In 1962 of 1963 baggerde Segers met de boot een deel van het Reigersbos weg om de verlanding in het ontstane open water te kunnen bestuderen. Een nieuw Beheersplan trad in 1971 in werking. Daarin stelde men voor het Broekbos voor een deel periodiek te vellen en de goede exemplaren tot bomen te laten opgroeien, voor een ander deel het bos regelmatig op de stronk af te zetten en voor de rest geen maatregelen te nemen. De eendenkooi moest als vangkooi worden onderhouden. Het schraalgras moest als zodanig beheerd worden.
Aan de sloten en paden in het natuurreservaat doet men thans niets meer, zodat de planten- en bomen- groei vrij spel heeft. De schraallanden zijn moeilijk te bereiken. Alleen in en rond de feitelijke eendenkooi houdt de kooiker de sloten, het grasland en het bos keurig bij. Doch sedert 1973 is het natuurgebied doordat men een soort "wildgroei" toepast, achteruit gegaan.
Ook gedurende de tijd, waarin de eendenkooi privé- bezit was, waren er kooikers, hetzij dat de eigenaar als zodanig optrad, danwel dat er een kooiker in dienst werd genomen.
Zo waren de heer J.A. Reuser en zijn zoon in dienst van de familie Gostelie.
De fam. Gostelie en de heer Reuser maakten een afspraak waarbij de heer Reuser de gevangen eenden tegen marktprijs aan de fam. Gostelie zou verkopen. In het dorp Capelle gaat nog het verhaal dat de heer Reuser iedere dag de gevangen eenden op de trein zette op weg naar Den Bosch voor de baron.
Ook na de overname in eigendom van De Duiver door de Staat bleven de oude kooiker en zijn zoon tot 1951 als kooiker fungeren. In 1956 gaat de heer C. Segers als zodanig optreden, tot hij in 1961 wordt vervangen door de heer M. v.d. Water. In 1976 verzoekt Staatsbosbeheer om in diens plaats de heer H. v.d. Water als kooiker te registreren.
Sedert 1980 is de heer C.A. Colijn, wonende te Nieuwendijk als kooiker geregistreerd.
De eendenkooien - ook die in De Dulver - hebben in het verleden steeds gediend voor het vangen van vogels. Reeds in 1450 was het vangen van vogels een bloeiend bedrijf. Thans zit er weinig brood meer in. Een enkele kooi is nog beroepshalve in bedrijf, maar veel kooien worden nog in stand gehouden voor wetenschappelijk werk of uit natuur- beschermingsoogpunt vanwege de rijke flora en fauna. Voor "onze" eendenkooi gelden thans de beide laatste motieven: het behoud van het natuurreservaat en het wetenschappelijk werk. Weliswaar worden wilde eenden gevangen doch na geringd te zijn worden ze weer losgelaten. Dit geschiedt t.b.v. het Vogeltrekstation te Heteren. Het aantal vogels dat geringd wordt, varieert van 250-500 per jaar. Dat betreft dan de wintertaling, de zomertaling, de bergeend, de pijlstaart, de smient, de krakeend, de slobeend, de kuifeend, de toppereend en de tafeleend. De laatste drie genoemde eenden zijn duikeenden, die om hun voedsel te vinden wel 3 A 4 m diep in het water duiken. De overige eenden zijn zwemeenden, die al zwemmend hun voedsel vinden.
Behalve de gewone wilde eend, die in Nederland inheems is, broeden de andere soorten overwegend in noordelijke streken en doen die op hun trek naar het noorden en weer naar het zuiden ons land aan. Wanneer door de vorst er minder open water komt in Noord-Europa vliegen de eenden naar het zuiden. Open water in onze streken brengt talloze soorten naar onze waterrijke gebieden langs de rivieren en buitendijkse grienden waar voldoende voedsel is. Dat voedsel zoekt de eend bij voorkeur 's nachts. Nog voor het krieken van de dag vliegt hij landinwaarts om op beschutte en rustige plaatsen de dag door te brengen met "toilet maken" en slapen. Daar, aan de randen van de voedselgebieden, liggen de kooien te wachten op de eenden, die er wilden neerstrijken. Zo'n beschutte en rustige plaats is de eendenkooi in De Dulver.
De kern van onze kooi is het meertje, de kooiplas, waarschijnlijk nog een oude veenput, meer dan een halve ha. groot. De oevers zijn door houtgewas beschut en rondom afgeschermd met rietmatten om inkijk te voorkomen en de rust te bevorderen. Daar omheen ligt het kooibos met hoge bomen en lager houtgewas, zoals els, knotwilg en es, dat door de kooiker kort wordt gehouden, zodat het de aanvliegende eenden niet zal hinderen. De hoge bomen dienen als baken. Het kooimeertje wordt verder omzoomd door het opgaand geboomte van het natuurreservaat De Dulver.
In 1972 is er een pomphuis je gebouwd, thans voorzien van elektromotoren, waarvoor elektrische stroom naar de eendenkooi is gebracht, om grondwater op te pompen. Het grondwater heeft een temperatuur van ±7°, waardoor 's winters, ook bijstrenge vorst, ongeveer 1/3 van het water in de kooiplas open kan worden gehouden, terwijl het grondwater 's zomers zorgt voor afkoeling van het water in de kooi plas, waardoor botulisme wordt tegengegaan zo niet voorkomen.
De kooiplas in de Eendenkooi.
In het kooimeertje huizen reeds twee soorten wilde eenden. In de eerste plaats zijn er min of meer "tamme” eenden, de z.g. "lokeenden", die in de kooiplas hun "thuis" hebben. Deze zijn meestal gekortwiekt, trekken dan ook 's nachts niet weg, maar worden regelmatig door de kooiker gevoerd. Daarnaast zijn er wilde eenden, die zich niet hebben laten vangen, maar toch min of meer vertrouwd zijn geraakt met de gang van zaken in de kooi. Zij broeden er en blijven er overdag permanent. Alleen 's nachts gaan zij hun voedsel elders zoeken, maar tegen de morgen komen zij weer terug naar de kooiplas. Dit zijn de z.g. "staleenden". Wanneer zij dan ’s nachts fourageren aan de rivieren, dan komen daar gedurende de trek ook de wilde doortrekkers. De "staleenden" trekken de doortrek kers aan en brengen ze mee naar "hun" plas. Dan komt de taak van de "lokeenden" om hun wilde soortgenoten in de vangpijpen te lokken, te "kelen" zoals kooiker Colijn ze noemt.
Op elke hoek van de kooiplas is nl. een brede sloot gegraven, die in een bocht loopt, geleidelijk smaller en ondieper wordt en tenslotte geleidelijk aan uitloopt op de vaste grond. Een "*keel" (De naam "keel" duidt op de vernauwing van de pijp aan de achterzijde.).