Voor zover kan worden nagegaan was in 1886 in Capelle één arts gevestigd, dokter A. de Rooij,
die tevens de functie bekleedde van geneesheer, belast met de armenpraktijk, in dienst van het Burgerlijk Armbestuur te Capelle. Hij genoot hiervoor een beloning van f 600,-- per jaar. Degenen, die door het Burgerlijk Armbestuur werden ondersteund, kregen bij ziekte gratis geneeskundige behandeling. Tevens was de dokter lijkschouwer en belast met het verrichten van de koepokinentingen. Daarvoor genoot hij van gemeentewege f 50,-- per jaar. In 1886 werden er in Capelle 48 koepokinentingen verricht tegen respectievelijk 63, 67 en 61 in de jaren 1885, 1884 en 1883.
Ongetwijfeld zal dokter De Rooij ook veel patiënten in Vrijhoeven Cappel en in Sprang hebben gehad. Maar in Sprang werd in 1886 ook veel gebruik gemaakt van de diensten van dokter Van Gils uit Waalwijk. Deze verrichtte in Sprang ook de koepokinentingen, n.l. 43 in 1886. Dokter Van Gils werd daarvoor f 20,-- betaald uit de gemeentekas van Sprang. In Vrijhoeven Cappel verrichtte dokter De Rooij de koepokinentingen, n.l. 9 in 1886. In Sprang was er ook een vroedvrouw, die van de gemeente een jaarwedde ontving van f 87,50.
In de herfst van 1886 heeft in Capelle in vrij hevige mate de besmettelijke ziekte febris typhoidea geheerst. Vele huisgezinnen, voornamelijk in de kom van het dorp, waren door die ziekte aangetast. Helaas waren er twee gevallen met dodelijke afloop. Ook in Sprang kwam deze ziekte toen voor, waar er één patiënt aan typhus is overleden. Ook was er in 1886 in Sprang één geval van roodvonk, in die dagen een zeer gevaarlijke ziekte met dikwijls dodelijke afloop. In het onderhavige geval is de patiënt (een kind) weer genezen.
Naar het oordeel van deskundigen zou de typhus kunnen worden toegeschreven aan het gebruik van slecht drinkwater. Er was toen uiteraard nog geen sprake van een drinkwaterleiding-maatschappij, die gezuiverd drinkwater levert, zoals wij die thans kennen.
Het drinkwater bestond in 1886 uit pomp-, put- of welwater, dat over het algemeen wel helder doorschijnend, reuk- en smakeloos was, maar op vele plaatsen toch een bruinachtige kleur had. De Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht gaf daarom het gemeentebestuur van Capelle in overweging een proef te nemen met het slaan van Northonputten. Nu waren er echter reeds verscheidene proeven genomen, zowel in als buiten de kom, zelfs tot een diepte van 90 voet en meer, om door middel van Northonputten goed drinkwater te verkrijgen, doch steeds zonder succes. Daarom meende de raad van Capelle zowel met het oog op de ongunstige resultaten als op de daaraan verbonden kosten, geen onnodige uitgaven te moeten doen. De toestand bleef zoals die was. Vele mensen lieten het regenwater, vóórdat het uit de dakgoten in de regenputten werd opgevangen, door een filter van kiezels en grindkeien stromen, waardoor zij over schoon gefiltreerd regenwater beschikten, althans wanneer er voldoende regen viel.
Begraafplaatsen
De enige begraafplaats in de gemeente Capelle was in 1886 nabij de Ned. Herv. Kerk aan de Hoofdstraat gelegen. Dit was een algemene begraafplaats, die eigendom was en ook kadastraal ten name stond van de burgerlijke gemeente en niet van de kerkelijke gemeente, zoals de ligging van de begraafplaats achter het kerkgebouw wel eens - ten onrechte - deed vermoeden. De begraafplaats was 840 m² groot. Die begraafplaats is er nog, hoewel zij gesloten is. De raad van Capelle had met de raad van Vrijhoeven Cappel een overeenkomst gesloten, waarbij het recht werd verleend om ook de stoffelijke overschotten van overleden inwoners van Vrijhoeven Cappel op de algemene begraafplaats te Capelle te doen begraven. Vrijhoeven Cappel beschikte zelf niet over een begraafplaats. In 1886 werden 54 personen uit Capelle en 9 uit Vrijhoeven Cappel begraven op de algemene begraafplaats te Capelle.
In 1886 was de algemene begraafplaats te Sprang gelegen op het terrein, waar thans het bejaardencentrum ‘Achter de Hoven’ en de ten noorden daarvan aan de Oude Straat gebouwde woningen zich bevinden. De begraafplaats was 3250 m² groot. In het bewuste jaar 1886 werden er 49 overledenen begraven. Niets wijst er thans nog op, dat hier vroeger een begraafplaats was gelegen.
Armenzorg
Zowel in de gemeente Capelle als in de gemeente Sprang was een burgerlijk armbestuur aanwezig. In Vrijhoeven Cappel was dat niet het geval; de behoeftigen in Vrijhoeven Cappel vielen onder de werkingssfeer van het Burgerlijk Armbestuur in Capelle. Ook in de geneeskundige verzorging van armen in Vrijhoeven Cappel werd voorzien door de geneeskundige, belast met de armenpraktijk, die in dienst was van het Burgerlijk Armbestuur te Capelle. De oorsprong van deze burgerlijke armbesturen verliest zich in het grijze verleden. In wezen waren het instellingen van weldadigheid, die door de burgerlijke overheid werden geregeld en door of van harentwege werden beheerd. Dat beheer geschiedde door Armmeesters, die door het gemeentebestuur werden benoemd. In Sprang droeg het burgerlijk armbestuur de naam ‘De Algemeene Armen van Sprang’.
De burgerlijke armbesturen verleenden ondersteuning voor levensonderhoud en voorzagen, zoals uit bovenstaande moge blijken, in genees-, heel- of verloskundige behandeling van armen. Van de ondersteuning door deze armbesturen moet men zich niet teveel voorstellen. Men leefde in 1886 nog onder de eerste Armenwet, die ons land kreeg, n.l. de Armenwet van 1854. Die wet zag burgerlijke armenzorg niet meer en niet anders dan een vorm van politiezorg; de armenzorg strekte slechts om de arme niet van honger te doen omkomen en te voorkomen, dat hij zich zou vergrijpen aan hetgeen hem niet toebehoorde. Daarnaast was er de diaconale- of kerkelijke armenverzorging.
De burgerlijke armbesturen hadden veelal inkomsten uit bezittingen. In voorafgaande eeuwen werden bij testament in niet weinig gevallen landerijen of geldswaarden gelegateerd aan de ‘Groote of Algemene Armen’, zoals de burgerlijke armbesturen veelal werden genoemd. Uit de pachtopbrengsten kon de armenverzorging worden bekostigd en voor het overige sprong de gemeente bij door subsidiering.
In de drie gemeenten bestond in 1886 betrekkelijk nog veel armoede, voornamelijk veroorzaakt (zoals in het jaarverslag over 1886 der gemeente Capelle wordt opgemerkt) door gebrek aan werk. Een zaagfabriek in Capelle staakte in 1886 haar werkzaamheden, waardoor de arbeiders van die fabriek werkloos werden, terwijl er weinig emplooi was in de landbouw, omdat de meeste gronden uit hooi- en weilanden bestonden. Ook heeft de typhus in 1886 veel geheerst onder de arme klasse. De zachte winter van 1886 was voor vele armen nog een gunstige factor. Toch waren er - en dat schrijft zowel het gemeentebestuur van Sprang als dat van Capelle - vooral behoeftigen onder de bejaarden en onder de weduwen. Aan de kinderen van bedeelden werd op de openbare scholen kosteloos onderwijs gegeven. Al was er nog geen Leerplichtwet (die kwam pas in 1901), in Capelle had men hiervoor reeds een merkwaardige regeling. De hoofden van de openbare scholen moesten aan de regerende armmeester opgave doen van het schoolverzuim van kinderen van bedeelde ouders. De bedeling werd n.l. mede afhankelijk gesteld van het schoolverzuim. Huisgezinnen, waarvan de kinderen geregeld de school bezochten, kregen 1 á 2 kwartjes per week meer ondersteuning, terwijl bedeelden, die hun kinderen zonder gegronde redenen van de school terug hielden,op hun wekelijkse onderstand werden gekort. ‘Deze maatregel werkt gunstiger op het getrouw schoolbezoek dan het uitdeelen van boterhammen, zoals vroeger plaats had’, zo schreef het gemeentebestuur van Capelle. Uiteraard werd ook de kinderarbeid op deze wijze tegengegaan.
Over het algemeen was de ondersteuning maar karig; te weinig om van te kunnen leven en teveel om van te sterven ! Meestal was er overleg tussen de burgerlijke- en de diaconale armenverzorging om doublures en onevenredige onderstand te voorkomen.