HET MISVERSTAND OPGEHELDERD

M. van Prooijen

Bruggeske" 1990-1, de "Bevrijdingsuitgave", waarin in een reeks artikelen de lezer een indruk wordt gegeven van het leven in Sprang-Capelle gedurende de laatste bezettingsmaanden en van de strijd om het Capelse veer, opent met het "Oorlogsdagboek van mevr. A.C. van Ommeren".

Op woensdag, 18 oktober 1944, schreef mevr. A.C. van Ommeren in haar dagboek:

"Viermotorige Amerikaanse bommenwerper komt heel laag over, maakt een draai, neemt nog de toppen van 3 bomen mee en stort neer op het weiland achter het huis van D. van Pelt (Hogevaart 91). Alle inzittenden in leven, echter 1 gewond. Drie van hen gezien. Duitsers waren er direct bij, namen alles uit het vliegtuig o.a. 9 revolvers, kaarten, schrijfmachine, levensmiddelen enz. en brachten 8 inzittenden naar het café Van Zwietering en 1 gewonde naar het ziekenhuis te Waalwijk”.

In "Bruggeske" 1990-2, wordt de laatste vlucht van dit vliegtuig, de B17-C, nr. 337608, beschreven. Bovendien geeft één van de bemanningsleden, de boordwerktuigkundige, technisch sergeant Clarence E. Brower, zijn lotgevallen in Duitse krijgsgevangenschap daarin weer.

De mededelingen van de heer Brower deden direct twijfel ontstaan of de informatie, welke mevr. Van Ommeren had verkregen omtrent de plaats, waarheen de vliegers zouden zijn overgebracht, n.l. 8 naar café Zwietering op het kruispunt Tilburgseweg-Oosteinde/Kerkstraat, en 1 gewonde naar het ziekenhuis te Waalwijk, wel juist was.

Het café was in die tijdsperiode door de bewoners verlaten en was gesloten, hoewel er zo nu en dan Duitse militairen in bivakkeerden.

Sergeant Brower schrijft in zijn verhaal, dat de Duitsers alle 9 inzittenden van het neergestorte vliegtuig overbrachten naar een stal in de schuur van de boer, die ook de eigenaar was van het land, waar het vliegtuig was neergekomen. Dat was de boerderij van de toenmalige eigenaar, J. van Bruchem, thans genummerd Hogevaart 89. Bovendien schreef hij en desgevraagd bevestigde de heer Brower zowel telefonisch als schriftelijk later dat nog, dat alle 9 vliegers daar de verdere dag en ook de daaropvolgende nacht doorbrachten en zelfs nog een deel van de volgende dag tot zij tegen de avond van die tweede dag in de met een canvas zeil afgesloten laadbak van een Duitse legervrachtauto werden vervoerd naar Culemborg. Ook werd geen van de vliegers naar het ziekenhuis in Waalwijk gebracht.

Mevr. M. van der Schans-van Bruchem, een dochter van de heer J. van Bruchem, en toentertijd een meisje van 8 jaar, herinnert zich thans nog zeer goed, dat de Amerikaanse vliegers naar de schuur werden gebracht, maar ook dat zij diezelfde dag, drie A vier uren later, weer naar buiten kwamen en onder bewaking van Duitse soldaten de boerderij verlieten en er niet meer terugkeerden. Omdat zij nog maar 8 jaar oud was en wellicht de tweede dag van het verblijf van de Amerikanen in de schuur verwisselde met de eerste dag, heeft zij haar moeder, mevrouw Van Bruchem, nog eens naar de toedracht gevraagd. Ook deze herinnert zich heel goed, dat de vliegers vertrokken en, zo verzekerde zij, dat was op dezelfde dag - na een paar uur - dat de vliegtuigbemanning was gekomen.

Ook enkele inwoners van Sprang kunnen zich herinneren geallieerde vliegers in hun schapenvachten schoeisel te hebben zien lopen. Daarom schreef ik de heer Brower nog eens hierover. Bij brief van 16 september 1990 antwoordde de heer Brower:

"Ten aanzien van uw vraag naar ons verblijf in de schuur, zoals ik in mijn verhaal (zie "Bruggeske" 1990-2) heb geschreven, het volgende. Zoals u uit mijn dagboek weet, werd ik door de schok van het neerkomen tijdens de noodlanding bewusteloos en was ik de laatste, die uit het vliegtuig kwam.

De rest van de bemanning was er al uit en de Duitsers hadden hen reeds opgesteld bij het achterstuk van de bommenwerper. Mevrouw Verhagen was ook bij hen. Daarom begon ik na de ontvangst van uw brief op 14 september te denken, dat ik wellicht in mijn shocktoestand na de noodlanding wat in de war was omtrent ons verblijf 's nachts in de schuur. Daarom heb ik het afgelopen weekend mijn piloot, Edwin A. Rubadue in Californië en mijn radiotelegrafist, die in Florida woont, opgebeld om hen te vragen of zij zich herinneren, dat wij enkele uren nadat we in de schuur gearriveerd waren, werden weggebracht uit de schuur naar een café in Sprang-Capelle. Beiden waren er zeker van dat we niet uit de schuur zijn weggevoerd vóór de volgende dag toen de Duitsers ons meenamen naar een Rooms Katholieke kerk of klooster in Culemborg. De radiotelegrafist, Albert Hillier, is nog zeer helder van geest en zegt, dat hij zich herinnert dat we steeds in de schuur bleven op een soort bed van hooi en dat we nimmer naar een café zijn gegaan.

Ik wil niet redetwisten met mevrouw Van der Schans-van Bruchem of haar moeder mevrouw Van Bruchem, maar voor zover wij drieën ons kunnen herinneren, zijn wij nooit naar café Van Zwietering gebracht . . . . . . .

De radiotelegrafist vertelde me gisteren tijdens ons telefoongesprek, dat hij destijds enige ribben had gebroken en splinters van een granaatscherf in zijn gezicht had en dat hij bijna flauw viel. Noch de piloot noch de radiotelegrafist, noch één van ons kan zich herinneren, dat één van onze bemanning naar het hospitaal in Waalwijk is gebracht. Albert Hillier was de man met de granaatsplinters in zijn gezicht. Hij zei, dat hij niet naar een ziekenhuis was gebracht, maar dat de splinters uit zijn gezicht werden gehaald, toen we de volgende dag in Culemborg waren, door één van de nonnen in de kerk, waar we de tweede nacht doorbrachten."

Tot zover de heer Brower in zijn brief van 16 september 1990.

 

De oplossing van de puzzle kwam echter later.

Op 30 september 1990 was er een reunie van het 8e Luchtmachtkorps in Las Vegas.De heer Brower ontmoette daar zijn piloot Edwin Rubadue en boordschutter Walter Bursiel. En natuurlijk spraken ze over hun eerste nacht in Duitse krijgsgevangenschap.

In zijn brief van 12 december 1990, die ik hieronder - voor zover voor de onderhavige kwestie van belang - laat volgen, stelde de heer Brower mij van hun bevindingen op de hoogte:

"Piloot Edwin Rubadue en boordschutter Walter Bursiel waren het volkomen eens over de volgende feiten:

Nadat de Duitsers ons, toen wij uit het wrak van het vliegtuig waren gekomen, gevangen hadden genomen, lieten zij ons onmiddellijk marcheren naar de schuur, in welker nabijheid wij waren neergekomen. Alle negen werden we in een kleine stal of ruimte gebracht, waar ons door een Engels sprekende Duitser werd gezegd rustig te blijven, met onze rug tegen de muur, tot zij zouden hebben beslist, wat zij met ons zouden doen. We konden kanonvuur in de verte horen, waardoor we wisten, dat we niet ver van het front waren.

Nadat we gedurende ongeveer 2 of 3 uren in de schuur waren geweest kwamen de Duitsers in de schuur met twee geallieerde parachutisten. Zowel Rubadue als Bursiel kon zich niet her!inneren of zij Engelse of Amerikaanse parachutisten waren, maar zij herinnerden zich heel goed, dat de parachutisten beiden Engels spraken en vertelden, dat zij die dag ongeveer 12 mijl van hier gevangen waren genomen. Ongeveer twee a drie uur nadat de parachutisten in de schuur bij ons waren gebracht, kwamen de Duitsers hen weer halen en verlieten zij de schuur. We zagen hen nooit terug. Dit bijzondere gedeelte over de parachutisten kan ik mij niet meer voor de geest halen. Zoals ik al eerder in mijn boekje heb geschreven, was ik bij het neerstorten van het vliegtuig buiten westen geraakt en kwam ik als laatste van de bemanning uit het wrak; misschien daarom was ik nog enigszins in een shocktoestand en herinnerde ik me niet de eerste paar uren na mijn gevangenneming,

Nadat ik deze informatie van Rubadue en Bursiel had gekregen, belde ik Albert Hillier (de radiotelegrafist in de bemanning), die in Orlando woont;. Hij bevestigde dat hij zich eveneens herinnert, dat de twee parachutisten bij ons gebracht werden en later weer meegenomen werden. Ik moest Albert Hillier telefoneren, daar hij niet in staat was met ons naar Las Vegas te gaan vanwege zijn slechte gezondheid. Hij zei ook, dat hij zich zeer goed herinnert, dat wij in de schuur verbleven totdat wij de volgende dag naar buiten gebracht werden om naar de kerk in Culemborg te gaan voor de volgende nacht. Albert Hillier heeft een zeer goed geheugen en herinnert zich onze omstandigheden zeer goed. Dit verklaart wellicht het volgende waarom de ooggetuigen en andere inwoners denken, dat wij allen naar de herberg werden gebracht voor het laatste gedeelte van ons verblijf in Sprang-Capelle. Albert Hillier was de man, die de granaatscherf in zijn gezicht had, waarvan mevr. Verhagen sprak en die een Rooms Katholieke non in Culemborg er de volgende avond uittrok. Van de bemanning is niemand naar een ziekenhuis in Waalwijk gebracht.”

Hiermee lijkt het misverstand opgehelderd te zijn. Niet de Amerikaanse vliegers, maar de twee geallieerde parachutisten werden lopend door het dorp van de boerderij aan de Hogevaart onder Duitse bewaking naar het café Van Zwietering aan de Tilburgseweg gebracht en deze parachutisten werden abusievelijk aangezien voor de bemanning van de Amerikaanse bommerwerper B17 -C nr. 337608.