De scheepstimmerwerf in Capelle kwam in 1886 stil te liggen. In 1886 werd op de mouterij te Sprang een door een os gedreven rosmolen aangebracht, die de zuiverings- en pletmachine in werking bracht. Vooral in de schoenmakerijen kwam nog al veel vrouwen- en kinderarbeid voor, praktisch allen gezinsleden. Zo werkten in Capelle in de schoenmakerijen 36 kinderen mee en in Sprang 18 vrouwen en 40 kinderen. Ook in de broodbakkerijen hielpen de kinderen mee. Er moest hard gewerkt worden om een boterham te verdienen.
In Sprang werd elk seizoen van half oktober tot begin april wekelijks een botermijn gehouden. In 1886 werd 9523 kg. boter aangevoerd. Deze botermijn werd ruimschoots, ook van buiten de gemeente, bezocht, terwijl voor de aangevoerde boter steeds flinke prijzen werden gemaakt. Daarentegen werden in Capelle 4 marktdagen gehouden, n.l. op de laatste woensdag in maart, op de eerste dinsdag in september, op de eerste woensdag in oktober en op de eerste woensdag in november, tenzij die viel op 1 november (Allerheiligen), in welke geval de markt een week opschoof. Op deze marktdagen werd veel vee aangevoerd; het meeste echter op de eerste en de laatste marktdag. De groothandel beperkte zich voornamelijk tot de verkoop van het in de zomer gewonnen hooi en de handel in paarden en rundvee. Daartoe werden veel paarden en runderen op Hollandse en andere markten aangekocht. De handel in hooi liep vlot en tegen vrij goede prijs, die in paarden en runderen leverde in 1886 niet zulke goede resultaten op. Daarentegen was de handel in schoenen, laarzen en leder niet onbevredigend hoewel - ook toen al - schade werd ondervonden van de buitenlandse concurrentie. De toestand van de winkelnering was redelijk goed. Er waren echter nogal veel arme mensen, die met garen, band, lucifers, mandwerk e.d. langs de huizen liepen te venten, waarvan de winkel stand toch wel nadeel van ondervond. De handel in steenkolen, stenen, hout en andere bouwmaterialen was ongeveer gelijk gebleven. Enkele scheepsladingen steenkool werden rechtstreeks van de mijnen in Duitsland via de Labbegatse haven ingevoerd, bestemd voor de eigen- en aangrenzende gemeenten.

Banken
Alleen in Sprang was één Spaarbank beheerd door het Departement Langstraat der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.

Kerkelijk leven
Volgens de jaarverslagen van de burgerlijke gemeenten Sprang en Capelle, was er in 1886 zowel in Sprang als in Capelle maar één kerkelijke gemeente, n.l. de Hervormde Gemeente van Sprang en de Hervormde Gemeente van 's Grevelduin-Capelle en Vrijhoeven. Beide kerkelijke gemeenten beschikten elk over één kerkgebouw, dezelfde die er nu nog zijn. Vrijhoeven Cappel ressorteerde kerkelijk onder de Hervormde Gemeente van 's Grevelduin-Capelle. In Vrijhoeven Cappel beschikte de Hervormde Gemeente niet over een kerkgebouw, evenmin als thans het geval is. De hervormde gezindte ging ter kerke in de Hervormde kerk aan de Hoofdstraat of in de Hervormde kerk van Loon op Zand, zoals nu nog gebeurt.
In Sprang stond in 1886 ds. C. Bouthoorn (1884 – 1887) en in Capelle ds. Joh. M.C.H. Mond (1880 - 1888).
Toch waren ter plaatse nog enkele kerkgenootschappen. In de boerderij, waar thans de heer D. Werther (naast de Geref. Kerk te Sprang) woont, werd - als voortvloeisel van de Afscheidingsbeweging van 1834 - op 19 juli 1835 een ‘Herstelde Gereformeerde Gemeente’ in Sprang geïnstitueerd. Ds. H.P. Scholte van Doeveren bevestigde toen de eerste kerkenraad. En ook in Vrijhoeven Cappel werd in die jaren een ‘Herstelde Gereformeerde Gemeente’ gesticht. De eerste kerkenraad werd aldaar bevestigd op 5 maart 1837. Die kerkelijke gemeente had een kerkgebouw in het Trampad achter het pand van (thans) de fa. Rempt en Zn. De eerste predikant van die kerkelijke gemeente was ds. Wiersma (van 1849 - 1856). In de ‘Herstelde Gereformeerde Gemeente’ te Sprang was de eerste predikant ds. Pape, komende uit Heusden. In deze kerkelijke gemeente komt dan toch weer verschil in opvattingen over de leer naar voren. Dat leidde er toe, dat er plannen kwamen voor weer een afsplitsing. Aanvankelijk dacht men aan de stichting van een ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’, doch dit is niet doorgegaan. Wel kwam hieruit voort, dat in 1869 in Sprang een ‘Christelijk Gereformeerde Kerk’ werd gesticht. In Sprang waren er in 1886 dus drie kerkgenootschappen, in Vrijhoeven Cappel één en in Capelle één.
Er was dus nogal wat onrust in het plaatselijk kerkelijk leven geweest. Ook in 1886, al in de jaren er vóór en ook er na, bleef die onrust, met name in de Ned. Herv. Kerk. Een onrust, die al ontstaan was door de invoering van een nieuw reglement van kerkregering door Koning Willem I in 1816, waardoor de staat grote invloed kreeg in de kerkelijke besturen. Dit leidde tot de Afscheiding in 1834, waaruit ook de ‘Herstelde Gereformeerde Gemeenten’ in Sprang en in Vrijhoeven Cappel zijn voortgekomen. Hoewel er in 1852 een nieuw Kerkelijk Reglement door de Regering werd vastgesteld, waardoor de staatsinmenging in kerkelijke zaken verdween (de nieuwe Grondwet van 1848 stond dit niet meer toe), bleven er spanningen in de Ned. Herv. Kerk. Velen streden voor kerkherstel en terugkeer naar de oude Gereformeerde belijdenis van de Dordse Synode van 1619, waarvan zo duidelijk was afgeweken. De spanningen kwamen tot een uitbarsting door de Kootwijkse kwestie, waar de door de kerkenraad beroepen predikant niet door de Herv. Kerk werd aanvaard en de attestenkwestie in Amsterdam, waar de Classis 80 kerkenraadsleden schorste.
Dr. A. Kuyper en geestverwante kerkenraden sloten zich daarop nauwer aaneen. Men brak met de Synodale Organisatie; te Amsterdam gebeurde dit op 16 december 1886. Ongeveer 200 gemeenten volgden. Zij noemden zich de Nederduitsche Gereformeerde (Dolerende) Kerken. De naam ‘dolerend’ (=klagend, treurend) voegde men uit protest toe, omdat hun de kerkelijke eigendommen werden onthouden.
Deze landelijke beweging was niet aan onze plaatselijke kerken voorbij gegaan. Ook hier ging het om de vraag: reorganisatie buiten de kerk of reorganisatie in en door de kerk. Uit een brief (ongedateerd maar van omstreeks november 1887) aan de Koning, waarvan een afschrift werd gezonden aan de burgemeester van Sprang, welk afschrift zich in het archief der gemeente Sprang-Capelle bevindt, blijkt enigszins hoe een en ander te Sprang is verlopen. De kerkenraad van Sprang stelde zich wat afwachtend en afhoudend op en gaf geen gevolg aan verzoeken (o.a. van enkele leden van de gemeente en van de Herv. Gemeente te Klundert) om uit het verband van de Ned. Herv. Kerk te treden. In augustus 1887 weigerden een viertal leden van het kiescollege aan het werk van dit college deel te nemen. De kerkenraad gaf hun acht dagen om mee te werken of beschouwd te worden als te hebben bedankt voor het lidmaatschap van het kiescollege. De 4 leden zonden geen bericht, waarop 4 nieuwe leden van het kiescollege werden verkozen. De 4 uitgetredenen waren G. Kuijpers, J. de Roon, A. Vos Azn en K. Verhoeff. Krachtens hun roeping van het ambt der gelovigen besloten zij tot de instelling van een nieuw kerkbestuur over te gaan. Dat gebeurde 13 oktober 1887. 18 lidmaten van de Hervormde Gemeente kwamen bijeen ten huize van J. de Roon om een kerkenraad te benoemen. Ouderlingen werden A. Vos Azn en K. Verhoeff en tot diakenen werden gekozen G. Kuijpers en J. de Roon. Onder leiding van ds. Veelo, predikant van de Geref. Kerk te Klundert, consulent, besloot deze kerkenraad in zijn vergadering van 2 november 1887 zich los te maken van de Ned. Herv. Kerk. De nieuwe kerk noemde zich ‘Nederduitsche Gereformeerde Gemeente’ . Dat gebeurde zowel in Vrijhoeven Cappel als in Sprang. In navolging van hetgeen landelijk gebeurde kwam het in 1892 tot een vereniging met de ‘Herstelde Gereformeerde Gemeente’, zowel in Sprang als in Vrijhoeven Cappel. Ook de Chr. Geref. Kerk in Sprang sloot zich bij deze vereniging in Sprang aan. 75 lidmaten van de Hervormde Gemeente in Sprang, die regelmatig reeds de kerkdiensten van de ‘Nederduitse Gereformeerde Gemeente’ aldaar bezochten werden in 1892 als lidmaat van de Hervormde gemeente geschrapt. Na deze vereniging nam men zowel landelijk als plaatselijk de naam aan: ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. Deze twee plaatselijke kerken bleven elk afzonderlijk bestaan. Toedeling van kerkelijke goederen vormde een beletsel voor een vereniging.