BRANDSTICHTING IN SPRANG

M. van Prooijen

 

BIJLAGEN BIJ DE PLEITREDE

Bijlage 1
Processale stukken. Product no. 62. - In het jaar een duizend acht honderd en veertig, den 13en maand Februarij is voor Ons
Regter Commissaris bij de Arrondissements-Regtbank te 's Hertogenbosch, verschenen, de persoon hierna genoemd, welke ons had verzocht tot een nader verhoor te worden toegelaten, en die op de door ons aan hem gedane vragen heeft geantwoord als achter elk derzelven is uitgedrukt.
Vr. Hoe is uw naam, enz ?
Antw. Willem Schampers, enz.
Vr. Welke de reden is dat hij verzocht heeft tot een nader verhoor te worden toegelaten?
Antw. Zegt: omdat hij verlangende is de ware toedragt der zaak te openbaren. Dat hij bekent zich te hebben schuldig gemaakt aan het in brand steken der schuur van de Rooy. Dat die zaak zich aldus heeft toegedragen: dat hij zich in den avond van het voorval met den beklaagde Brocks, in zijn kosthuis bij Martien Versteegh heeft bevonden, alwaar zij oliekoeken hebben gebakken; dat Brocks omstreeks 10 ure de woning heeft verlaten, als wanneer hij hem kort daarop is gevolgd, met voornemen om te gaan zien of Brocks reeds sliep; dat hij toen aan de woning van Brocks gekomen zijnde, deze hem heeft geroepen om buiten te komen; dat Brocks hem toen heeft voorgesteld om bij Jan Sul- sters brand te stichten, waarop hij heeft geantwoord zulks niet te willen doen; dat zij toen te zamen zijn gegaan naar Jacob Glavimans, alwaar zij voor vier centen tabak hebben gekocht; dat zij van daar gegaan zijn naar Marijn Wagemakers om hunne pijpen aan te steken, van waar zij achterom zijn gegaan naar de schuur van de Rooy; dat hij toen een bos stroo heeft genomen, dien hij met het vuur uit zijne pijp aangestoken en vervolgens tegen de heg gegooid heeft; dat Brocks dien brandende bos heeft genomen en onder het dak gestopt, waardoor het dak terstond is in brand geraakt; dat hij toen is teruggegaan en Brocks heeft toegeroepen om te komen en met hem weg te gaan; dat Brocks zulks echter niet heeft gedaan, maar bij de schuur is blijven staan om de vlam aan te wakkeren; dat, toen alles helder in den brand was, Brocks naar hem toe is gekomen en gezegd heeft, dat zij er nu evenveel deel aan hadden, daarbij voegende dat hij daar zoo een groot plaízier in had en het hem niets kon schelen. - Dat hij van de overige branden niets weet, maar dat hij bekent het goud te Oosterhout mede te hebben gaan verkoopen . . . . .

Bijlage 2
Product 64. - In het jaar een duizend acht honderd en veertig, den 13den maand Februaríj, is voor ons . . . . . Regter-Commissaris bij de ArrondissementsRegtbank te 's Hertogenbosch, Provincie NoordBraband, bijgestaan door . . . . verschenen, de persoon hierna genoemd, welke op de door ons aan hem gedane vragen, heeft geantwoord als achter elk derzelven is uitgedrukt:
Vr. Hoe is uw naam, enz.
Antw. Johannes Brocks, enz.
Vr. Aangemaand de opregte waarheid te zeggen, betrekkelijk de plaats gehad hebbende brandstichtingen, en gevraagd: of hij bij zijn laatste verhoor blijft persisteren?
Antw. Zegt: dat hij toen de waarheid niet heeft gesproken en bekennen moet, dat Schampers alleenlijk schuldig is aan de brandstichting bij de Rooy.
Vr. Waarom hij dan in zijn laatste verhoor heeft opgegeven dat Schampers aan alles deel had?
Antw. Zegt: dat hij, terwijl hij in het huis van arrest alhier is gedetineerd, slechts de twee eerste Zondagen afgezonderd van Versteegh in de godsdienst-oefening is geweest; dat zij de overige zondagen gezamenlijk die dienst hebben bijgewoond en wel gezamenlijk derwaarts zijn gegaan, en dat hij met Versteegh toen heeft afgesproken, dat zij zeggen moesten, dat Schampers overal bij was geweest, want dat zij er dan beter af zouden komen.
Wij hebben vervolgens doen binnenkomen den beklaagde Versteegh, aan wien wij hebben afgevraagd:
Vr. Of hij bij de antwoorden, in zijne vorige verhooren gegeven, blijft persisteren, en of hij er bij blijft dat Schampers bij elke brandstichting is tegenwoordig geweest? - en hem aangemaand de geheele waarheid te zeggen.
Antw. Dat hij thans de waarheid zal zeggen en dat Schampers enkel bij den brand van de Rooy is geweest, maar dat hij met Brocks had afgesproken te zeggen, dat Schampers bij eiken brand geweest was; dat zij die afspraak hebben gemaakt, terwijl zij, in het huis van arrest alhier gedetineerd, op een Zondag te zamen naar de kerk gingen . . . . . . .

Bijlage 3
Product 79. - In het jaar een duizend acht honderd en veertig, den 27sten der maand Februarij, is voor Ons . . . . . Regter-Commissaris bij de Arrondissements-Regtbank te 's Hertogenbosch, Provincie Noord-Braband, bijgestaan door . . . . verschenen, de persoon hierna genoemd, welke ons had verzocht tot een nader verhoor te worden toegelaten, en die, op de door ons aan hem gedane vragen, heeft geantwoord, als achter elk derzelven is uitgedrukt. Vr. Hoe is uw naam, enz. ?
Antw. Wilhelmus Schampers, enz.
Vr. Welke de reden is dat hij verzocht heeft tot een nader verhoor te worden toegelaten?
Antw. Zegt: dat hij dat verzocht heeft, ten einde nogmaals de geheele waarheid te zeggen. Dat hij in het geval van de brandstichting bij de Rooy ongelukkig is ingekomen, omdat hij dienavond een borrel te veel gedronken had, en dat hij van de overige brandstichtingen niets weet, als nergens anders bij geweest zijnde.
Vr. Wat hem bekend is van het verkoopen van het goud te Oosterhout?
Antw. Zegt: dat, zoo hij meent, omstreeks drie weken na den brand bij van Dommelen, de beklaagde Brocks hem heeft voorgesteld, met hem naar Oosterhout te gaan, ten einde oude kleederen te koopen; dat Brocks hem onder weg de gouden ringen heeft vertoond, daarbij voegende, dat hij die bij van Dommelen had medegenomen; dat zij, te Oosterhout gekomen zijnde, de ringen bij een onbekenden Jood te koop aangeboden hebben, dat deze de ringen niet wilde koopen, maar dat hij hun voor een der ringen een doek of een gulden aanbood; dat zij, daarmede geen genoegen nemende, zijn gegaan naar den koopman Levie Hartog, bij wien zij een der ringen voor f 1,30 hebben verkocht; dat zij toen den nacht in eene herberg, welke hij niet kan aanduiden, hebben doorgebragt, en dat zij des anderen daags naar Sprang zijn teruggekeerd. . . . . .

Bijlage 4
Product 104 - In het jaar een duizend acht honderd en veertig, den 4den der maand April, is voor Ons . . .Regter-Commissaris bij de Arrondisssements-Regtbank te 's Hertogenbosch, Provincie Noord-Braband, bijgestaan door . . .verschenen, de persoon hierna genoemd, welke op de door hem gedane vragen heeft geantwoord als achter elk derzelven is uitgedrukt.
Vr. Hoe is uw naam, enz. .?
Antw. Wilhelmus Schampers, enz.
Vr. Of hij blijft persisteren bij de antwoorden, gegeven in zijne laatste verhooren?
Antw. Zegt: ja
Vr. Of hij alzoo blijft volhouden de schuur bij de Rooy te hebben in brand gestoken?
Antw. Zegt: ja.
Vr. Op te geven hoe zich dat heeft toegedragen? Antw. Zegt: dat hij in den avond van dien brand met Brocks is geweest in zijn kosthuis; dat zij daar olijkoeken gebakken en met de kaart gespeeld hebben; dat Brocks toen omstreeks 10 ure van daar is gegaan, en dat hij een weinig tijds daarna van daar is gegaan om te zien of Brocks al sliep; dat hij bij dezen gekomen zijnde, deze hem heeft voorgesteld het huis bij Jan Sulsters te gaan aansteken; dat hij hierin niet heeft willen treden, maar niettemin met Brocks op weg is gegaan; dat zij toen zijn gegaan bij Glavimans, en daar voor vier centen tabak hebben gekocht; dat zij van daar zijn gegaan naar den zwager van Brocks, genaamd Marijn Wagenmakers, alwaar zij hunne pijpen hebben aangestoken; dat zij toen, naar buiten gegaan zijnde, Brocks hem bij de hand heeft genomen, en hem heeft voorgesteld achterom te gaan; dat zij toen zijn gekomen aan de schuur van de Rooy en dat Brocks toen zwavelstokken uit zijnen zak heeft genomen; dat hij er daarvan een heeft aangestoken en aan hem beklaagde overgegeven; dat hij eenigzíns beschonken zijnde, met dien zwavelstok een bosje stroo heeft aangestoken, hetwelk hij daarna tegen de heg heeft geworpen.
Vr. Hoe de schuur toen aan het branden is geraakt? Antw. Zegt: dat Brocks die in den brand heeft gestoken, terwijl hij op de loop was.
Vr. Hoe zulks dan is geschied?
Antw. Op deze vraag blijft de beklaagde het antwoord schuldig.

Bijlage 5
Product 105. Op heden den achtsten April 1840 hebben wij, Regter-Commissaris enz . . .voor ons doen verschijnen de beklaagden Simon Versteegh en Johannes Brocks. . .
Wij hebben vervolgens voor ons doen verschijnen Wilhelmus Schampers, aan wien wij hebben gevraagd:
Vr. Of hij bekent zich te hebben schuldig gemaakt aan het in brand steken der schuur van Adriaan de Rooy, op den 10 Nov. j1.7
Antw. Zegt: dat hij dit niet heeft gedaan.
Vr. Of hij in den namiddag van den dag, toen er 's avonds brand bij de Rooy is ontstaan, niet geweest is in de nabijheid van die woning, ten einde dezelve op te nemen?
Antw. Zegt: dat hij daar niets van weet.
Vr. Of hij er dan niets van weet toen volgens zijn voorgeven Brocks de schuur zou hebben in brand gestoken?
Antw. Zegt: neen, ik weet daar niets van.
Vr. Wat hem bekend is van het verkoopen van goud te Oosterhout, hetwelk bij van Dommelen is ontvreemd?
Antw. Zegt: dat Brocks in zijne tegenwoordigheid te Oosterhout eenen gouden ring heeft verkocht.
Vr. Of dit wel waarheid is en of hij die niet heeft verkocht, zoo als hij door den kooper is herkend?
Antw. Zegt: dat het waarheid is dat Brocks dien verkocht heeft.
Vr. Of hij toen niet heeft opgegeven genaamd te zijn Cornelis de Bie, wonende op den Kaatsheuvel? Antw. Zegt: dat hij daar niets van weet.
Vr. Of hij tijdens het laatste Jubilé, van den Kaatsheuvel komende niet tegen zekere vrouw heeft gezegd, terwijl er over het biechten gesproken werd: "ik weet niet wat ík biechten moet, want ik heb alles gedaan behalve gemoord: ik heb ook gebrand, maar geene huizen?"
Antw. Zegt: dat hij volstrekt niet daarvan gesproken heeft
Vr. Welke de reden is dat hij vroeger heeft beleden zich aan de brandstichting bij de Rooy te hebben schuldig gemaakt en deze zijne bekentenis thans terugtrekt?
Antw. Zegt: dat hij liever verlangde straf te ontvangen, dan langer z(5ó te blijven zitten en dat hij daarom, hoewel het onwaarheid was, zulks toen maar gezegd heeft.
Vr. Waarom hij dan juist heeft beleden dien brand en niet eenen anderen gesticht te hebben?
Antw. Zegt: dat hij wist, dat men hem dien valschelijk ten laste legde.
Vr. Opgemerkt, dat, indien men hem valschelijk beschuldigde, men hem dan ook wel met de andere brandstichtingen beschuldigen kon.
Antw.Blijft hierop het antwoord schuldig