DE EENDENKOOI IN "DE DULVER"
M. van Prooijen

In de brief d.d. 22 maart 1993 van het bestuur van onze vereniging aan de leden, werd u medegedeeld, dat de "Eendenkooi" in het natuurgebied "De Dulver" per 1 mei 1993 zou worden gesloten. Uiteraard - zo schreef het bestuur - zullen wij protestbrieven zenden aan de Staatssecretaris van het Departement van Landbouw, Milieubeheer en Visserij en aan Staatsbosbeheer, dat sedert 1951 het beheerheeft over het natuurgebied De Dulver en de "Eendenkooi". Dat is onder dagtekeningen van de 31maart 1993 dan ook gebeurd.
"De Duiver" met daarin de"Eendenkooi"iseenuniek gebied.

In het april-nummer 1988van "Bruggeske"hebik een uitgebreid artikel aan "De Duiver" en de "Eendenkooi" gewijd.

Omdat het ledental van onze vereniging en ook het aantal abonnees sedert 1988 meer dan verdubbeld is, en velen weinig of geheel niet bekend zijn met de "Eendenkooi", laat ik een gedeelte uit het artikel van 1988, dat betrekking heeft op de "Eendenkooi", hier volgen.

De Dulver is een Staatsnatuurreservaat van ± 40 ha, dat bestaat uit een eendenkooi, elzenbroekbossen, ruigte, schraallanden en trilveenrestanten. Dit natuurreservaat is gelegen in de gemeente Sprang-Capelle, in het onderdeel Capelle van die gemeente en met name in de Binnenpolder van Capelle, ± 1 km ten westen van het dorp Capelle en ± 2km ten oosten van Waspik. In het open poldergebied rondom het reservaat liggen graslanden en enkele tuindersbedrijven. Het ligt ingeklemd tussen het Zuiderafwateringskanaal en het tracé van de voormalige spoorlijn Lage Zwaluwe-'s-Hertogenbosch. De moeras en schraalgraslanden in De Duiver mogen zeker van uitzonderlijke betekenis worden genoemd en zijn ten dele uniek voor ons land. Tevens is het een rust- en broedgebied voor de vogelwereld. Ook komen er enkele karakteristieke plantensoorten voor, zoals orchideeën, slangenwortel, bonte paardestaart, slijkzegge, tweehuizige zegge en galigaan (een aantal van deze soorten, zoals de orchidee, is thans sterk verminderd). Maar ook karakteristieke vogelsoorten, zoals mezensoorten, duiven, uilen, wielewaal, nachtegaal, spotvogel, tuinfluiter, grote en kleine karekiet en de bosrietzanger (de rietbewoners zijn thans in aantal afgenomen of verdwenen). Centraal in het reservaat komt een kolonie blauwe reigers voor. Het natuurgebied is niet vrij toegankelijk door de bijzondere kwetsbare begroeiing van de moeraslanden en omwille van de rust van de aanwezige vogels, maar vooral niet met het oog op de functie van de Eendenkooi als ringstation.

De eendenkooi
Hoewel het niet onmogelijk is, dat er vóór 1800 een eendenkooi in de Duiver aanwezig geweest is, lijkt dat niet waarschijnlijk. De eendenkooi dateert vermoedelijk van enige tijd vóór 1830. Op een kaart van 1658 van J. Bastingius (gedrukt in 1s-Hertogenbosch in 1701) ligt de Dulver benoorden de "Buytendyck", bezuiden de "Zeedyck" tussen "Waspick” en "Capel"; tussen "Vrouwtjesvaart en Willemkensvaart". Langs deze beide vaarten vinden we bomen en langs de Vrouwtjesvaart nabij de Winterdijk twee huisjes.

Vlak bij de Winterdijk staat een molen. Het grondgebruik op de plaats van de Duiver is gras; bezuiden Waspick gras met koeien en bezuiden Capel moeras. Een eendenkooi wordt niet aangeduid.
Op een kaart van 1825 loopt op de plaats van de huidige aanvoersloot naar de kooi, een sloot naar de zgn. "Watergangsloot". De Watergangsloot begint als "Kwekelsloot" op de plaats waar nu de sloot tussen Capelle en de Tolweg ligt. De streek hier wordt aangeduid als "Lage Landen".
Eerst bij de aanleg van het Kadaster blijkt op deze plaats ca. 1830 een eendenkooi aanwezig te zijn. En ook op de facsimile-uitgave van de eerste topografische en militaire kaart van het Koninkrijk der Nederlanden omstreeks 1855 zien we de eendenkooi liggen temidden van een moeras ongeveer ter grootte van de huidige Dulver. De legenda geeft "moeras" aan. Mogelijk zijn ook enige veenputten aangegeven. Ten zuiden van de kooi ligt wat bos en nog twee percelen moeras. De hoofdsloot heet Kwekelsloot en mondt uit in de Vrouwkensvaart. De omgeving noemt men "Binnenpolders". Zowel op de driesprong Vrouwkensvaart-Winterdijk als Willemkensvaart-Winterdijk is een tol aanwezig.
Aan het eind van de 19e eeuw kwam hier elzenbos en hooiland voor met kwebben (trilvenen) en putten. Aan de west- en de zuidkant van de kooi kwamen enkele wilde elzenbossen voor. Ten westen van do kooi was vnl. elzenhout en kweb aanwezig. Hier kwam geen echt hooiland voor. Er werd ook niet doelbewust gehooid. Men mocht er nl. niet komen, waarschijnlijk uit hoofde van de aanwezigheid van de eendenkooi. Turf heeft men vooral aan de noordkant van de kooi gewonnen.
In 1914-1918 moeten er door boeren en particulierendiverse putten gegraven zijn met afmetingen van 5 x 5 of 10 x 3 m. In het perceel ten oosten van het reigersbos, in het complex ten noordoosten van de kooi en in het zuidoosthoek zijn nog diverse verlande putten, wallen en hoogten terug te vinden.
In de jaren van 1920 tot 1930 moet in deze omgeving veel land "aangemaakt" zijn; o.a. ten zuiden van de kooi.
Hogelijk is in die tijd ook het greppel-wallen- patroon in de zuidwestelijke hoek ontstaan. In het oostelijke hooiland loopt een vrij hoge wal van veen, zand en klei, evenwijdig met de sloot. Volgens een tuinder zijn hier vroeger aardappels op geteeld. Het zand komt waarschijnlijk uit het naastliggende lage gedeelte. In deze tijd is ook het oostelijk deel van de zuidoostelijke hoek omgespit en heeft men hier wilgen aangeplant. Deze werden als hakhout behoord en staan er nu nog. Het ten zuiden hiervan gelegen bos was toen schraal- land. In een rapport van 1948 werd de Duiver beschreven als een gebied van ruigte, rietvelden, verspreide tussengroei van regelmatig kortgeslagen elzenhout, een verwaarloosde eendenkooi en hooilanden.
De Dulver is steeds privé bezit geweest. Pas in 1942/43 kocht de Staat (Dienst der Domeinen) de Duiver van de Familie Gostelie te Den Bosch. Na de oorlog 1940/45 bleken vele kunstwerken en het kooikershuisje door oorlogsgeweld beschadigd. In 1949 vonden pas de herstellingen plaats en werd het kooikershuisje weer opgebouwd. Het beheer werd destijds gevoerd door het Noord-Brabantse Landschap. Op dat beheer was toen nogal kritiek. Men oefende geen controle uit op de waterstand (het water stond in de winter te laag), er was onvoldoende toezicht op de broedvogels, er was geen controle op het maaien en beweiden van de blauw- graslanden, op het kappen en op het bosbeheer.
Later ging het beheer over naar de Dienst der Domeinen. In deze tijd werd ongeveer 25 ha. moeras en rietland verhuurd. Daarnaast zorgde deze dienst voor het snoeien van de aangeplante populieren, voor het verpachten en voor het uitgeven van kap- vergunningen. Het beheer was echter niet veel beter.
Dat veranderde toen in 1951 Staatsbosbeheer het beheer definitief overnam. De Afdeling Natuurbescherming en Landschap van het Staatsbosbeheer stelde in 1952 richtlijnen op "voor het beheer van het reservaat De Dulver". In die tijd bestonden de bossen vooral uit hakhoutwilgen. Ook kwam in de graslanden veel opslag voor. Het rietland (!) werd jaarlijks gemaaid en naast dras grasland kwam er een kleine oppervlakte blauw grasland voor. Het beweiden en bemesten van de verpachte percelen (in 1951 werd behalve de 25 ha. verhuurde moeras en rietland nl. een deel van De Duiver gepacht door 6 pachters) werd verboden. In deze periode maaide men de schraal landen waarschijnlijk nog 2 x. De meeste sloten moeten in deze tijd vrijwel geheel dichtgegroeid zijn geweest.
Na de aanstelling van dhr. Segers als kooiker (? 1956) is er veel veranderd. Alle sloten werden regelmatig gebaggerd en de paden netjes kort gehouden met de zeis, zodat bezoekers overal droogvoets konden komen. "Het reservaat was volgens ooggetuigen net een park". Mogelijk zijn de slootwallen langs de sloten in deze tijd ontstaan. De eendenkooi herstelde men weer. Het openhouden van de sloten betekende wel dat voedselrijk water het gebied kon binnendringen (de natuurlijke isolatie werd opgeheven). Men meende dat dit de oorzaak was van de toenemende rietgroei in de jaren vóór 1958.
De isolatie is toen weer hersteld (d.m.v. dammen), maar het riet bleef.
In de beginjaren van 1960 verminderde de belangstelling voor de pacht. Geleidelijk aan nam Staatsbosbeheer dan ook het beheer van de vm. pachtlanden over. In die jaren werd bijzondere aandacht besteed aan het perceel ten oosten van het reigersbos. Hier kwam nl. de tweehuizige zegge, de slijkzegge en de moeraswespenorchis voor. Meestal werd dit perceel in augustus gemaaid; de andere percelen eerder. Ook werd het reservaat door enkele aankopen in 1962 nog uitgebreid.