DE MENS, DE HOND, DE HONDENKAR EN DE WETTEN
Mevr. A.E. Verhagen
In het begin van deze eeuw was Nederland een overwegend agrarische staat. Uiteraard woonden er in ons land dan ook veel boeren.
Ook in onze voormalige gemeenten Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle woonden vele boeren met een gemengd boerenbedrijf. Het waren meest kleine boerenbedrijfjes met enkele koeien, een paar kalfjes, een varken en wat kippen. Van de melk van de boeren werd boter gekarnd, die werd verkocht op de botermijn te Waalwijk. Verscheidene boeren hadden een karnmolen. Het was een groot wiel, circa 40cm breed, met opstaande randen, waartussen latten geslagen waren. Daarop liep de karnhond, die op deze wijze het wiel in beweging zette. Hoe hard de karnhond ook liep hij kwam geen stap vooruit.
't Was een koddig gezicht. Naast de karnmolen stond een mooie grote eiken karnton met de zure melk. Door het draaien van het wiel kwam de karnstaf in beweging. Na enige tijd kwam de boter boven op de karnemelk te liggen, die werd dan afgeschept en in water gekneed om de karnemelk uit de boter te krijgen. Met een mooie grote boterkluit in een boterkorf met een heldere doek er overheen, gingen de boerenvrouwen naar de botermijn. Met witte mutsen op, een schoon jak aan en een sloep (schort) voor en op klompen te voet naar Waalwijk. De hond bewaakte niet alleen het erf, maar trok ook de karnmolen. Daarnaast waren er ook trekhonden vóór of onder een kar.
's Morgens in de vroegte, circa 5 uur, gingen de melksters naar de polder om te melken. Retteketet, retteketet daverden de hondenkarren voorbij met rammelende melkbussen. In het begin waren de melkbussen van koper, prachtig geschuurd met azijn en zand en daarna met karnemelk. De honden vonden het prachtig om zo te rennen voor de hondenkar. Ze stopten wel eens om een grote hoop midden op straat te leggen, met de gekookte aardappelen nog heel er in. Maar dat was niet erg. De hoop was gauw genoeg opgeruimd door een zwerm mussen. Evenzo de paardemoppen. Ook daar haalden kippen en mussen de haver uit. Heel zeldzaam kwam er een auto voorbij. De honden mochten los lopen en vingen muizen, ratten, mollen, bunzings enz. Sommige waren speciaal om mollen te vangen. Een mol leverde 10 cent op.
Ze waren dan gevild en op een plankje gespijkerd. Dat deden de jongens graag om wat zakgeld te hebben. Want hun werkloon werd steevast aan de ouders afgedragen, die dat goed gebruiken konden daar de inkomens gering waren en de gezinnen groot. En ieder dubbeltje werd omgedraaid. Tenminste als men nog een dubbeltje had. Alles was goedkoop. Voor f 1,00 had men een bonte buil (zak) vol kruidenierswaren. De bakker bracht met de hondenkar het brood rond. Bakker v. H. had twee honden voor zijn kar staan. En lopen dat die man kon. Hij zette er vaart achter. Hij werd daarom het "vliegend hert" genoemd. Sommigen hadden een kar met een trekhond er onder. Dat ging ook. Vroeger moest iedereen maar zien dat hij aan de kost kwam. De hond was het "trekpaard" van de kleine man. Grasbermen bijv. werden met de zeis gemaaid en met vork en rijf gehooid. Daarna in oppers gezet en met de hondenkar gehaald. Daar werden hele vrachten opgeladen. Er kwam af en toe ook een hondenkar voorbij. Een heel donker geval, met een zeil erover, spits als een dak van een huis. Ik was nieuwsgierig wat er toch wel onder dat zeil zou zitten. Rondom dicht, dus 't zou wel donker zijn in die kar. En zo'n griezelig manneke erbij. Dat geval schommelde over de slechte weg. Men vertelde mij dat daarmee stoute kinderen werden vervoerd. Dus ik zorgde wel dat ik op een afstand bleef. Een voddenman ging ook langs de deuren om vodden. Maar een herberg kon hij slecht voorbij gaan.
Toen hij 's avonds naar huis ging, had hij zich voorgenomen om de herberg voorbij te gaan. Hij dacht bij zichzelf en nou de andere kant op kijken. En het lukte, hij was de herberg voorbij. Erg tevreden over zichzelf zei hij tegen zichzelf:" dat kan er éne lijden" en hij ging terug de herberg binnen. Stomdronken kwam hij er uit en kwakte op de hondenkar met vodden. De honden zetten zich in beweging; ze kenden de weg en de manieren van hun baas en brachten hem netjes thuis. Een primitief leven? Och zo was het overal. In Amsterdam liepen toen de kippen en de varkentjes op de Nieuwendijk (zie Werken van Justus van Maurik). En toch leefden de mensen blij, overal werd er gefloten en gezongen. Wie geen hond of hondenkar had, moest het met de kruiwagen doen. Ook daar werden hele vrachten op geladen; dan gebruikte men wel een kruizeel. Dat was een brede band of een touw, dat men over de schouders legde en zo met een lus aan de buries van de kruiwagen hechtte. Zo had men de druk van de vracht niet alleen aan de handen. Op die manier leverde het vervoer geen aanslag op de ozonlaag. Toen kwam het verbod dat men niet meer mee mocht rijden op de hondenkar. Men moest er naast lopen. Veel honden zijn als gevolg daarvan opgeruimd. De veldwachters Gouda en v.d. Linden (onze gehele politiemacht) kwamen de huizen langs om de honden op te meten en te controleren of ze aan de juiste maat voldeden (schofthoogte en -breedte enz.). Die oude veldwachters hadden soms wel wat erbarming met een arme mens. Zo bleek de hond van Huib den bokkenboer niet groot genoeg. Toen hebben ze de maat maar in den schuine genomen. Want Huib, een oud manneke, moest toch elke dag zijn twee koetjes kunnen gaan melken. Zo was er ook een gebrekkig manneke, dat bijna niet lopen kon. De weg was zeer slecht, op sommige plaatsen in de Julianalaan had men musterd takkenbossen in de gaten gelegd. Nou dat manneke zat op zijn knieën in de hondenkar en de hondenkar was vastgeraakt in zo'n gat. Hij kon niet verder en dan zo gebrekkig. Wij kwamen net uit school, ik probeerde hem te helpen maar het lukte niet om alleen zo'n kar op te heffen en toen heb ik jongens, die er aankwamen, geroepen en die hebben de hondenkar uit het gat geholpen. Het Ketsheuvelse manneke kon weer verder naar de Kets. De kleine man mocht niet mee rijden op de hondenkar, maar zouden de heren in de stad ook naast de koetsen zijn gaan lopen? Op een zeker moment werd de hondenpenning verplicht. f 3,00 was een uitgaaf van de geringe inkomsten. Vandaar het rijmpje in die tijd:
De heren uit de stad,
Die weten altijd wat.
Zij hebben uitgevonden,
Belasting op de honden.
Degenen, die zulke wetten maakten, hoefden niet 's morgens in de vroegte te gaan melken of het één of ander te vervoeren. Het heeft nogal leed veroorzaakt.
Op een door tegenslag getroffen boerenbedrijfje was het vee door miltvuur omgekomen. Dat kwam vroeger veel voor. Hun dochter had t.b.c. en was thuis gekomen uit het sanatorium te Renkum. Zij lag nu voor het open raam. En "Leeuw",de hond,ging 's nachts buiten onder het open raam liggen. De f 3,00 voor de hondenbelasting kon evenwel niet opgebracht worden. Dus kwam veldwachter V. der Linden om de hond dood te schieten. Met het eerste schot jammerde de hond en met het tweede schot was het stil. "Leeuw" lag uitgestrekt naast zijn hok en kwam 's nachts niet meer onder het raam van de zieke liggen. De zieke heeft heel erg gehuild. Ze was haar trouwe bewaker kwijt. Voorgoed! In de buurt van het "Eendennest" woonde een oppermanneke met een gezin van acht kinderen. Maar 's winters als het hard vroor was er geen werk of uitkering. Elke morgen keek hij door het zijraampje of de oostenwind gedraaid zou zijn. Want de armoe werd nijpend in het grote gezin zonder inkomsten. Hij vertelde me:"ik begrijp niet hoe de bakker zo lange tijd brood wilde leveren zonder geld." Maar 's zomers betaalde mijn vrouw alle schuld weer af. Dat wel. Dus de kinderen hadden heel de vorstperiode brood kunnen eten, dank zij de goede wil van de bakker. Er was bij dat oppermanneke een hondje aan komen lopen. De kinderen speelden en hadden pret met het hondje. En het hondje had weer een gelukkig tehuis gevonden. Totdat... de gemeentebode, die toezicht op de hondenpenningen had het hondje zag lopen en ging vragen of ze een hondenpenning hadden. Men kan wel begrijpen dat die arme mensen dat niet op konden brengen, waarop hij het hondje dood schoot. Wat is dat toch een "lelijke meens" zei het oppermanneke tegen mij, nog treurend over dat hondje, waarover de kinderen zo gejammerd hadden. Ik zei tegen dat oppermanneke: "Wat woont u daar toch mooi bij het natuurgebied "het Eendennest". "Mooi? Niks als riet en vuiligheid. Wat is daar nou aan?" Het mooiste natuurgebied was bij Arjaaneke nog altijd: "Brood op de plank". Dat was zijn mooiste "schilderij". Vanzelfsprekend, dat hij in een moeilijke tijd met een talrijk gezin, voor al het andere weinig oog had.
Bij de fam. K. gebeurde hetzelfde met een hondje, dat was komen aanlopen. Een lief diertje waarmee de kinderen speelden. Het hondje was blij met zijn thuis totdat de gemeentebode
kwam, het hondje aan een paal bond en dood schoot. De zieke man in dat gezin is daarover zeer kwaad geweest. Maar ja, "Befehl ist Befehl". Daar hoeft men geen Duitser voor te zijn.
Ook de visboer had een hond met een hondenkar in gebruik. En roepen dat die man kon. Als hij in Capelle was hoorde men in Vrijhoeve visboer "de Koperen" roepen: "Hollandse nieuwe!" "Hollandse nieuwe!" Zo was er een man die uit de waterwilgen stelen had gehakt. Mooi recht, afgeschild en glad gemaakt. Toen werden ze op de hondenkar geladen. Daar ging hij mee venten en riep; "grote stelen en kleine stelen. Maar grote stelen het meest." Dat had hij ook op zijn kar geschilderd. De overheid in de gemeente ergerde zich daar over zo, dat het hem verboden werd. Toen verfde hij de kar helemaal blauw en schreef er op: "We zullen alles maar blauw, blauw laten."