DE SAMENVOEGING VAN SPRANG, CAPELLE EN VRIJHOEVE-CAPELLE;
EEN TERUGBLIK NA RUIM 60 JAAR
G.J. Rehm, streekarchivaris


Het onderstaande overzicht van de moeilijkheden betreffende de samenvoeging is samengesteld aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke archieven.
Aangezien de archieven van provincie en rijk niet zijn geraadpleegd, kan het overzicht niet op volledigheid bogen.

De eerste stap
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zonden 19 november 1919 een circulaire aan alle gemeenten in de provincie met minder dan 3.000 zielen om de gemeenteraden te verzoeken de mogelijkheid en de wenselijkheid te overwegen van een samenvoeging van kleine gemeenten. Naar de mening van Gedeputeerden konden grotere gemeenten gemakkelijker voldoen aan de eis van dure sociale maatregelen en door samenvoeging zouden ook de kosten der interne huishouding in hoge mate gereduceerd worden. (Bijlage 1)
Sommige gemeenten hadden op voor haar in het bijzonder geldende voorstellen al in positieve zin gereageerd, doch Gedeputeerden wensten via deze circulaire het gevoelen van alle kleinere gemeenten (beneden 3.000 zielen) in de provincie te vernemen.

Reacties te Capelle
De gemeenteraad van Capelle besloot in de vergadering van 12 december 1919 genoemde circulaire na afloop van de raadsbijeenkomst in comité generaal te bespreken. Tegelijkertijd nam de raad voor kennisgeving aan een brief van B. en W. van Vrijhoeve-Capelle van
11 december 1919 houdende mededeling dat de gemeenteraad van Vrijhoeve aan Gedeputeerde Staten had voorgesteld een vereniging van de gemeente Vrijhoeve-Capelle met Capelle en Sprang te bevorderen.
Na sluiting van de openbare raadsvergadering van 12 december 1919 gingen de raadsleden van Capelle over tot bespreking van de circulaire betreffende een vereniging van kleine gemeenten. Aangezien de stemmen staakten over een voorstel de zelfstandigheid van de gemeente te behouden, kwamen in de volgende raadsvergadering van 30 december 1919 drie voorstellen in behandeling t.w. a. de wenselijkheid zelfstandig te blijven;
b. samenvoeging alleen met Vrijhoeve-Capelle, waardoor het inwonertal dicht bij de 3.000 zou komen te liggen;
c. als derde mogelijkheid:
1. de gemeente stelt het op prijs zelfstandig te blijven;
2. indien ook voor Capelle vereniging met naburige gemeenten noodzakelijk wordt geacht, wenst zij bij voorkeur verenigd te worden met Vrijhoeve-Capelle;
3. ingeval die vereniging als volstrekt onvoldoende wordt beoordeeld, kan de gemeente Sprang bijgevoegd worden.
Over voorstel a staakten de stemmen; voorstel b werd door de indiener ingetrokken en voorstel c werd met 5 tegen 1 stem aangenomen.
Ongeveer een jaar later was een wetsontwerp tot vereniging van de gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle gereed. Het werd door de raad van Capelle op 23 december 1920 behandeld. De raadsleden spraken er hun verwondering over uit, dat op de suggesties van de gemeenteraad geen reacties ontvangen waren dan alleen dit wetsontwerp met bijlagen.
Alle leden verklaarden zich tegen de vereniging. Mocht de vereniging toch doorgaan, dan diende volgens de meerderheid van de Capelse raadsleden daarbij ook het protestantse deel van Loon op Zand, grenzend aan Capelle, betrokken te worden. Een aantal leden verklaarde zich tegen de gekozen naam Sprang-Capelle voor de nieuwe gemeente, voornamelijk omdat deze naam verwarring zou geven met die van Capelle. Overeenkomstig de bepalingen van het wetsontwerp werd een commissie uit de ingezetenen als bedoeld in art. 131 der Gemeentewet gevormd, die in een openbare vergadering van 21 januari 1921 het wetsontwerp behandelde. Deze commissie had toen al een voorvergadering gehouden, waarin het belang van Capelle besproken was. De commissie achtte de vereniging van gemeenten niet wenselijk, omdat de financiën van de beide andere gemeenten slechter waren dan die van Capelle. Zij was van mening, dat Capelle in de toekomst zelfstandig kon blijven bestaan. Als overwegingen daarbij golden:
a. De wegen in Capelle zijn goed, die in de beide andere gemeenten laten te wensen over en bij vereniging zal Capelle het leeuwenaandeel van de kosten voor verbetering moeten bijdragen.
b. Inwoners van de andere gemeenten zullen het raadhuis niet in Capelle laten en pogingen aanwenden om een nieuw raadhuis in het centrum van de nieuwe gemeente te bouwen.
c. Verhoging van belastingen voor de inwoners van Capelle, vooral vanwege de wachtgelden die aan ontslagen ambtenaren betaald moeten worden.
De commissie, gehoord hebbende dat ook de raad zich tegen vereniging verklaard had, verzocht de burgemeester alles in het werk te stellen om Capelle haar zelfstandigheid te laten behouden. De burgemeester antwoordde aan zijn eed de belangen van de gemeente Capelle voor te staan te zijn gebonden en achtte het in 't belang van die gemeente dat de vereniging plaats had. De burgemeester nam dus duidelijk een afwijkend standpunt in. Hij had zich achter de wens van Vrijhoeve-Capelle geschaard, waarvan hij eveneens burgemeester was.
Aan het eind van dat jaar berichtte de Minister van Binnenlandse Zaken bij brief van
8 december 1921, dat in het binnenkort bij de Tweede Kamer in te dienen wetsontwerp tot vereniging van de drie gemeenten als tijdstip van ingang 1 januari 1923 zou worden genoemd.

Naar aanleiding van deze brief nam de gemeenteraad van Capelle op 20 december 1921 de volgende motie aan:

"De Raad der gemeente Capelle;
Met leedwezen kennis genomen hebbende van het indienen van het wetsontwerp tot vereeniging van de gemeente Capelle met de gemeenten Vrijhoeve-Capelle en Sprang;
overwegende, dat geen enkelen aandrang uit zijne gemeente tot die vereeniging is uitgegaan; sterker nog, dat die vereeniging algemeen door de ingezetenen der gemeente Capelle wordt betreurd;
Spreekt de hoop uit, dat rekening wordt gehouden met de wenschen der bevolking zelve, welke reeds eerder tot uiting zijn gebracht door de uitspraken van ons College en van de Commissie uit de ingezetenen, bedoeld in artikel 131 der Gemeentewet en dat mitsdien de voorgestelde vereeniging van de gemeente Capelle met de gemeenten Vrijhoeve-Capelle en Sprang achterwege moge blijven;
Besluit deze motie ter kennis te brengen van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, den Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal; den Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Voorzitters van
de verschillende Kamerfracties."

Ook ondernam de gemeenteraad van Capelle actie naar aanleiding van het jaarverslag van de provincie door het aannemen van de volgende motie in de raadsvergadering van
1 augustus 1922:

"De Raad der gemeente Capelle;
Met belangstelling kennis genomen hebbende van de voorlichting door het bestuur der provincie Noord-Brabant aan de Regeering omtrent de vereeniging der gemeenten Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle, weergegeven in het ‘Verslag van den toestand der provincie Noord-Brabant over 1921’ bladzijden 125 en 126;
memoreert in het bijzonder de in dat verslag op pagina 125 voorkomende zinsnede 'De Raad en de Commissie van Sprang mogen vrij beweren, dat de bevolking in aard verschilt met die der gemeenten Capelle en Vrijhoeve-Capelle, wij weten beter' en de op pagina 126 voorkomende zinsnede 'Vereeniging van Sprang met Loon op Zand lijkt ons volstrekt ongeraden wegens het verschil in godsdienst en wegens het verschil in aard der bevolking, die hier wel bestaat. Loon op Zand ligt op den zandgrond, Sprang op den kleigrond', betreurt, dat op een dergelijke onjuiste en onzuivere wijze aan de Regeering voorlichting wordt gegeven. Het Provinciaal Bestuur is blijkens de hiervoor aangehaalde zinsnede voorkomende op pagina 126 van het verslag, zelf er van overtuigd, dat verschil in aard der grondsoort, waarop geleefd en gewerkt wordt, verschil in aard der bevolking medebrengt. Nu ligt de gemeente Sprang uitsluitend op zand, terwijl Capelle voor het grootste gedeelte op klei ligt, voor een zeer belangrijk deel op vruchtbaren gemengden grond en slechts voor een zeer gering gedeelte op zand; Spreekt de hoop uit, dat de Regeering goede aandacht moge schenken aan de meening der inwoners van de betrokken gemeenten Sprang en Capelle zelf, die vereeniging unaniem zouden betreuren, als zijnde beslist tegen het belang dier gemeenten en gaat over tot de orde van den dag."

Reacties te Sprang
De circulaire van Gedeputeerde Staten van 19 november 1919 werd door de gemeenteraad van Sprang behandeld in een besloten vergadering van 18 december 1919. In deze vergadering werd gewezen op de hoofdelijke omslag, die in Capelle lag op f 8,16, in Vrijhoeve-Capelle op f 14,54 en in Sprang op f 7,50 gemiddeld per inwoner. De raadsleden meenden, dat de besparing van kosten door samenvoeging, niet zou opwegen tegen het prijsgeven van een zelfstandigheid, waaraan de inwoners sedert onheuglijke tijden gehecht waren.
Besloten werd Gedeputeerden te berichten, dat de Raad een vereniging van Sprang met een of meer andere gemeenten niet gewenst voorkomt.
Een brief van Gedeputeerde Staten van 8 juli 1920 over vereniging van gemeenten en in het bijzonder over samenvoeging van Sprang met Capelle en Vrijhoeve-Capelle werd door de Raad van Sprang wederom in een besloten vergadering van 14 oktober 1920 behandeld. Opnieuw verklaarden de raadsleden zich tegen vereniging, omdat a. deze zeker geen grote financiële voordelen zou opleveren, b. een nieuw raadhuis zou moeten worden gebouwd, en c. het onderlinge verkeer tussen de ingezetenen van de drie gemeenten zeer gering is. Behalve een afdeling van het Groene Kruis en een landbouwvereniging met boterfabriek was er geen enkele vereniging op het gebied van godsdienst, politiek of vakorganisatie welke zich over de drie gemeenten uitstrekte.
De gemeentefinanciën van Sprang gaven geen enkele aanleiding de gemeente op te heffen, want Sprang zou voldoende in staat zijn in haar huishoudelijke uitgaven te voorzien. De Raad verklaarde zich met algemene stemmen tegen vereniging in de volle overtuiging dat ook zo goed als alle kiezers er tegen gekant zouden zijn. De raadsleden zouden dan ook niet nalaten alle geoorloofde middelen aan te wenden om de vereniging te voorkomen.
De burgemeester van Sprang deed in de raadsvergadering van 17 december 1920 mededeling van de ontvangst van een brief van Gedeputeerde Staten, waaruit bleek, dat zij zouden voorstellen de gemeenten Capelle, Vrijhoeve-Capelle en Sprang te
verenigen onder de naam van Sprang-Capelle. Een raadslid verweet de Gedeputeerden onbehoorlijke behandeling van Sprang, omdat zij het wel nodig geoordeeld hadden voor Waalwijk, Baardwijk en Besoijen een bijeenkomst van de dagelijkse besturen van die gemeenten te beleggen.
Van de behandeling van het wetsontwerp in de commissie bedoeld in art. 131 der gemeentewet zijn geen aantekeningen overgeleverd. De gemeenteraad van Sprang besprak het door Gedeputeerde Staten ontworpen wetsvoorstel tot vereniging in de vergadering van 18 februari 1921.
De raad verklaarde het volledig eens te zijn met de bezwaren van de commissie en kwam tot de volgende overwegingen: Ondanks de bewering van Gedeputeerden dat de gemeenten een natuurlijk geheel vormen, meenden de raadsleden, dat die gemeenten, hoewel aan elkaar grenzend, in traditie en gewoonten van elkaar verschillen, wat een natuurlijke ontwikkeling zou tegenhouden. De mogelijkheid dat bij samenvoeging de politieke tint van Sprang onder zou gaan in de politieke kleur der andere gemeenten, achtten zij niet uitgesloten. Al zou samenvoeging financieel voordeel brengen, dan stond daar tegenover, dat men iets zou moeten inboeten, dat boven het geldelijke voordeel uitging, maar het stond niet eens vast, dat financieel voordeel te behalen viel.
Indien toch tot samenvoeging besloten werd, wenste Sprang de nieuwe naam Sprang-Capelle te handhaven in tegenstelling tot de mening van de beide andere gemeenteraden. De Raad van Sprang besloot na die overweging het wetsontwerp af te wijzen. Het toegezonden wetsontwerp, dat bij de Tweede Kamer zou worden ingediend, kwam in een afzonderlijke, spoedeisende vergadering van de Raad van Sprang op 28 december 1921 ter tafel en had de volgende motie tot gevolg:

"De Raad der gemeente Sprang in openbare vergadering bijeen den 28 December 1921;
Met leedwezen kennis genomen hebbende van het bij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerp tot vereeniging der gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle;
Overwegende dat Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken in de zitting van de Eerste Kamer van 29 December 1920 heeft te kennen gegeven, dat van hem alleen voorstellen tot vereeniging van gemeenten te verwachten zijn waar die aandrang uit de bevolking zelf komt;
Dat tot vereeniging van Sprang met andere gemeenten geen enkele aandrang uit Sprang is uitgegaan, dat deze vereeniging wordt voorgesteld geheel in strijd met de door den Raad en de benoemde Commissie uitgebrachte adviezen; Overwegende dat het in de Memorie van Toelichting op genoemd wetsontwerp aangevoerde argumenten, dat de bewoners verschillende belangen gemeen hebben ten aanzien van kerk, het armbestuur, de begraafplaats en het onderwijs, wat Sprang betreft, onjuist is;
Dat geen enkele inwoner van Sprang behoort tot een kerk van Capelle, of Vrijhoeve-Capelle, noch omgekeerd;
Dat Sprang een eigen armenbestuur heeft, dat geen enkele instelling van weldadigheid van Sprang zich uitstrekt over Capelle of Vrijhoeve-Capelle noch omgekeerd;
Overwegende, dat de gemeente Sprang noch met de gemeente Capelle, noch met de gemeente Vrijhoeve-Capelle eenig belang gemeen heeft;
Dat van deze vereeniging geen noemenswaardig financieel voordeel te verwachten is, en dat voordeel in geen geval opweegt tegen de lasten en moeilijkheden voor de inwoners en oneenigheden tusschen de bevolking der dorpen onderling, die niet kunnen uitblijven bij een tegen hun wil opgedrongen vereeniging;
Overwegende, dat de aanneming van genoemd wetsontwerp door de ingezetenen van Sprang algemeen betreurd zou worden; Spreekt met algemeene stemmen de hoop uit, dat de voorgestelde vereeniging van Sprang met Capelle en Vrijhoeve-Capelle achterwege moge blijven.
De Raad der gemeente Sprang."

Reacties te Vrijhoeve-Capelle
Zoals reeds te lezen viel, waren de reacties in Vrijhoeve-Capelle geheel anders dan in de buurgemeenten Capelle en Sprang. Geen wonder, want de gemeente was te klein om het hoofd financieel boven water te kunnen houden.
De burgemeester van Vrijhoeve-Capelle -tevens burgemeester van Capelle- had naar aanleiding van de circulaire van Gedeputeerde Staten van 19 november 1919 wat gegevens over de kwestie verzameld en die aan de raadsleden toegezonden.
In de raadsvergadering van 10 december 1919 schaarden de raadsleden zich achter de burgemeester. Ook zij vonden de belastingen steeds hoger worden en meenden naar vermindering van uitgaven te moeten streven.
De Raad van Vrijhoeve-Capelle sprak zich met algemene stemmen ervoor uit bij Gedeputeerden aan te dringen op vereniging van de gemeenten Capelle, Vrijhoeve-Capelle en Sprang.
In Vrijhoeve-Capelle wenste men haast achter de zaak te zetten en daarom besloot de Raad op 20 april 1920 nogmaals bij Gedeputeerde Staten aan te dringen op een zo spoedig mogelijke vereniging van de drie genoemde gemeenten.
Het door Gedeputeerden ontworpen wetsvoorstel tot vereniging kreeg in de raadsvergadering van Vrijhoeve-Capelle van 22 december 1920 vanzelfsprekend weinig tegenkanting. Met algemene stemmen verklaarden de raadsleden zich voor vereniging; slechts met betrekking tot de naamgeving van de nieuwe gemeente en tot de wachtgeldregeling werden opmerkingen gemaakt.
De mededeling van de minister over de datum van ingang van de samenvoeging werd door de Vrijhoevense raad op 19 december 1921 voor kennisgeving aangenomen. Later gingen er in deze gemeente stemmen op de datum van ingang van de samenvoeging te vervroegen. Op voorstel van het gemeentebestuur stelde de Raad van Vrijhoeve-Capelle op 20 januari 1922 het volgende besluit vast:

"De Raad der gemeente Vrijhoeve-Capelle;
Kennis genomen hebbende van het feit, dat het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende wetsontwerp tot vereeniging der gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle als datum van totstandkoming dezer vereeniging noemt: 1 Januari 1923;
In aanmerking nemende dat de gemeente Vrijhoeve-Capelle op het einde van 1919 een vereeniging der drie genoemde gemeenten voorstond, voor welke vereeniging zich zoowel onze Raad als de Commissie der ingezetenen bedoeld bij artikel 131 der gemeentewet zich eenstemmig verklaarden; Overwegende dat het verzet tegen de bedoelde vereeniging, zich uitende in de gemeenten Capelle en Sprang nimmer met grondige redenen kan worden gemotiveerd en dat verzet het kenmerk van oppervlakkigheid draagt;
Lettende op het feit dat het hoogst gewenscht is dat de bedoelde vereeniging op een vroeger datum dan 1 Januari 1923 zal tot stand komen, opdat de zoozeer gewenschte bezuiniging voortvloeiende uit dezelve spoediger zal aanvangen;
Mede overwegende dat als datum dezer vereeniging 1 Mei 1922 al zeer geschikt is daar met dien datum samenvalt de aanvang van het nieuwe gemeentelijke belastingjaar 1 Mei 1922 - 30 April 1923;
In aanmerking nemende voorts dat indien bedoelde vereeniging der drie gemeenten blijve uitgesteld tot 1 Januari 1923, zoodanig langdurig uitstel de gevaren doet toenemen dat in een of meer der drie gemeenten vereffening van uitgaven zooveel mogelijk naar de toekomst zal worden verschoven; teneinde de tegenwoordige belastingdruk in de afzonderlijke gemeente(n) te verlichten ten nadeele van de nieuw te vormen gemeente;
Besluit:
Aan de Gedeputeerde Staten dezer provincie, aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal het verzoek te richten, te willen bevorderen: dat de vereeniging der gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle zal tot stand komen met ingang van 1 Mei 1922."

Dit verzoek had geen succes en toen men te Vrijhoeve-Capelle begon te vrezen, dat de Tweede Kamer het wetsontwerp tot vereniging der drie gemeenten nog zou verwerpen, werd op verzoek van vier raadsleden een spoedeisende vergadering van de gemeenteraad belegd op 4 december 1922.
In die vergadering werd besloten een adres aan de Tweede Kamer te zenden. Het adres (bijlage 2) is in druk uitgegeven en verspreid. Het weerlegde in het kort alle bezwaren tegen de samenvoeging zoals die zowel door Capelle als door Sprang aangedragen waren.
In hoeverre dit adres nog succes geboekt heeft is niet te achterhalen. In ieder geval nam de Tweede Kamer het wetsontwerp tot vereniging van de drie gemeenten aan. De burgemeester van Vrijhoeve-Capelle nam in de laatste vergadering van de raad van die gemeente op 28 december 1922 afscheid. In zijn afscheidsrede gaf hij een kort historisch overzicht en memoreerde hetgeen in zijn achtjarige ambtsperiode in die gemeente was. voorgevallen. In verband met de Eerste Wereldoorlog was dat geen gemakkelijke periode geweest. Hij kon niet terugzien op de totstandkoming van grote werken, want het had al veel moeite gekost het bestaande te onderhouden en waar noodzakelijk te verbeteren en ervoor de zorgen, dat de gemeente geen schulden kreeg, waarmede de bevolking nog vele jaren belast zou zijn geweest.
Tenslotte herinnerde hij eraan, dat drie jaar eerder de bekende circulaire van Gedeputeerde Staten over samenvoeging van gemeenten ontvangen was, waarna te Vrijhoeve-Capelle met eenstemmigheid was geconcludeerd, dat een vereniging met de buurgemeenten Sprang en Capelle de enige uitweg was, omdat het zelfstandig bestaan van de gemeente voor de belastingbetalers te kostbaar was geworden.
Hij voegde er nog aan toe: "Ik, voor wat betreft mijn persoonlijk belang, heb tenslotte nog maar gehoopt dat 't wetsontwerp verworpen zou worden, dan was ik rustig burgemeester van Vrijhoeve en Capelle gebleven".

Sprang-Capelle en haar eerste bestuur
De samenvoeging van de gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle met ingang van 1 januari 1923 werd bepaald bij wet van 22 december 1922.
De verkiezing voor de nieuwe gemeenteraad vond plaats op 21 maart 1923. De geloofsbrieven van de benoemde leden van de raad der gemeente Sprang-Capelle werden onderzocht door de raad van de voormalige gemeente Capelle op 28 maart 1923 en te Sprang op 6 april 1923; te Vrijhoeve-Capelle werd er geen aantekening van gemaakt.
De eerste vergadering van de nieuwe raad van Sprang-Capelle vond plaats op woensdag
11 april 1923 te 3 uur in de middag. Na beëdiging van de raadsleden hield de voorzitter, de heer C.G.H.H. Meijer, voormalige burgemeester van Sprang, die tot burgemeester van de nieuwe gemeente was benoemd, de volgende toespraak:

"Het is mij een aangename plicht U welkom te heeten als eerste Raadsleden van Sprang-Capelle. Wij hebben over 't algemeen de vereeniging van onze gemeenten niet begeerd, ze is van hoogerhand gelast en zooals de heeren 't wijzen moeten wij 't prijzen.
Gij zijt dus geroepen tot mede regeeren niet van Capelle, niet van Vrijhoeve-Capelle, niet van Sprang, maar van alle drie tezamen.
Daardoor is Uw taak zwaarder, daarin schuilt de moeilijkheid, temeer door de zware tijden, die wij beleven. Er kan echter toch veel goeds van uitgaan, indien de onderlinge verstandhouding goed is, indien naijver uitblijft, indien geen geveinsde eensgezindheid onder U heerscht.
Het regeeren is U voor 't grootste gedeelte niet vreemd; ik heb de beste verwachtingen van U, gij zult stellig Uw beste krachten beschikbaar stellen tot heil van Sprang-Capelle en onpartijdig de belangen van het geheel behartigen.
Ik van mijn kant hoop mijn belofte daaromtrent aan Zijne Excellentie den Commissaris der Koningin gedaan te kunnen volbrengen; aan mijn goeden wil ontbreekt 't niet.
Wij hopen door zuinig beheer de financiën wat te kunnen herstellen, echter mag de zuinigheid de wijsheid niet bedriegen.
Er zijn nog hoogere belangen dan geldelijke alleen. Moge ons allen de noodige wijsheid door den Almachtige worden geschonken."

Het raadslid M.J. Rijken dankte de voorzitter voor deze woorden. Hij sprak de hoop uit, dat de raad de belangen van de gemeente onpartijdig zou behartigen en het algemeen belang zou stellen boven het partijbelang. Hij had lange tijd geaarzeld de kandidatuur voor het raadslidmaatschap te aanvaarden met het oog op zijn gezondheidstoestand. (Hij overleed 23 augustus 1923)
Vervolgens ging de raad over tot benoeming van wethouders, ontslag aan de gemeentesecretarissen per 18 april 1923 en aan de ontvangers per 1 mei 1923. De benoeming van een secretaris en ontvanger, ambtenaren van de Burgerlijke Stand geschiedde daarna. Tot slot werd na een langdurige bespreking besloten de zetel van het bestuur en de secretarie voorlopig in het raadhuis van de voormalige gemeente Capelle te vestigen. Hiervan werd op 19 april 1923 bij publicatie aan de bevolking bekendheid gegeven.
Het nieuwe bestuur bestond uit:
C.G.H.H. Meijer, burgemeester, tevoren burgemeester van Sprang
J. van der Hoeven, wethouder, tevoren raadslid van Capelle
G.J. van Willigenburg, wethouder, tevoren raadslid van Sprang
H. Kerst, tevoren raadslid van Capelle
J. Michaël, tevoren wethouder van Capelle
R. Middelkoop, tevoren raadslid van Capelle
A.A. Moonen, nieuwbenoemd en afkomstig uit Vrijhoeve-Capelle
J. Oerlemans, tevoren raadslid van Vrijhoeve-Capelle
Jac. Rijken, nieuwbenoemd, afkomstig uit Sprang
M.J. Rijken, nieuwbenoemd, afkomstig uit Capelle
B. Verhoeven, tevoren wethouder van Sprang
M. Zwart, tevoren raadslid van Sprang
Voorheen telde elk der drie gemeenten 7 raadsleden (voor Sprang was de burgemeester tevens raadslid).

Het inwonertal per 1 januari 1923 bedroeg:
Capelle 2.564
Vrijhoeve-Capelle 559
Sprang-Capelle 1.872
Sprang-Capelle 4.995
In de nieuwe gemeenteraad kwamen uit de voormalige gemeenten Capelle 5, Sprang 4 en Vrijhoeve-Capelle 2 leden.
De gemeentesecretaris van Vrijhoeve-Capelle, D. van den Berg, werd gekozen tot de eerste secretaris van Sprang-Capelle.
De gezondheidstoestand van de beide andere secretarissen liet te wensen over, hetgeen niet wegnam, dat de oud-secretaris/ontvanger van Sprang, J.L. van Santen, tot gemeenteontvanger van Sprang-Capelle benoemd werd.

Kwestie raadhuisbouw
Aan het besluit van de gemeenteraad van 17 april 1923 raadhuis en secretarie van de nieuwe gemeente voorlopig te vestigen in het raadhuis van de voormalige gemeente Capelle, was geen advies van B. en W. voorafgegaan. Het college had drie dagen tevoren besloten, daartoe geen voorstellen aan de Raad te doen. Het college sprak zich er alleen voor uit het raadhuis voorlopig in Capelle te vestigen. De burgemeester gaf als zijn mening te kennen, dat de zetel in het centrum van de nieuwe gemeente gevestigd moest worden en deelde mee, dat ook de Commissaris der Koningin zich daarvoor had uitgesproken.
Terstond opperden enkele raadsleden bezwaren, omdat naar hun mening de samenvoeging was geschied om redenen van bezuiniging, terwijl de bouw van een nieuw raadhuis een financiële opoffering zou betekenen. Op voorstel van enkele leden werd met 8 stemmen voor en 3 tegen besloten plannen en een kostenberekening te laten maken voor de bouw van een raadhuis in het centrum. De tegenstemmers wensten het raadhuis in Capelle te behouden.
In de raadsvergadering van 28 mei 1923 kwam een rapport met tekening voor de oplossing van de raadhuiskwestie ter tafel van de Waalwijkse gemeente-architect J. van Hulten. Voorgesteld werd over te gaan tot aankoop van een huis van J.F. Koole te Vrijhoeve-Capelle voor f 13.000,- en aan dat huis de nodige veranderingen aan te brengen. Ter dekking van de kosten moest hoogstens f 16.000,- geleend worden. Deze voorstellen werden met 6 tegen 5 stemmen verworpen. Hierna stelde een der raadsleden voor B. en W. te machtigen plannen te ontwerpen voor het bouwen van een nieuw raadhuis. Dit voorstel werd na enige discussie met 8 tegen 3 stemmen aangenomen. Opnieuw waren Capelse raadsleden tegen. Opgemerkt moet worden, dat al eerder duidelijk geworden was, dat geen der drie bestaande raadhuizen groot genoeg was voor de nieuwe gemeente Sprang-Capelle.
Architect P. van Gestel te 's-Hertogenbosch kreeg opdracht de nodige voorstellen te doen. Hij diende zijn rapport 4 juli in en B. en W. besloten 18 juli de Raad voor te stellen het raadhuis te Vrijhoeve-Capelle aan de publieke dienst te onttrekken, af te breken en met het vrijkomend materiaal een nieuw raadhuis te bouwen. De kosten, begroot op f 18.620,-, konden door een lening van f 19.000,- à 6%, af te lossen in 38 jaar, gedekt worden. Op 27 juli 1923 nam de Raad de voorstellen aan opnieuw met 3 stemmen tegen. B. en W. verstrekten 10 september architect Van Gestel opdracht bestek en tekeningen te maken.
Intussen hadden enkele inwoners van Capelle een adres gericht aan de Kroon, waarin zij verzochten het raadsbesluit van 28 mei 1923 tot de bouw van een nieuw raadhuis, te vernietigen. Het door Gedeputeerde Staten om advies gezonden adres werd door B. en W. op 9 oktober uitvoerig beantwoord en ontzenuwd. Zij bestreden de mening dat het oude raadhuis van Capelle behouden kon blijven, met het argument dat dit niet in het centrum gelegen was. Bovendien was het te klein, het voormalig bestuur van Capelle had al plannen tot vergroting gehad.
De burgemeester deelde 26 november 1923 aan de Commissaris der Koningin op diens verzoek schriftelijk mede, dat aan de vereniging van de gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle het nadeel verbonden was dat de inwoners van de vroegere gemeenten scherper tegenover elkaar waren komen te staan. Voor een niet onbelangrijk deel schreef hij dat toe aan het drijven van enkele ingezetenen van de voormalige gemeente Capelle, die nog immer het feit van de samenvoeging niet wilden aanvaarden en bij elke gelegenheid trachtten de verhouding te verscherpen. Zij deden het steeds voorkomen, alsof elke maatregel of regeling die getroffen werd, een verkrachting der rechten van een bepaalde groep betekende. Verbetering van de situatie verwachtte hij pas, indien inderdaad op langere termijn bezuiniging kon worden aangetoond ten gevolge van de samenvoeging.
Burgemeester Meijer wist intussen alle moeilijkheden uit de weg te ruimen door de gemeente voor de bouw van het raadhuis een terrein van 25 x 25 m, gelegen tegenover het oude raadhuis van Vrijhoeve-Capelle ten geschenke aan te bieden. Weliswaar deed hij dit onder het mom dat hij de bouw van een raadhuis achter het bestaande betreurde, omdat dit vanaf de weg gezien in verband met ligging van het postkantoor geen mooie indruk zou geven. Nadat van Capelse zijde tevergeefs getracht werd het bouwplan nog eens afzonderlijk te behandelen -zij hadden al nul op hun rekest gekregen- werd de schenking in dank aanvaard met 7 tegen 2 stemmen en 1 onthouding. De aanbesteding van de bouw vond plaats op
15 januari 1924 en de bouw werd 23 januari gegund aan C. Michaël uit Vrijhoeve-Capelle voor f 11.870,- en het glas- en verfwerk aan T. den Hollander uit Capelle ad f 870,- Michaël had f 1,- hoger ingeschreven dan de laagste inschrijver, doch men wenste de plaatselijke inschrijvers de voorkeur te geven. Op voorstel van architect Van Gestel werd D. van Vianen te Ammerzoden m.i.v. 4 februari tot dagelijks opzichter van de bouw benoemd tegen een vergoeding van f 100,- in de maand. Op 29 januari besloten B. en W. nog tot verbreding en verdieping van het gebouw met resp. 1,50 en 0,60 m, waarvoor aannemer Michael f 1.260,- extra betaald zou krijgen.
Een lening van f 19.000,- werd in augustus afgesloten met ‘De Spaarbank’ te Gorinchem.
Op 15 september 1924 was de bouw zover gereed, dat opzichter Van Vianen ontslagen kon worden onder toekenning van een gratificatie van f 25,-.
De secretarie kon op 10 november 1924 naar het nieuwe raadhuis overgebracht worden. De officiële ingebruikname door de Raad geschiedde op 5 december 1924. In een korte toespraak sprak burgemeester Meijer zijn hoop en vertrouwen uit "dat binnen deze muren immer zal worden gevonden die samenwerking en dat vertrouwen, dat bij alle verschil van meening, zal weten te vinden den weg, welke leidt tot bevordering van de belangen van deze plaats".
In dezelfde vergadering aanvaardde de raad in dank een voorzittershamer, geschonken door de verenigingen aangesloten bij de Christelijke Volksbond te Sprang en een klok, geschonken door de echtgenote van de burgemeester.


Overzicht van de samenstelling van de besturen der opgeheven gemeenten
per 31 dec. 1922

Ambt

Gemeente Capelle

Gemeente

Vrijhoeve-Capelle

Gemeente Sprang

Burgemeester:

C.H.L.V. Valter

C.H.L.V. Valter

C.G.H.H. Meijer 1)

Wethouders:

A.L. Sneep

A.P. de Bruijn

B. Verhoeven

 

J. Michaël

G.J. Heijmans

G.L. Vos

Raadsleden:

J. van der Hoeven

H.W. Kievith

F.M. de Jong

 

H. Kerst

W. Kuijpers

J. de Roon

 

R. Middelkoop

J. Oerlemans

G.J. van Willigenburg

 

A.J. de Roon

A. Ros

M. Zwart

 

P.L.F. Treffers

H.P. Stam

 

Secretaris:

Jac. v.d. Lely

D. van den Berg

J.L. van Santen

1) Gedurende de zittingsperiode van de gemeenteraad van september 1919 tot 1 januari 1923 was burgemeester Meijer tevens gekozen lid van de gemeenteraad.

PROVINCIE NOORD-BRABANT

G. Nr. 340.
IIIe AFDEELING.
Onderwerp: Vereeniging van gemeenten.
's HERTOGENBOSCH, den 19e November 1919.

De drukkende lasten, die de gemeenten in de laatste jaren in steeds stijgende mate gaan bezwaren en waarvan thans het einde nog niet is te voorzien, heeft bij ons de overtuiging gevestigd, dat voor vele gemeenten in het aldoor maar opvoeren van belastingen geen uitkomst kan worden gezocht.
Naar onze meening zal door daarvoor in aanmerking komende gemeenten meer en beter resultaat zijn te wachten door hare samenvoeging met ander. Niet alleen dat grootere gemeenten gemakkelijker kunnen voldoen aan den eisch van kostbare sociale maatregelen, ook de kosten der interne huishouding worden daardoor in hooge mate gereduceerd. Aldus zal op elk gebied van gemeentelijke voorzorgen voorziening bij minder kosten aanzienlijk beter resultaat zijn te bereiken.
Deze gedachtengang heeft er ons reeds toe gebracht aan meerdere gemeenten voorstellen tot vereeniging in één huishoudelijk verband te doen en in meer dan één geval hebben deze onze voorstellen de instemming der tegenwoordige besturen gevonden en is de vereeniging der betrokken gemeenten in voorbereiding genomen.
Minder bekend — dan de gemeentebesturen zelve — met de plaatselijke omstandigheden, die naar eene oplossing van het geldelijke probleem in deze richting aandringen, komen wij voor de vereeniging van gemeenten aller volle aandacht vragen en wij achten de zaak van zooveel gewicht, dat wij de mogelijkheid en de wenschelijkheid der vereeniging van twee of meer gemeenten voor alle gemeenten beneden een bevolkingscijfer van 3000 zielen onder de oogen zouden wenschen te zien.
Wij verzoeken daarom den besturen van de in de vorige zinsnede bedoelde gemeenten in den rand die mogelijkheid en die wenschelijkheid te doen overwegen en ons met 's Raads zienswijze in kennis te stellen, terwijl wij ook van de overige gemeentebesturen, wanneer daartoe naar hunne meening termen aanwezig zijn, gaarne gemotiveerde voorstellen tot samenvoeging van hunne gemeente met één of meer andere zullen inwachten.
De Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
VAN VOORST TOT VOORST, Voorzitter.
WAGENAAR, Griffier.

Aan de Gemeentebesturen in Noord-Brabant.


DE RAAD DER GEMEENTE VRIJHOEVE-CAPELLE;
Overwegende:
dat door vereeniging der gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle de administratie wordt vereenvoudigd; dat daardoor een aanzienlijke kostenbesparing wordt verkregen;
dat met hel oog op de financiële draagkracht der resp. gemeenten reeds hierom vereeniging ten zeerste gewenscht is;
dat bovendien de aard der bevolking ten opzichte van godsdienst en bestaansmiddelen zooveel overeenkomst heeft, dat juist deze gemeenten bijzonder geëigend zijn voor vereeniging;
dat ten bewijze hiervan moge dienen, dat de ingezetenen reeds sedert jaren op maatschappelijk zoowel als op godsdienstig terrein met succes samenwerken;
dat toch de verschillende vereenigingen, die sedert jaren bestaan, hun arbeidsveld over de drie genoemde gemeenten uitstrekken ;
dat naar de meening van adressant door het hierdoor ontstane onderlinge verkeer tusschen een groot gedeelte der inwoners van de drie gemeenten, en door de gemeenschappelijke belangen een vereeniging als bovengenoemd als het ware is voorbereid;
dat daarom het verzet, hetwelk zich heeft geopenbaard bij een gedeelte der inwoners van Sprang en Capelle niet anders dan kortzichtig kan worden genoemd;
BESLUIT:
I. Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal het verzoek te richten, het ontwerp van wet tot vereeniging van de gemeenten Sprang, Capelle en Vrijhoeve-Capelle goed te keuren.
2. Afschrift van dit besluit te zenden aan:
den Minister van Binnenlandsche Zaken,
de Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en
de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.

Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Vrijhoeve-Capelle in zijn openbare vergadering van den 4 December 1922.