesteding zou plaats vinden op donderdag, 6 september 1860. Daarbij bleek Jan Fabrie, timmerman te Sprang met f. 1.455,-- de laagste inschrijver. Met éénparigheid van stemmen werd op 6 september 1860 het werk door de raad aan J. Fabrie voor die prijs gegund. Tevens werd Antonie Johannes Quirijns, timmerman te Sprang, tot opzichter op de verbouwing benoemd. In de vergadering van 22 oktober 1860 besloot de raad een geldlening aan te gaan van. f. 5.200,-- tegen maximaal 5% 's jaars, zowel voor de vertimmering van het raadhuis als voor het maken van een grindweg door de kern van de gemeente (de Nieuwstraat).
Toch een torentje
In de vergadering van 5 november 1860 komt burgemeester C. van Riel nog eens terug op het torentje. Hij zegt dat het aanbrengen van een torentje hem meer en meer noodzakelijk voorkomt. Het gebouw zal daardoor veel beter uitkomen; zonder torentje zal het een zekere misstand geven. Nu laat de stand van de werkzaamheden nog toe, dat men een toren met minder kosten daarop kan plaatsen dan later. De kosten zullen thans niet meer dan f. 200,-- bedragen. Een heet hangijzer voor de vroegere tegenstemmers. P. Verhoeven vindt, dat de gemeente al zoveel buitengewone uitgaven heeft gedaan o.a. de grindweg, dat men het wel zonder torentje kan stellen. A. Haverhals is wel van hetzelfde gevoelen, maar een torentje zal goed uitkomen en het behoort daarop. Wethouder van Vlodorp zegt, dat weliswaar vele buitengewone uitgaven zijn te dekken, maar daarop kan niet meer worden teruggekomen. Het gaat nu om een uitgaaf van f. 200,--, waarvan de jaarlijkse last f. 8,-- A f. 10,-- bedraagt en waardoor de ingezetenen niet hoger belast zullen worden. J. Craayo en J.J. Platteel (een nieuw raadslid in de plaats van S. Timmermans) vinden ook, dat het nu gaat om f. 200,--. H. Netten stelt voor, dat elk lid van de raad f. 25,-- geeft om de kosten van het torentje te dekken teneinde de gemeente niet te bezwaren. Maar dat voorstel wordt afgestemd met 5 tegen 2 stemmen. Alleen burgemeester Van Riel en H. Netten zijn vóór het voorstel. Vervolgens wordt het voorstel van de voorzitter in stemming gebracht. En dat wordt met 6 tegen 1 stem aangenomen. Alleen P. Verhoeven is tegen.
Het torentje zal er komen! En omdat zulks nu is besloten zal de voorzitter voor zijn rekening er een klok in doen plaatsen! Blijkbaar wil de voorzitter nu spijkers met koppen slaan, want op zijn voorstel wordt aannemer J. Fabrie in de vergadering geroepen en wordt hem opgedragen het maken van een toren op het raadhuis voor f. 200,--. Sprang was toen 423 bunders groot en telde per 1 januari 1861: 1679 inwoners, 855 mannen en 824 vrouwen.
Verhuur benedengedeelte
Op 7 oktober 1861 werd besloten de westelijke benedenkamer van het raadhuis met het daarbij gelegen stukje erf, de voorste helft van de daarachter liggende tuin (vooralsnog kadastraal bekend sectie B367 en B369), en een gedeelte van het op sectie B nr. 366 te plaatsen schuurtje, te verhuren aan de veldwachter Matthijs van der Flier, aanvangende 1 augustus 1861 en eindigende bij het einde van het kwartaal, waarin hij ophoudt veldwachter te zijn, zulks voor f. 28,-- per jaar. Bij de plaats gehad hebbende vertimmering van het raadhuis is immers steeds bedoeld, dat deze kamer voor een matige huur door de veldwachter zou kunnen worden betrokken. Want 4 maart 1862 wordt de oostelijke kamer van het raadhuis benevens de achterste helft van de tuin, sectie B nr. 1051 en 1054, voor 1 jaar, van 1 mei 1862 - 1 mei 1863, verhuurd aan Joh. Ferdinand Mazirel voor f. 29,-- per jaar. De gemeente zal het hangen van de bovengordijnen aan de ramen bekostigen! Het jaar daarop wordt de huur voor beide huurders gebracht op f. 30,-- per jaar.
Verbetering raadzaal
In 1879 moest de raadkamer noodzakelijk verbouwd en verbeterd worden. De kosten werden begroot op f. 220,--. Maar geld ontbrak. Een paar meelevende ingezetenen boden aan zonder kosten voor de gemeente de verbetering te doen aanbrengen. Met algemene stemmen werd zulks in de raadsvergadering van 29 september 1879 aanvaard.
Maar op 6 december 1879 deelde de voorzitter de raad mede, dat de verbouwing als gevolg van bijkomende werken niet f. 220,-- maar f. 375,-- zou gaan kosten. De particulieren deden hun aanbod van f. 220,-- gestand, maar waren niet bereid het meerdere voor hun rekening te nemen. Op voorstel van de voorzitter werd toen met algemene stemmen besloten dit meerdere voor rekening van de gemeente te nemen.
Tot de samenvoeging der drie gemeenten heeft het Sprangse raadhuis een centrale plaats gehad in de Sprangse gemeenschap.
Verkoop raadhuis
Na de samenvoeging der drie gemeenten per 1 januari 1923 werd het raadhuis, zoals hiervoor in het artikel over het voormalige Capelse raadhuis werd beschreven, bij besluit van de raad der nieuwe gemeente Sprang-Capelle van 24 december 1925 voor f. 2.000,-- in het openbaar verkocht.
De nieuwe eigenaar, Adriaan Konings, verbouwde het oude raadhuis tot 2 woningen. Maar in 1967 kocht de gemeente de 2 woningen weer terug om het pand te slopen voor wegverbreding en -verbetering. Op 3 januari 1969 werd het pand gesloopt. Tot diep in 1968 bleven de laatste bewoners mevr. Corn. Versteeg in de westelijke woning en Johan Ophorst in de oostelijke woning. Mevr. Corn. Versteeg heeft er 33 jaar gewoond, terwijl in de oostelijke woning jarenlang Koos en Mieke Ophorst woonden. Alle drie zijn en waren bekende en populaire figuren in de Sprangse dorpsgemeenschap. Toen Koos en Mieke Ophorst naar het bejaardenoord gingen, kwam hun zoon Johan Ophorst in hun woning.