De verzetsgroep ANDRÉ in Sprang-Capelle
M. van Prooijen
Het verzetswerk in Sprang-Capelle was aanvankelijk het spontane individuele werk van enkele personen, die op een gegeven moment deden wat hun hand vond om te doen. Het gebeurde zonder voorbereiding of tevoren gemaakte afspraken. Men werd onverwacht voor bepaalde gebeurtenissen geplaatst en daaruit vloeide voort, dat men zich gedwongen gevoelde om te helpen. Zo verging het de heer A.L. (Jos) van Wijlen, een elektrotechnische installateur, en de toenmalige burgemeester A. Smit in Sprang-Capelle. Beiden, gedreven door vaderlandsliefde, met een hevige afkeer van het nationaalsocialisme, kenden elkaar goed; vandaar, dat zij in moeilijke omstandigheden overleg met elkaar pleegden.
Dat begon eigenlijk al direct toen de oorlog uitbrak.
De eerste aanzet tot de Latere verzetsgroep André
Op 10 mei 1940, toen Duitsland ons land onverhoeds aanviel, kregen alle burgemeesters in Nederland van Regeringswege opdracht de in hun gemeente woonachtige N.S.B.ers te arresteren. Het is duidelijk, dat burgemeester A. Smit behoefte had aan overleg met betrekking tot de vraag t.a.v. welke personen die maatregel moest worden getroffen. En daarom wendde hij zich tot de heer Van Wijlen. In Sprang-Capelle hebben burgemeester Smit en de heer A.L. van Wijlen op 11 mei 1940 toen samen enkele N.S.B.ers in Sprang-Capelle gearresteerd en overgebracht naar het Fort Sleewijk en de Werken. De commandant van het Fort, Overste Van Dam, en zijn officieren waren slecht op de hoogte van de bewegingen van de vijand ten zuiden van de Maas en vroegen de burgemeester en Van Wijlen om inlichtingen hierover. De volgende dagen werden vanuit Sprang-Capelle de posities van de Duitse troepen in onze streken - voor zover bekend - telefonisch doorgegeven aan genoemde Overste. Enkele personen, die later deel zouden uitmaken van de verzetsgroep André, verleenden hun medewerking om die inlichtingen te verkrijgen. Op de morgen van 13 mei 1940 belde de Overste op en verzocht - zo enigszins mogelijk - ten spoedigste te willen nagaan in welke richting de spits van het vijandelijke leger zich begaf, naar Oosterhout/Breda of naar Keizersveer. Deze inlichtingen waren hem "geen goud maar edelgesteente" waard, zoals hij het uitdrukte. Met de auto reed Jos van wijlen daartoe richting Dongen, dat al min of meer door de Duitsers bezet was. De auto werd door Duitse militairen aangehouden en een mof brulde: "es istgesperrt hier". Jos van Wijlen - verder noemen we hem maar André, zoals hij later steeds genoemd werd - barstte in tranen uit en ze: "Nu schieten ze mijn zuster dood". Nadat de Duitser gevraagd had wat hij daarmee bedoelde, zei André dat zijn zuster woonde, daar waar zo geschoten werd en dat hij ze wilde overbrengen. Hierop stapte de Duitse militair op de treeplank van de auto, maakte ruim baan tot bij de voorste gevechtsgroepen, waar de Franse granaten (dat was in Dongen) floten. Na gezien te hebben dat de Duitsers in de richting Breda trachtten op te rukken, was er gelukkig een kapotgeschoten huis, waarin de gefingeerde zuster woonde. Met de opmerking "nu is ze al weg en misschien wel dood" werd teruggereden, terwijl de Duitser de auto weer door de troepen heen laveerde. Zodoende werd de eerste spionage verricht met de bereidwillige medewerking van een Duitse soldaat!
Een voorloper van het latere crossingswerk
Onbewust van de grote vlucht, welke later de Crossings over de Maas zouden nemen, werden gedurende de dagen van 12 - 15 mei honderden Nederlandse militairen over de Haas gebracht.
Deze militairen, afkomstig uit de Peel en andere plaatsen in de omgeving van de oost- en zuidgrens van ons land, hadden vrijwel allen van particulieren burgerkleren gekregen om aan krijgsgevangenschap te ontkomen. Uiteraard trachtten velen vóór de oprukkende Duitsers uit ten noorden van de Maas te komen, waarom zij zich richting Capelse veer begaven. Maar uit veiligheidsoverwegingen moest de pont van Rijkswaterstaat op last van de Nederlandse militaire autoriteiten aan de noordzijde van de Maas blijven. Daarom dreigde het gevaar dat de vluchtende Nederlandse militairen toch nog in vijandelijke handen zouden vallen. Alle roeiboten uit de omgeving werden daarom gerequireerd en allen werden overgevaren. Hun werd aangeraden zich te melden bij de Commandant van het Fort Sleeuwijk en de Werken, aangezien het Land van Heusden en Altena toen nog vrij was van vijanden -
Na dit begin, dat - zoals gezegd - meer individueel werk was, was er min of meer een pauze, al werd er wel wat klein werk gedaan waarvoor toch steeds medewerkers nodig waren. Op deze wijze is
de latere verzetsgroep uit de mensen van het eerste uur opgebouwd.
Actie tegen N.S.B.-propaganda
In oktober 1940 kwam een N.S.B.-auto, volgeladen met propagandamateriaal, pamfletten, kranten enz. om Waalwijk te gaan "bewerken". De auto was echter te hoog, om onder de deurhoogte door, een garage binnen te rijden, en moest buiten blijven staan. Vin Weijers, werkzaam bij het distributiekantoor in Waalwijk, en daardoor in de gelegenheid wat te scharrelen met distributiebescheiden, kwam uit dien hoofde in contact met Jos van Wijlen. Het was dan ook Vin Weijers, die met enkele anderen ’s avonds de N.S.B.-wagen leeghaalde, zodat de propagandatocht niet doorging.
Sabotage propaganda-avond
Op 4 november 1941 zou in Sprang-Cape11e voor het genazificeerde N.V.V. een Vreugde en Arbeid-cabaret optreden. Allerwegen waren reclamcbi1jetten aangeplakt, die 's nachts uiteraard verdwenen. Genoemd gezelschap had echter geen toestemming aan de burgemeester gevraagd tot het houden van deze cabaretavond en mitsdien had de burgemeester opdracht gegeven aan de marechaussee om deze bijeenkomst niet door te laten gaan. De marechaussee kweet zich met vuur van deze taak. waarop de leider van de groep woedend de burgemeester opbelde. Deze was natuurlijk toevallig niet thuis en had met André de afspraak gemaakt, dat hij zo lang mogelijk de vergadering zou verstoren. Zou echter van één of andere Duitse instantie een bevel komen, dat de avond moest doorgaan, dan zou de burgemeester direct André opbellen en een af gesproken code-zin zeggen, waarop André, die vertegenwoordiger van de P.N.E.M. was In Sprang-Capelle, zou zorgen, dat het elektrisch licht verstoord werd, zodat de zaal in het duister zou komen te zitten. Daar de leider van het cabaret de burgemeester niet kon bereiken, liet hij uiteindelijk een marechaussee de burgemeester boodschappen, dat hij telefonisch van de Wehrmachtskommandantur te Breda toestemming had en dat de vergadering door moest gaan. Hiermede werd echter geen genoegen genomen: die boodschap moest niet bij de leider van Vreugde en Arbeid, doch bij de burgemeester komen. Nadat deze boodschap inderdaad kwam, werd het af gesproker, seintje aan André gegeven, die prompt zorgde dat 5 minuten later geheel Capelle in het duister zat. De leider van de avond was buiten zichzelf, schreeuwde dat dit de reinste sabotage was, deed allerlei beledigende uitlatingen aan het adres van de burgemeester en zou wel meer van zich laten horen. Het gevolg was dat het N.V.V. een brief ontving, dat niet veel succes verwacht kon werden van zulke cultuurvernieuwers, die zich niet fatsoenlijk tegenover autoriteiten konden gedragen en dat André een compliment van de P.N.E.M. kreeg, dat hij de storing van het lichtnet te Capelle in zo bijzonder korte lijdt weer in orde had gebracht. Het uiteindelijke resultaat was dat de voorstelling niet langer dan vijf minuten had geduurd; voortaan bleef Vreugde en Arbeid weg uit Sprang- Capelle.
Onklaar maken munitietreinen
Vanaf medio 1941 kwamen, min of meer wekelijks, goederentreinen op het station Waalwijk aan, welke munitie aanvoerden voor de munitieopslagplaats, de M.A.S.T.,(MunitionAusgabe Stelle)
onder Loon op Zand. Nadat Radio Oranje vanuit Engeland daartoe had aangespoord werden deze treinen onklaar gemaakt door de vetpotten naast de wielen vol te gooien met zand. Dientengevolge liepen de wagons warm.
Verspreiding illegale bladen
Vanaf eind 1942 tot aan het einde van de oorlog werden door de groep André verspreid de illegale bladen Trouw, Vrij Nederland. Ons Volk en het Parool.
Groei naar groepswerk
Ongeveer een half jaar vóór dat de studenten de z.g. loyaliteitsverklaring moesten tekenen ving het eigenlijke groepswerk aan. Steeds meer activiteiten eisten do inzet van steeds meer mensen, met name voor de verspreiding van illegale bladen, de verzorging van onderduikers met bonkaarten, het zoeken van onderduikadressen, pilotenhulp enz. Daarbij kwam dat Van Wijlen in illegale kringen steeds meer bekendheid kreeg en dientengevolge steeds meer aanvragen voor het onderbrengen van onderduikers had te verwerken. Daarvoor waren meer mensen nodig en dat moest georganiseerd gebeuren. Het werk heeft zich in de eerste tijd vooral bepaald tot het gebied van de Langstraat en het Land van Heusden en Altena, doch groeide zo uit, dat het vrijwel overal heen verspreid was. Het groepswerk is - aldus André in zijn aantekeningen - eigenlijk te verdelen in twee stukken:
1.de tijd tot 30 oktober 1944, d.w.z. tot de bevrijding van Sprang-Capelle en van het gehele zuiden,
Kapitein "André” (A.L. van Wijlen)
2.de tijd na 30 oktober 1944, toen wel het werk geschiedde vanuit hetzelfde punt en met dezelfde leiding, doch in opdracht van geallieerde commandanten en met vele nieuwe leden van de groep.
Het praktische werk, dat verricht werd tot 30 oktober 1944 kan in enige hoofdpunten worden samengevat, t.w.:
1.verspreiding van illegale bladen;
2.hulp aan onderduikers;
3.het plegen van sabotagedaden;
b. verzorging van geheime zenders;
5.hulp aan "piloten". Onder "piloten" werden - in afwijking van de enge betekenis van dat woord - niet alleen verstaan bestuurders van vliegtuigen, maar allen, die behoorden tot de bemanningen van vliegtuigen, zoals schutters, mecaniciens, navigators, radiomensen enz. In de volksmond werden zij allen "piloten" genoemd, ongeacht hun taak en functie in het vliegtuig. Die ruime betekenis van bet woord "piloten" was geheel ingeburgerd;
6.koerierswerk voor vervoer van documenten en inlichtingen door de linies der strijdende partijen.
Zo verzamelde Jos van Wijlen steeds meer mensen om zich heen. Tot de groep behoorden onder meer in eerste instantie: Rom van Drongelen mej. Dina de Jong, Leen Kuijsten (beiden In dienst bij Van Wijlen), Ad van Wijlen (een zoon van Jos), Ad Schoor1, Dick Flemming (beiden ondergedoken Delft- se studenten), Piet de Groot, Cor en Hans Hoekstra, Frans Smulders, burgemeester A. Smit, FaanKuijsten, Vin Weijers en in een later stadium (eind 1942) Maarten Schakel (na de oorlog burgemeester van Hoogblokland, Hoornaar en Noordeloos en lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal) en (in 1944) Jan de Rooij, om maar enkele vooraanstaande medewerkers te noemen. Uiteraard nam het aantal medewerkers geleidelijk aan steeds toe.
De naam van de verzetsgroep
Eén van de leden, van de verzetsgroep was André Boesman. Deze jongeman is op jeugdige leeftijd aan longontsteking overleden. De overige leden waren door dit sterfgeval diep getroffen en hebben toen de verzetsgroep naar zijn voornaam vernoemd: Verzetsgroep "André". later is Jos van Wijlen (als schuilnaam} André genoemd. Leider van de groep zijnde, scheen het alsof de groep naar de leider werd genoemd. Buitenstaanders wisten uiteraard niet wie achter die naam schuil ging.
Hulp aan onderduikers
Tegen het einde van 1941 werden de eerste Joodse onderduikers geplaatst, waarmee tot het einde van de oorlog werd doorgegaan. De eerste distributie stamkaarten werden vervalst en aan hen uitgereikt in 1941. Bij de bevrijding waren 37 vrouwelijke en mannelijke joodse landgenoten in Sprang-Capelle en omgeving ondergedoken geweest. De bezetter pakte ook de studenten begin 1943 met kracht aan. Van hen werd geëist, dat zij in de dagen tussen 10 en 13 april 1943 een schriftelijke loyaliteitsverklaring aan de bezetter zouden afleggen. Van de ca. 14.600 studenten hadden op 13 april 1943 slechts ruim 2.000 de loyaliteitsverklaring afgelegd. Alle studenten die niet getekend hadden zouden voor de Arbeitseinsatz (tewerkstelling in Duitsland) opgeroepen worden. Daarmee werd in de tweede helft van april 1943 begonnen, en wel onverwijld en als groep: oproep door de Höherer SS- undPolizeiführerRauter, aanmelding bij de commandanten der Sicherungsbereiche. Aangezien als gevolg van de apri1-meistakingen het Standrecht nog van kracht was, zou wie zich weerspanning betoonde, zeer zwaar gestraft worden.2)
De studenten doken “en massa” onder maar dat begon al enige tijd tevoren. Het was ook hier in de Langstraat dat de studenten aan onderduik adressen moesten worden geholpen. Begonnen met het onderbrengen van enige personen, groeide dit als gevolg van de Arbeitseinsatz (de verplichte te werkstelling in Duitsland) en het massale onderduiken van studenten, al snel uit tot de verzorging van + 900 onderduikers. Dit betekende dat voor al deze mensen gezorgd moest worden, voor een aantal alleen voor kostgeld, voor anderen alleen voor voedsel, maar voor het overgrote deel voor beide aspecten. Velen van deze onderduikers moesten aan een onderduikadres geholpen worden, hun persoonsbewijs moest vervalst worden of hun moest een nieuw persoonsbewijs verstrekt worden.
Verder moesten ze in het bezit gesteld worden van "Ausweise of andere verklaringen of bewijsstukken, die hen konden dekken tegen de vijand.
Toen einde 1942 en vooral in 1943 steeds meeronderduikers in Sprang-Capelle kwamen, moest worden uitgezien naar de mogelijkheid om bonkaarten te bemachtigen. Weliswaar namen verschillende mensen onderduikers zonder bonkaart, omdat ze, zelf boer zijnde, over de nodige levensmiddelen konden beschikken, doch op de lange duur werd de noodzaak dringender om over bonkaarten te beschikken . De eerste bonkaarten werden verkregen door medewerking van het Agentschap van de Distributie- dienst te Sprang-Capelle. Op dit bureau waren tientallen distributiestamkaarten met de bijbehorende inlegvellen opgelegd van personen, die in Duitsland werkten. Controle werd hierop weinig uitgeoefend,zodat deze inlegvellen werdengebruikt, de couponnetjes daarvan afgeknipt en op opplakvellen bij de normaal ingeleverde coupons gevoegd. Zodoende kon over een flink aantal bonkaarten worden beschikt.
Bij de steeds verdergaande uitbreiding van het aantal onderduikers moest tenslotte, omdat de eigen toevoer niet voldoende was, bij een andere groep aangeklopt worden om bonkaarten. Deze groep wilde deze bonkaarten alleen geven tegen betaling van f. 5,-- per bonkaart. Daar hier nog bijkwam dat de onderduikers van die bewuste groep door de groep André werden ondergebracht en deze dus notabene voor de onderduikers van die groep bij de leiding f. 5,— moesten betalen en bovendien de zorg voor die onderduikers door betaling van hun kostgeld op zich moest nemen, was dit een al te waanzinnige verhouding.
Begonnen werd dan ook met valse inlegvellen te laten drukken door één van de leden van de groep André. Door Vin Weijers, die op het Kringkantoor der Distributie te Waalwijk werkzaam was, werd een grote toevloed van bonkaarten verkregen, zo groot zelfs dat de groep André andere plaatsen kon helpen en ……… kostelooshelpen.
Maandelijks kon de groep beschikken over ongeveer 1.300 bonkaarten. Niet onvermakelijk is het voorval, dat op zekere dag het Distributiekantoor Waalwijk zonder bonkaarten zat en aan ongeveer 500
burgers geen bonkaarten kon uitreiken. Op een seintje van het "officiële Distributiekantoor" leende de groep André toen 600 bonkaarten aan het Distributiekantoor, welke kaarten zij later terug ontving toen de voorraad van het Distributiekantoor was aangevuld. De financiële verzorging van deze onderduikers geschiedde geheel uit middelen door de groep André zelf ingezameld. Tot deze maatregel werd overgegaan omdat men het gevaar inzag van opgave van namen, hetgeen door het N(ationaal) S(teun) F(onds) geëist werd, indien financiële steun van deze instelling werd verkregen. Die maatregel vergde veel tijd en werk, want degene die onderduikers plaatste, moest vooral trachten kosteloze onderduikadressen te vinden en adressen verzamelen van goede Vaderlanders, die deze zaak wilden steunen. De grote toevloed van onderduikers deed de uitgaven voor verzorging en kostgeld onrustbarend stijgen. Een gehele organisatie van medewerkers werd in het leven geroepen, wier taak uitsluitend was het huis aan huis ophalen van bijdragen voor de onderduikers. Ieder had zijn eigen wijk en kwam wekelijks bij weekloners en maandelijks bij de beter gesitueerden om bijdragen. Het werd tenslotte zo dat vrijwel de gehele gemeente Sprang Capelle een vrijwillige belasting opbracht (een 20-tal van N.S.B.-sympathieën verdachten uitgezonderd).
Veel offervaardigheid is daarbij betoond. Met de kerken was ook in overleg hierover getreden en ook deze hebben uit hun middelen maandelijks dit werk gesteund. Zo was er ook een firma, die werken uitvoerde met materialen, die door de verzetsgroep van de Duitsers werden gestolen, terwijl dan de netto-opbrengst van deze werken aan de kas voor de
onderduikers werd afgedragen.
Dit was Sprang-Capelle op zijn best. Het dorp was een broeinest van illegaliteit, naar bovenaan stond de hulpverlening aan de naaste, aan degenen, die huis en haard en hun familie moesten verlaten om aan de greep van de bezetter te ontkomen. Vele inwoners wisten of vermoedden, dat Jos van Wijlen, de burgemeester en anderen zich met verzetswerk bezig hielden. Maar typerend voor de band onder de ingezetenen en de houding tegenover de bezetter was, dat in al de bezettingsjaren de bevolking als één man achter de groep stond, de N.S.B.ers uiteraard uitgezonderd.
De verzorging der onderduikers bracht ook vele moeilijkheden met zich. Niet alle onderduikers bleken betrouwbaar en hoewel met levensgevaar geholpen, beloonden sommigen deze hulp mét ondank. Strenge maatregelen konden dan niet uitblijven; soms moest ogenschijnlijk hard worden opgetreden. Enkele voorbeelden mogen dit illustreren. a. Bij een winkelier werd een onderduiker geplaatst, die deze huisvesting misbruikte. Alles wat van zijn gading was en onder zijn bereik kwam stal hij, tot zelfs de weckflessen met vlees. Zijn moeder hielp hem een handje. Zij kwam van elders met de trein en haalde iedere week de buit op, Zogenaamd kwam zij om wasgoed van haar zoon te halen. Toen hij ontdekt werd, beloofde hij onder tranen dat nooit meer te zullen doen. Hij had het gedaan omdat zij thuis zo'n honger hadden! Hij mocht blijven, maar na 14 dagen was het weer hetzelfde liedje. Hij werd over geplaatst naar een ander adres en zijn moeder mocht niet meer komen. Ondanks haar belofte bleef zij toch komen, maar moeder en zoon hadden nu op een ander station hun ontmoetingen. Bij controle door de verzetsgroep bleek, dat moeder nu zelfs weckflessen met kersen en tabak van de gastheer geïncasseerd had. De buit werd steeds fraaier.
b. Een andere onderduiker trachtte het met de kostjuffrouw "aan te leggen" en het nuttige met het aangename te verbinden.
c. Een echtpaar, dat van elders gekomen was, en hier onderdak en verzorging genoot, eiste, dat zij éénmaal per week in een hotel moesten kunnen gaan eten. Dat waren zij altijd gewoon geweest! Ook wilden zij iedere week uitbetaling van kostgeld hebben, hoewel zij dat uit eigen middelen konden betalen. Zij wilden echter hun eigen geld bewaren om later een zaak te kunnen beginnen. Die eisen gingen dan nog vergezeld van een bedreiging: "denk er om als ze ons grijpen, kunnen wij er niet voor instaan dat wij jullie namen verzwijgen".
d, Er deed zich ook een geval van infiltratie voor. Naar later bleek bevond zich een S.D.-agent onder de onderduikers. In een onderschepte brief aan de S.D. (Sicherheits Dienst) deelde mede, dat hij zich in een christelijke organisatie had ingedrongen en op een voorlopig adres was gearriveerd. Volgende week zou hij zijn definitieve bestemming betrekken. Dan kon zijn werk voor de S.D. beginnen. Aan dat adres konden zij ook nieuwe opdrachten zenden.
INDERDAAD kwamen er voor hem nieuwe opdrachten. Nog diezelfde avond vertrok hij van zijn tijdelijk adres naar zijn definitieve bestemming. Zelfs kon hij aan de Koningin geen gratie vragen, zo snel bereikte hij die bestemming!
Dit waren de zwarte zijden van het werk. Maar daartegenover waren er de talrijke lichtzijden. Er zijn bovendien diverse onderduikers geweest, die niet alleen maar passief onderdoken maar bovendien
zich actief in de groep verdienstelijk hebben gemaakt, ja, met doodsverachting hebben gewerkt. Zij groeiden uit tot de beste leden van de groep.
Overvallen op gemeentehuizen en distributiekantoren
Om inwoners te beschermen tegen de "Arbeitseinsatz" en vooral om de verzorging van de onderduikers "veilig” te stellen zijn er overvallen gepleegd op gemeentehuizen om bevolkingsregisters te doen verdwijnen en op distributiekantoren om de nodige bonkaarten te bekomen, wanneer deze op andere wijze onvoldoende beschikbaar kwamen.
Zo werden de bevolkingsregisters van Sprang-Capelle 3) en 's Gravenmoer "veilig” gesteld.
De overval op het bevolkingsregister te 's Gravenmoer was om verschillende redenen nodig. De groep André had in de eerste plaats dringend nieuwe persoonsbewijzen, distributiekaarten en zegeltjes nodig. Die zegeltjes moesten geplakt worden op persoonsbewijzen, die de volgende maand aan onder duikers moesten worden verstrekt. Persoonsbewijzen, distributiekaarten en zegeltjes zaten in 's Gravenmoer in één en dezelfde kluis, dat was dus gemakkelijk. Daarnaast wilde de groep André met deze overval duidelijk in het licht stellen, dat met de arrestatie van J. van der Perk, een ambtenaar ter secretarie van ’s Gravenmoer, die was opgehaald toen enige maanden tevoren het bevolkingsregister aldaar was weggenomen, de verkeerde man was opgepakt. Die ambtenaar had nog gewaarschuwd kunnen worden, maar de toenmalige burgemeester van 's Gravenmoer vond dat gevaarlijk! De burgemeester had na het verdwijnen van het bevolkingsregister met de meeste spoed een nieuw register doen samenstellen. Hij sloofde zich nogal uit om aan al de eisen van de bezetter te voldoen, waarvoor hij tot diep in de nacht werkte om alles op tijd klaar te hebben. Men wilde daarom ook die burgemeester een lesje geven. Al deze overwegingen speelden mee toen het besluit om tot de overval over te gaan viel. Het moest dus gebeuren op een avond, dat de burgemeester op het gemeentehuis was, maar niet op zondag en het moest donker zijn. Op de voor de overval geplande avond bleek de burgemeester niet aanwezig te zijn, zodat naar een andere avond moest worden uitgeweken. Om over de sleutels te kunnen beschikken moest men bovendien een ambtenaar, die waarnemend secretaris van 's Gravenmoer was, ophalen. Deze woonde in Sprang-Capelle. Hij was weliswaar "goed", maar voor hemzelf was het beter dal hij van niets wist. Twee jongens van de groep, Dick Flemming en Ad Schoorl, want als student spraken zij behoorlijk Duits, gingen in Duitse uniformen, de ambtenaar ophalen onder het voorwendsel dat de andere dag 25 personen op het vliegveld Gilze-Rijen moesten komen werken. Van Duitse zijde bekeken was deze kerel een lammeling. Zijn fiets was stuk, dus ... hij kon niet mee naar ' s Gravenmoer. Toen een naburige smid-rijwielmaker hulp verleende, bleek er inderdaad een heel klein gaatje in de band te zitten, precies of dat er met een speld in was geprikt. Toen moest hij nog eten, dat had hij nog niet gedaan sinds ’s middags en hij had veel honger, daarna was hij weer wat kwijt, tot zelfs zijn hoed kon hij niet vinden en maar zoeken ... en maar zoeken ... Tenslotte kwam het vertrek en met een razende snelheid van ....5 km per uur ging men op pad. Hoe ook in het Duits gescholden werd, hij kon maar niet vooruit komen. Hoewel hij de groep André erg ophield, hadden zij innerlijk toch veel respect voor de wijze waarop hij "de Duitsers" tegenwerkte. Op een eenzame plaats werd hij gesommeerd af te stappen en zijn sleutels af te geven. Onder bedreiging geschiedde dat ook. Toen alles achter de rug was, werd hij op dezelfde plaats weer vrijgelaten, want men had hem al die tijd ter plaatse gevangen gehouden door een ander lid van de groep. Zijn banden liet men leeg lopen en toch kon hij toen vlug naar zijn woning rijden om snel onder de wol te gaan; hij was halfbevroren. Wat hij vergat was .... de S.D. op te bellen. Op het gemeentehuis was de ontvangst allerhartelijkst. Zodra maar in het Duits werd gesproken gingen onmiddellijk de deuren open. Een wachtwoord werd niet eens gevraagd. Een politie
agent bracht hen bij de burgemeester, behalve de burgemeester en de politieagent waren nog twee hulpbewakers aanwezig.
Op het verzoek van de in Duitse uniformen geklede jongens, om te zorgen dat er de volgende dag 25 personen aanwezig zouden zijn op het vliegveld Gilze-Rijen, beloofde de burgemeester terstond daarvoor aan het werk te gaan. Eén van de twee “Duitsers" loopt dan onbevangen heen en weer, tot achter de politieman en trekt onverhoeds diens pistool uit de tas. Vervolgens sommeert hij iedereen de handen in de hoogte te steken. De burgemeester en de bewakers werden op hun stoelen vastgebonden en telefoon- en alarmleidingen werden doorgeknipt. Daarna werden nog drie leden van de groep, Leen Kuijsten, Faan Kuijsten en Cor Hoekstra, die al ongeduldig buiten stonden te wachten, binnen gelaten. De distributiekaarten, de P.B.'s, de zegeltjes en een aantal stapeltjes kaarten, van het zo pas hernieuwde bevolkingsregister werden meegenomen. De burgemeester die zo ijverig voor de Duitsers wilde werken, begon te jammeren. Hij had veel last van suikerziekte en verzocht hem niet al te vast te binden en niet te lang te laten zitten. Waar de burgemeester later niet aan dacht, was de S.D. er op te wijzen, dat uit dit voorval kon worden geconcludeerd, dat zijn ambtenaar J. van der Perk, die vastzat in Haaren, ook niet bij de vorige overval op het bevolkingsregister betrokken behoefde te zijn geweest.
Twee grappige voorvallen deden zich nog voor. Net toen de leden van de groep klaar waren, kwam de aflossing van de wacht. Toen er gevraagd werd: "wie zijn daar?" zeiden ze: "dat weten jullie toch wel; het zijn Jan en Piet om jullie af te lossen*. Zij werden prompt binnen gelaten en gezellig bij de anderen geplaatst en op hun stoelen vastgebonden.
Toen echter allen vastgebonden waren, ook de politieagent, die trouwens "goed" was. vroeg deze: "weten jullie het wachtwoord?" De mensen van de groep André wisten dat uiteraard niet, waarop de politieman vroeg dit voor hem even in zijn zak boekje na te kijken, opdat hij bij navraag door de S.D. het zou weten en zou kunne:-, vertellen, dat hij dat gevraagd had. Bereidwillig werd aan het verzoek van de agent voldaan, waarna - dat is te verstaan - de vijf leden van de groep zo snel mogelijk op de fiets weer naar Sprang-Capelle reden.
De mislukte overval te Veghel
In de zomer van 1944 was het nodig de voorraad bonkaarten, inlegvellen enz. aan te vullen. Daartoe werd besloten een overval te wagen op het distributiekantoor te Veghel. Zoals later bleek was diezelfde nacht in de omgeving van Veghel een andere groep ook aan het werk geweest, althans de Duitsers bleken gealarmeerd en de auto, waarin 7 leden van de groep André hadden aatsgenomen, werd plotseling beschoten, terwijl ook lichtkogels werden afgevuurd.
Nadat de banden waren stukgeschoten ging de auto met alle inzittenden over de kop; één der leden bleef bewusteloos liggen. De anderen brachten hem in veiligheid, door hem in een bosje te dragen, waarin de Duitsers zich niet waagden, in ieder geval doorzochten zij dit bosje niet. Alle leden kwamen tenslotte in veiligheid, ofschoon enkele wapenen verloren gingen.
De strijd tegen de Winterhulp.
Een stimulans voor de alom aanwezige anti Winterhulp gevoelens bij de bevolking.
In april 1942 teisterde een grote brand in de Heistraat de gemeente Sprang-Capelle 4) Niet minder dan 27 boerderijen en huizen werden een prooi van de vlammen. De Duitse politie dacht aan sabotage en veroorzaakte veel last. Toen deze ramp bekend was, waren Winterhulp en Ned. Volksdienst er als de kippen bij om van deze ramp een reclameobject voor zichzelf te maken. Tegen beide N.S.B.-instellingen bestond in heel Nederland een enorme aversie, zeker in Sprang- Capelle. De verplichte openbare collecten voor deze instellingen brachten dan ook hoegenaamd niets op, ondanks dat andere liefdadigheidscollecten bij rampen etc. werden verboden. Van de zijde van de N.V.D. werd opgebeld dat zij de gaarkeuken wilden zenden om de getroffenen te voeden. De burgemeester weigerde dit, zeggende dat er zoveel saamhorigheid in de gemeente was, dat de mensen elkaar hielpen. Hierover was men bij de N.V.D. zeer ontstemd en men zon op andere middelen.
Intussen werd in de nacht na de brand nog een plaatselijk hulpcomité opgericht en de volgende dag reden tientallen boerenwagens de gemeente rond, begeleid door jongelui, die huis aan huis meubelen, aardewerk, textiel en alles wat in een huishouden thuishoort, ophaalden. Daarnaast werd, ondanks het collecteverbod, veel geld opgehaald en kwam een bedrag van f. 1100, bij elkaar. Waarschijnlijk doordat een N.S.B.postkantoorhouder een gesprek had afgeluisterd en doorgaf, kwam de directeur van de Winterhulp in Noord-Brabant, de voormalige Kolonel van het Ned.Leger Van der Bijl, dit te weten. Telefonisch deelde deze Winterhulp-man mede aan de burgemeester, dat dit opgehaalde geld aar. Winterhulp moest worden afgedragen. De burgemeester moest zorgen dat dit geld beschikbaar bleef tot hij het kwam halen. Hij ontving ten antwoord dat dit geld toekwam aan het comité en aan de slachtoffers van de brand, dat hij, burgemeester, er dus niets over te zeggen had en dat hij niet gewend was geld te stelen van de comités. De voormalige Kolonel handhaafde zijn bevel en de gevolgen zouden voor 's burgemeesters rekening zijn. Hij kondigde de volgende dag zijn bezoek aan. Inderhaast werd toen het beschikbare geld onder de slachtoffers van de brand verdeeld en André gewaarschuwd dat 's middags om 2 uur de directeur van de Winterhulp zou arriveren, zodat André een massa mensen kon requireren om hem een waardige ontvangst te bereiden. Om 2 uur, toen hij arriveerde, was niemand in de omgeving van het raadhuis te zien. Na enige plichtplegingen kwam tenslotte het grote woord eruit: "En nu, burgemeester, zou ik graag het gecollecteerde geld hebben". Toen hij hoorde dat dit reeds verdeeld was onder de slachtoffers en dat hij het bij deze mensen maar moest gaan halen, barstte hij in woede uit en liep hevig verontwaardigd weg ... om buiten een geweldige volksmassa te zien, welke hem met hoongelach begroette en allerlei bedreigingen uitte. Zijn auto was omsingeld, zodat hij niet kon instappen, vuisten werden opgeheven, geroep: "daar zijn de dieven van het geld van de slachtoffers" weerklonk. Toen hij eindelijk zijn auto kon bereiken en langzaam uit de volksmenigte met zijn auto kon verdwijnen, kwam er een ware achtervolging van wielrijders zodat hij ijlings de vlucht nam naar zijn bureau te 's-Hertogenbosch, vanwaar hij drie kwartier later opbelde en zijn verontwaardiging uitsprak over dit "Christelijke Dorp". Hij zond tevens een uitgebreid schrijven met allerlei vragen omtrent de georganiseerde samenscholing tegen Winterhulp enz. waarop hij een behoorlijke repliek ontving. De waarde van deze demonstratie was zeer groot. Toen er niet meer voor Winterhulp werd gecollecteerd te Sprang-Capelle, zond hij tenslotte zes van zijn ambtenaren op zaterdagmiddag om te collecteren. die de somma van f. 4.37 in totaal ophaalden met zes bussen en zelf in elke bus, teneinde te kunnen rinkelen met hun bus, een kwartje hadden gestopt, zodat de werkelijke opbrengst van Sprang-Capelle f. 2,87 was.
De april/mei staking 1943
Op donderdag, 29 april 1943 verscheen de proclamatie van C.T. Christiansen, Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden, waarin werd bevolen, dat de leden, van het voormalige Nederlandse leger terstond opnieuw in krijgsgevangenschap zouden worden weggevoerd. De proclamatie begon met melding te maken van Hitlers grootmoedige handelwijze in 1940, toen hij alle Nederlandse militairen uit krijgsgevangenschap ontsloeg. In vele gevallen waren die echter onder invloed van onverantwoordelijke ophitsers tot anti Duitse activiteiten overgegaan. In mei 1942 waren derhalve de voormalige beroepsofficieren al weggevoerd, maar die duidelijke waarschuwing was niet verstaan: afzonderlijke leden van de voormalige Nederlandse krijgsmacht (de marine was daarbij dus ingesloten) hadden telkens opnieuw het in hen gestelde vertrouwen beschaamd. Dit misbruik wordt, thans niet langer meer geduld, aldus de belangrijkste passage.5)
Wie aan de oproep van de Wehrmachtsbefehlshaber geen gevolg zou geven of zou trachten zich op andere wijze aan de krijgsgevangenschap te onttrekken, moest op de strengste maatregelen rekenen. De proclamatie betekende, dat c.a. driehonderdduizend Nederlanders terstond in gevangenschap zouden worden weggevoerd. Het bericht verspreidde zich met bliksemsnelheid. In steden en dorpen, overal vormden zich groepjes, waarin met grote verontwaardiging over deze nieuwe schanddaad van de Duitsers werd gesproken. Kon men dat over zijn kant laten gaan? En toen begon het. In Hengelo, in de Machinefabriek Gebr. Stork en Co, gingen meer dan 3.000 arbeiders in staking. En dat bericht verspreidde zich via de telefoon eerst door Twente en vervolgens door heel Nederland. Tegen het einde van de middag waren in Twente al 28 bedrijven met 21.000 man in staking gegaan. En zo ging dat voort, als een bliksemflits door geheel Nederland. Het was een explosie. Vrijwel in geheel Nederland, ging men tot staking over. De wrevel, de ergernis, de verontwaardiging, de woede, die drie Jaar bezetting in Nederland had doen ontstaan, ontlaadde zich in de apri1-meistakingen, schrijft dr. L. de Jong. De jodendeportaties, de meedogenloze vervolging van allen die verzet pleegden, het executeren van volmaakt onschuldige gijzelaars, de protectie van de N.S.B. en een gehele reeks "foute” organisaties en instellingen, de Arbeitseinsatz, waardoor vele tienduizenden als "arbeidsvee” gedwongen werden in Duitsland voor de Duitse oorlogsmachine te gaan werken, de vervolging van de studenten en vele andere harde maatregelen hadden voor honderdduizenden een ondragelijke situatie geschapen. Men was het beu! De maat was vol. Men staakte!
Wat dreef Hitler c.s. tot het weer in krijgsgevangenschap voeren van de gedemobiliseerde leden van het Nederlandse leger? Niet alleen de civiele sector, waardoor men de Nederlandse krijgsgevangenen zonder loonbetaling in Duitsland arbeid zou kunnen laten verrichten, - zo schrijft dr. L. de Jong in zijn boek - maar evenzeer veiligheidsoverwegingen, nl. de beduchtheid voor het tweede front. Wanneer de geallieerden er onverhoopt in zouden slagen een flink deel van het westen van ons land in handen te krijgen, zouden sommige leden van de vroegere Nederlandse krijgsmacht dan geen steun verlenen aan geallieerde operatics en zou die krijgsmacht dan niet weer in dienst geroepen worden tegen Duitsland?
Uiteraard hadden de Duitsers er rekening mee gehouden, dat Christiansens aankondiging tot onrust zou leiden. De Ordnungspolizei was gemobiliseerd, die onmiddellijk zou kunnen worden bijgestaan door de in ons land aanwezige eenheden van de Waffen-SS. De Reichskommissar kon het civiele standrecht afkondigen, waardoor mensen op straat konden worden neergeschoten en er zouden Polizei-Standgerichte kunnen worden ingesteld, waardoor tegen stakers en opstandelingen onmiddellijk doodvonnissen geveld zouden kunnen worden. Op 30 april 1943 kon vrijwel van een nationale staking gesproken worden. In alle provincies werd nu gestaakt. Fabrieken, particuliere bedrijven, ambtenaren, de boeren, de zuivelfabrieken, (vele boeren lieten de melk in de sloot lopen of verkochten de melk zelf aan het publiek) en een groot deel van het bus- en vrachtautoverkeer, lagen stil. Kortom de staking was algemeen. Wat deden de Duitsers? Seys-Inquart kondigde met onmiddel1ijke ingang het Standrecht af. Polizei- Standgerichte werden ingesteld. Alle vormen van verzet, o.m. stakingen, waren strafbaar, in principe met de dood. In alle stakingsgebieden reden sterke patrouilles van dc Ordnungspolizei en de Waffen-SS rond, die zodra zij groepjes mensen zagen, het vuur openden. Er vielen daarbij slachtoffers. Links en rechts werden stakers gearresteerd en overgebracht naar de Polizei-Standgerichte, die in de loop van zaterdag met hun werkzaamheden begonnen. In de avond van 1 mei vielen de eerste doodvonnissen. Niet allen werden berecht; de Sicherheitspolizei koos de gevallen uit "die naar haar meningen duidelijk lagen"; uit de overige arrestanten werden transporten samengesteld, die naar het concentratiekamp Vught gingen. In totaal werden door de Polizei-Standgerichte 116 doodvonnissen geveld. Zij werden door Rauter, die Gerichtsherr was, m.b.t. 80 Nederlanders bekrachtigd. In 36 gevallen verleende hij gratie maar pas vanaf 3 mei. Op straat werden 95 Nederlanders doodgeschoten, meer dan 450 werden ernstig gewond. Voorts werden grote aantallen gijzelaars gearresteerd: directeuren van fabrieken, vroegere leiders van vakverenigingen en politieke partijen. Naar de kerkdiensten van zondag, 2 mei, werden verspieders gestuurd om te berichten of vanaf de kansel tot de staking zou worden aangespoord.6) De Nederlandse Spoorwegen namen niet aan de staking deel. De directie heeft hierover langdurig overlegd, maar men miste "de hand van Engeland." Men wilde een spoorwegstaking reserveren voor de dag "dat er één grote klap zou komen, die de bezettingstoestand zou wijzigen. (Dat gebeurde op 18 september 1944 na een oproep van de Regering in Londen). In Engeland wist men aanvankelijk niets van de staking in Nederland af. Toen men op de hoogte kwam is overleg gepleegd met Churchill. Doch deze legde uit dat Engeland op dat moment niet sterk genoeg was om in te grijpen. Daardoor en door het ingrijpen van de bezettende macht moest de staking wel ver lopen.
Hoe verliep nu de april/meistaking 1943 in Sprang- Capelle? Aantekeningen van wijlen burgemeester A. Smit geven daarvan een goed beeld. Naar diens mening heeft de staking in Sprang-Capelle,Voor zover bekend, het langst geduurd, nl. van 30 april tot 6 mei 1943. De groep André heeft de stoot tot deze staking ter plaatse gegeven. Leden van de groep drongen de schoenfabrieken binnen en wierpen de drijfriemen van de machines af. Ook werd de toevoer van elektriciteit verstoord. De boeren sloten zich unaniem bij de staking aan. Een enkele boer, die melk naar de fabriek wilde brengen, werd in dit voornemen door het publiek gestoord. Enkele werkwilligen uit de gemeente, die in Waalwijk werkten en daarheen wilden gaan, werden van de fiets getrokken en de wielen hunner fietsen werden verbogen, zodat zij niet verder konden fietsen. Op de straten waren de woorden "Staakt" en "Keert terug" gekalkt- De biljetten, waarop het Standrecht was bekend gemaakt, werden afgerukt en men stoorde zich in het geheel niet aan het voorschrift om ’s avonds na 8 uur binnen te blijven. Toen in de naburige gemeenten alweer met het werk was begonnen, wierp de GrünePolizei zich met verdubbelde woede op Sprang-Capelle. Door een wonderlijke samenloop van omstandigheden werden hier 5 mensen niet gefusilleerd.
Daar vrijwel alle biljetten enz. in de gemeente waren afgerukt, kwam de Commandant van de GrünePolizei naar de burgemeester, die noch op het raadhuis, noch thuis te vinden, was. Omdat de GrünePolizei daarop het zoontje van de burgemeester meenam kwam de burgemeester te voorschijn en goot genoemde Commandant de fiolen van zijn toorn over Sprang Capelle uit. In het gehele land was het niet voorgekomen, dat er op de straten "gekreidet" was; dat waren van die oude democratische manieren die hij hier weleens zou uitroeien. Werkwilligen waren van de fiets gesleurd, niemand was na 8 uur naar binnen gegaan enz. Hij was wonderlijk goed op de hoogte.
De burgemeester moest mee en in zijn woede vergat de Duitser zijn portefeuille, waarin hij iets had nagezien. Nadat de burgemeester zich had weten vrij te praten, vond hij, teruggekomen in zijn werkkamer, naast de telefoon, de portefeuille, die door één van zijn zoontjes was gevonden. Naast officiële aanstellingen en een bewijs, dat de houder behoord had tot een z.g. "bloedbataljon" uit München, bevatte deze portefeuille: een opgemaakt rapport waarin o.a. in Nederlands schrift waren nagetekend de woorden: "Staakt", "Keert terug" alsmede het voorstel om in dit "opstandige dorp" voorbeelden te stellen en 5 personen te fusilleren. De Commandant had ook nog tegen de burgemeester gezegd, dat iedereen, die die avond op straat zou worden aangetroffen, zou worden neergeschoten. Hij zou zelf komen controleren en zei, dat de burgemeester en de politie dit ook moesten doen.
De burgemeester, die ontkend had dat er de vorige avond mensen na 8 uur buiten waren geweest, liet onmiddellijk in de gemeente doorgeven dat het ditmaal ernst was en dat men goed zou doen binnen te blijven.
Toen hij dan ook die avond de Commandant tegen kwam kon hij dan ook zeggen, "ziet u wel dat alles in orde is". Tegelijkertijd vroeg hij naar de portefeuille van de Duitser. Die schrok geweldig toen hij bemerkte dat hij zijn portefeuille miste en riep "Ach, lieberHerrGott", waarop de burgemeester reageerde met de woorden "ja, als die portefeuille eens in handen van Engelse spionnen zou komen of in handen van terroristen, dan zou dat voor u zeer funest zijn".
De Duitser werd daarop al onrustiger, waarop de burgemeester de portefeuille tevoorschijn haalde en zei: "U begrijpt wel dat ik alles gelezen heb, ook dat rapport en uw voorstel om 5 mensen te laten fusilleren. Ik geef u deze portefeuille terug maar ik vraag van u een wederdienst. Als burgemeester zou ik het natuurlijk heel erg vinden als vijf van mijn ingezetenen zouden worden doodgeschoten. Daarom vraag ik u: verscheurt u nu dit rapport, in ruil voor uw portefeuille." Na enig heen en weer gepraat zegde de Commandant toe dit te doen, mits de volgende morgen geen werkwilliger, zouden worden lastiggevallen. Dit werd aanstonds doorgegeven en toen de volgende morgen niemand was lastiggevallen, hield de Duitser inderdaad woord.
Op woensdag 5 mei kwam het Laatste ultimatum. Er moest gepubliceerd worden, dat, indien de volgende dag alles niet aan 't werk was, twintig gijzelaars zouden worden genomen. Waar intussen het gehele land weer aan ’t werk was, werd daarop besloten ook in Sprang-Capelle de staking te beëindigen.
--------
Van de driehonderdduizend Leden van de voormalige Nederlandse krijgsmacht zijn er, de beroepsofficieren uitgezonderd, slechts elf duizend in krijgsgevangenschap afgevoerd.
Openbare viering Koninginnedag _1943
Koninginnedag (31 augustus) 1943 werd in Sprang Capelle op een bijzondere wijze gevierd. De officiële radiodistributie werd uitgeschakeld door het doorknippen van draden en afgetakt op een eigen versterkingsinstallatie van André. Een kamer van André werd ingericht als studio envervolgens werden de gehele avond allerlei vaderlandse liederen op platen gedraaid, gevolgd door een toespraak waarbij die nationale dag werd herdacht. Het publiek begreep er uiteraard niets van. Vele mensen, die een eigen toestel hadden, kwamen de volgende dag op het elektrotechnischinstallatiebureau van André om te vragen, of hij hun radio eens na wilde zien, want de vorige avond was er zo'n mooie uitzending geweest en zij hadden die niet op kunnen vangen!
De ingenieur van de P.T.T., die hierover rapporten ontving en één en ander moest uitzoeken, kwam verbolgen bij André zeggen, dat. wanneer hij, André, die grapjes nog eens uit wilde halen, hij die ingenieur moest waarschuwen ... dan kon hij er tenminste van meegenieten.
De telefoonlijn van de Prov. Noord-Brabantse Elektriciteit Maatschappij
(de P.N.E.M.) had in Noord-Brabant een eigen telefoonlijn, onafhankelijk van de P.T.T. De schakelhuisjes van de P.N.E.M. in geheel Noord-Brabant waren op deze telefoonlijn aangesloten. Als officiële vertegenwoordigers van de P.N.E.M. beschikte Jos van Wijlen over een sleutel van de schakelhuisjes. De groep André was einde 1943 zeer uitgebreid en had in diverse gemeenten in Noord-Brabant leden. André liet sleutels maken en uitreiken aan leden in andere gemeenten, zodat van die lijn clandestien gebruik gemaakt kon worden en naar een centraal punt gebeld kon worden. Daarvan werd veel gemak ondervonden, want deze clandestiene telefoonlijn bood veel mogelijkheden voor een snelle berichtgeving. Tot 15 november 1944 is; van deze lijn gebruik gemaakt.
Sabotage
Zoals in de aanvang van dit artikel reeds is vermeld, werden in de eerste tijd spoorwegwagens, met munitie geladen, onklaar gemaakt door de vetpotten vol met zand te gooien. In het begin was dit eenvoudig; men kon maar volscheppen. Later evenwel werden Duitse posten bij de treinen geplaatst en moest het zand worden meegenomen omdat het te veel tijd vorderde dit ter plaatse pas te verzamelen. De aanwijzingsborden die voor en door de Duitse Wehrmacht langs de wegen waren geplaatst, werden verplaatst of verwijderd. Dit ging gewoon tussen ander werk door. Eén van de leden van de groep André nam er zoveel mee naar huis dat hij er later een kamer van heeft laten bijmaken aan zijn huis. Toen echter in 1944 de geallieerde legers onze grenzen naderden en de strijd op onze grenzen werd overgebracht ving pas het eigenlijke en belangrijke sabotagewerk aan. Aangezien de groep opereerde in een gebied, dat ± 20 km achter het front was gelegen, gold het bevel van Prins Bernhard om de Duitsers zoveel mogelijk nadeel toe te brengen. Daarom werd toen de Winterdijk, die in die tijd deel uitmaakte van de hoofdweg door de Langstraat, opengebroken, waardoor verscheidene Duitse auto's onklaar raakten. Ook werd de spoorlijn door de Langstraat, op verschillende plaatsen opgeblazen. Tegen het tijdstip der bevrijding werden ladingen dynamiet verwijderd uit de brug te Waspik. Ook werd in de haven van Waspik, waarin 13 schepen lagen, die door de Duitsers in beslag genomen waren en de volgende dag moesten uitvaren, werd het voorste van die schepen door dynamiet tot zinken gebracht, waardoor de overige 12 schepen niet konden uitvaren en gered werden. Voor sabotage was dynamiet en waren slaghoedjesnodig. Hiervoor heeft de groep veel medewerking ontvangen van een ingenieur van de Staatsmijnen uit Heerlerheide, waar verschillende malen hoeveelheden dynamiet en slaghoedjes werden gehaald, hetgeen vlot verliep.
Daarnaast werden Duitse krijgsgevangenen gemaakt. Een harde strijd en zeer zwaar werk is toen verricht. Als gevolg hiervan werd tenslotte toch weer besloten geen Duitsers meer gevangen te nemen. Dit vorderde nl. te veel werk, ook van bewaking. Daarom werden de Duitse motorordonnansen om wie het vooral te doen was, zonder meer neergeknald. Duitse auto's werden met succes met handgranaten bestookt. Eenmaal vloog een Duitse auto met munitie geladen, in brand als gevolg van naar binnen gesmeten handgranaten.
Vernietiging van aanwijzingen die achterbleven, zoals voorheen plaatsvond, was niet meer nodig, omdat toen steeds in de lucht cirkelende geallieerde jagers dat gedaan konden hebben.
Toch leverde desondanks dit werk nog wel eens moeilijkheden op. Zo gebeurde het op een middag dat er prachtig werk geleverd was, doch eer de jongens zich konden terugtrekken was er een groep Duitse militairen ter plaatse, die kon constateren wat er gebeurd was. Onmiddellijk zetten de Duitsers de omgeving af; evenwel waren de mensen van de groep André nog net in de gelegenheid door de mazen heen te glippen; daardoor vonden de Duitsers hen niet. De Duitsers bedreigden toen een omsingelde boerderij met afbranden indien de daders niet werden gevonden. Maar wat gebeurde er ... men deed huiszoeking en het resultaat was prachtig. Men vond twee ondergedoken Duitse militairen, twee die al een week verdwenen waren. Zij werden voor de daders aangezien omdat in de onmiddellijke nabijheid een Duits geweer was gevonden waarmee pas was geschoten. De klap op de vuurpijl was dat deze Duitsers het gelag betaalden
Maar altijd was het resultaat niet zo gunstig en er viel lang niet altijd te lachen.
Spionage
Zwaar was de tijd, waarin koeriersdiensten vervuld moesten worden voor het overbrengen van militaire inlichtingen door de vijandelijke linies naar de bevelhebbers van de geallieerde legers. Dit betrof dan voornamelijk het vervullen van opdrachten van (landelijke) spionage-groepen, in het bijzonder van de groep Albrecht. Zo werd in 1944 medewerking gevraagd voor het vervoeren en naar België brengen van films, waarop verdedigingswerken waren gefotografeerd. Vanzelfsprekend werd deze medewerking verleend en werd er vele malen naar België gegaan, nadat de films eerst in Amsterdam waren gehaald. De groep Albrecht maakte ook gebruik van de hierboven vermelde eigen telefoonlijn van de P.N.E.M. Die lijn werd later verbonden met de eigen telefoonlijn van de Provinciale Limburgse Elektriciteits Maatschappij, de PLEM, het eigen net van de Limburgse mijnen en zelfs met het eigen net van de Prov. Gelderse Elektriciteits Maatschappij, de P.G.E.M.
In een later stadium ging een deel van de groep over tot het zelf verzamelen van inlichtingen. Jac. Koster in Raamsdonksveer is daarvoor de centrale figuur. Van hem gaan de inlichtingen d.m.v. een koerier naar Frans Hanegraaf, de postkantoorhouder in Hank, die zorg draagt voor overbrenging naar Brussel, hetzij per koerier of via een zender. Het koerierswerk was een gevaarlijke zaak. Na juni 1944 werd de brug bij Keizersveer een bottleneck, toen daarop een Duitse controlepost werd geplaatst.
Repareren en plaatsen van geheime zenders
In 1944 werden steeds meer geheime zenders operationeel. Soms kwam het voor, dat bij het "droppen" van zenders en hun bedieners (geheime agenten) de zenders kapot gingen. Maar ook de normale verzorging speelde een rol. Ze gaan nu éénmaal op een gegeven moment kapot en ook moeten van tijd tot tijd de kristallen geslepen worden. Daarvoor werd een beroep gedaan op het bedrijf van André met zijn elektriciens en op de groep André voor het vervoer. Op allerlei wijzen moesten ze worden gerepareerd, verzorgd en geplaatst. Maar ze moesten ook over grote afstanden worden vervoerd, hetzij per trein, hetzij per auto. Soms moesten de zenders naar Eindhoven (Philips) worden gebracht en na reparatie wederom gehaald. Maar ook bij reparatie bij André moesten de zenders gehaald en teruggebracht worden. Dit vervoer geschiedde op velerlei wijze. Zo bijvoorbeeld verpakt in groenten, maar toen de C.C.D. de leden van de groep betrapte bij het verlaten van een station en greep voor het smokkelen van groenten, bleek ook deze manier niet veilig; evenwel waren de meesten vatbaar voor rede na de vertoning van een klein proppenschietertjes.
Eén keer kon het vervoer veilig geschieden, zelfs over een door de Duitsers afgezette brug, omdat onderweg een "edel Germaan" vroeg om mee te mogen rijden en deze de gehele lading dekte door zijn tegenwoordigheid!
Maatregelen tegen verraders
Terwijl de Nederlanders zuchtten onder de willekeur en terreur van de bezettende macht, waren er toch altijd nog mensen die meenden de Duitse bezetters te moeten helpen bij hun mensonterend optreden. Leden van de N.S.B.- en landwachters verleenden hand- en spandiensten aan de bezetter om joden, onderduikers en verzetsmensen in zijn handen te spelen en zo werden de onderduikadressen aan de S.D. verraden. Onder protectie van de Duitsers en de N.S.B. meenden zij ongehinderd hun landverraderswerk te kunnen uitvoeren.
Gelukkig was er de illegaliteit om deze verraders in hun streven af te remmen door bij excessen voorbeelden van afstraffing te stellen. Dat gebeurde o.a. ook door de verzetsgroep André.
Onder Loon op Zand woonde één van do beruchtste N.S.B.-ers uit de omgeving. Daar hij ook persoonlijk jacht maakte op leden van de groep André, word besloten zijn huis, een woonhuis annex café en uitspanning, in brand te steken. Op een nacht in de zomer van 1944, toen, zoals gewoonlijk in die dagen, grote aantallen geallieerde vliegtuigen óverkwamen, werd het dak van zijn huis met phosphor bestrooid, waardoor aan een brandbom uit een geallieerd vliegtuig kon worden gedacht. Het resultaat was dat zijn huis en café tot de grond toe afbrandde en zo goed als niets van de inboedel kon worden gered. Einde 1943 werd het noodzakelijk een voorbeeld te stellen, opdat sommige elementen uit de gemeente Sprang-Capelle niet te spoedig naar de S.D. zouden gaan. Een lid van de N.S.B. in Sprang-Capelle, had nl. een Duitse Jood aangebracht bij de S.D. Om deze man tot de orde te roepen werd besloten zijn schuur af te branden. Dit gebeurde in de nacht van 31 december 1943 op 1 januari 1944. De schuur met inhoud werd in de as gelegd. Dat echter de bewuste persoon goed begreep waarom het ging, bleek de volgende dag, toen hij aanstonds bedankte voor de N.S.B.
Om hieraan bekendheid te geven liet hij het bedankbriefje eerst lezen aan de burgemeester en andere mensen, wel menend dat het dan bekend zou worden bij de initiatiefnemers tot de brand. Nadien werd geen last meer van deze persoon ondervonden.
In het Land van Heusden en Altena woonde een verrader, waarvan veel last werd ondervonden. Hij trok er met Duitsers en landwachters op uit om huizen aan te wijzen waar onderduikers zaten. Enkele leden van de groep André gingen in Duitse uniformen erop uit om dit gevaarlijk heerschap te liquideren.
Zij gingen naar de bewuste persoon toe en vroegen hem inlichtingen omtrent een zeer goed vaderlander. Aanstonds verklaarde hij bereid te zijn met deze "Duitse soldaten" mee te gaan en de persoon aan te wijzen. Onderweg werd door een revolverkogel het vonnis in de auto voltrokken. Het stoffelijk overschot werd later in een sloot gevonden.
Hulp aan "piloten"
Tegen het einde van 1943 begon op grotere schaal het z.g. pilotenwerk. Aanleiding hiertoe was, dat een andere kleine groep uit de gemeente met enkele piloten enige weken lang door het land was gereisd. Oorspronkelijk in Sprang-Capelle aanwezig, werden deze piloten van de één naar de ander gebracht om tenslotte wederom in Sprang-Capelle terecht te komen. Besloten werd hieraan een einde te maken en een eigen weg naar België te zoeken. Dat lukte. De eerste piloten werden gebracht via Gilze, Alphen en Riel naar Baarle-Nassau (ongeveer 26). De volgende lijn ging via 's Gravenmoer binnendoor langs de Duiventoren (in de bossen bij Oosterhout) naar Bavel, dan Ulvenhout, waar de grote weg overgestoken werd en waar een zogenaamd smokkel pad werd gevolgd langs de grens naar Wernhout (ongeveer 152 piloten) 7)
Uit alle delen van het land kreeg de groep André piloten over. Deze werden door leden van de groep uit Amsterdam, Nijmegen, Arnhem en meerdere plaatsen gehaald, waar zij door de begeleiders van de piloten aan leden van de groep André werden overgegeven. Dat ging als volgt. De overdracht vond meestal plaats op een station, omdat de piloten per trein reisden. Op het station liepen de piloten dan oen eindje achter hun begeleiders aan en zagen hoe deze enkele personen, uiteraard leden van de groep André, begroetten, waarop ze vervolgens deze nieuwe begeleiders volgden. Ze hielden zich als doofstommen om zich niet te verraden. Bij elk vervoer van één of meer piloten trad altijd één van de jongens van de groep als geleider op, terwijl een andere moest opletten of er soms controle was. Daarvoor moest hij steeds de trein doorlopen en nagaan of reizigers gecontroleerd werden. Alle piloten werden altijd van een kaartje le klas voorzien opdat zij te allen tijde zich in
de gehele trein zouden kunnen ophouden, hetgeen, wanneer er snel moest worden gereageerd, wel eens nodig bleek. Eenmaal gebeurde het op een station dat de gehele trein door de landwacht werd afgezet voor controle. Er waren in die trein 2 piloten, die pas de vorige nacht waren neergestort. Eén van die piloten had een vals P.B., voor de ander was er evenwel nog geen, omdat er geen foto beschikbaar was. Deze was bovendien aan zijn kin gewond en viel door zijn donker uiterlijk direct op. Deze piloot werd uiteraard toch meegenomen, omdat hij er nu eenmaal was.
Er moest evenwel snel gehandeld worden. Daartoe ging de ene begeleider op het perron met de landwacht aan het bakkeleien over zijn P.B.; daar was nl. geen zegeltje op geplakt. Sprang-Capelle had nl. steeds geweigerd die zegeltjes op de P.B.'s te plakken. Dat geruzie geschiedde vóór het portier, waardoor de andere geleider de gelegenheid kreeg om de donkere piloot aan de spoorzijde op de treeplank te werken. Daar juist een trein binnenreed werd deze piloot aan het gezicht vanuit het andere perron onttrokken. Toen de controlerende landwachter gereed was met het P.B. zonder zegeltje en hij kwaad was omdat hij bovendien de strijd over dat P.B. had verloren, kreeg hij door deze tijdverspilling zo'n haast dat de controle van andere P.B.'s vluchtig geschiedde en hij onmiddellijk een volgende coupé inging. De piloten waren gered. In veel gevallen was Gilze-Rijen het eindstation, waar zij uitstapten. Vanuit de standplaats van de groep, waar zij bij diverse inwoners van Sprang-Capelle onderdak kregen, werden ze dan na één of meer dagen, meestal per rijwiel, naar de Belgische....
Mevr. Heitje Johanna Konings-Okkers, gewoond hebbende Nieuwevaart D 245(thans vernummerd tot Nieuwevaart 50)
Zij was één der betrekkelijk weinigen, die hun woning beschikbaar stelden als doorgangshuis voor onderduikers en piloten alvorens deze een definitief onderduikadres kregen of vóórdat de piloten op transport gingen naar Engeland.
Voor die hulpverlening om Amerikaanse en Britse piloten uit Duitse handen te houden kregen deze burgers na de oorlog schriftelijke dankbetuigingen, zowel van Generaal Dwight Eisenhower namens de President van de U.S.A. als van maarschalk Tedder, Opperbevelhebber van de Britse Luchtmacht. Fotocopieën van deze dankbetuigingen, uitgereikt aan mevr. H.J. Konings-Okkers.
....grens gebracht en overgegeven aan leden van de Witte Brigade. Meestal reed een lid van de groep voorop, terwijl nog twee leden de piloten, die allen van valse P.B.'s waren voorzien, vergezelden. Eén keer liep het echter verkeerd af. In het artikel van Piet de Groot, vermeld onder voetnoot 7, is dat uitvoerig beschreven, waarom daarnaar wordt verwezen.
Op een andere keer was er bij de piloten een Duitse vliegenier, die zich voor een Engelse piloot uitgaf. In de gesprekken met de andere piloten bleek hun dit en toen ze argwaan kregen, gaven ze dat te kennen. Direct werd de betrokken piloot van de anderen afgezonderd. Vervolgens informeerde de groep in Engeland naar de door die persoon verstrekte gegevens. Naam en nummer bleken niet bekend, zodat men zeker wist met een verrader of zo te doen te hebben, waarom hij door de groep werd gevangen gehouden en bij de bevrijding aan de geallieerden overgegeven.
In het geheel werden door de groep André 187 piloten, waaronder begrepen de hierna te noemen 46 Airborns, overgebracht en verzorgd.
Hulp aan Airborns
Op zondag 17 september 1944 kwam boven de streek, waar de groep André nog maar kort zat ondergedoken de geallieerde luchtvloot voor de actie Market- Garden naar Arnhem en Nijmegen overvliegen. Boven de bosachtige omgeving van Loon op Zand brak de kabel van twee van de gliders, met het gevolg dat deze daar moesten landen, de één met 28 inzittenden en de ander met 18 manschappen. Zij kwamen echter allen behouden aan de grond. Maar ook waren leden van de groep André aanstonds daar in de buurt om aan de bevelvoerende lste luitenant hulp te bieden.
Op 17 september 1944 boven Sprang-Capelle overvliegende geallieerde vliegtuigen, op weg naar Arnhem e.o.
De gehele groep André werd gealarmeerd. Met veel moeite is het toen gelukt, vooral door de Duitsers verkeerd in te lichten, deze troepen uit Duitse handen te houden. Zij werden gebracht naar een soort eiland tussen de Bergse Maas en het Oude Maasje ten noorden van Waspik, waar ze in schuren konden slapen.
Aangezien het daar op de duur niet veilig zou zijn, vooral omdat het geallieerde leger nog in België zat, werd besloten deze 46 man over te brengen naar de Drunenseduinen. Daartoe werden zij in een vrachtauto geladen en door Waspik, Capelle, Sprang en Waalwijk vervoerd naar de z.g. Bossen van Timmermans ten zuiden van Waalwijk. Andere leden van de groep namen daar de Airborns over en brachten hen door de bossen, waar niet met een auto gereden kon worden, te voet over de z.g. Kanaaldijk naar Drunen, in het gehucht Giersbergen. Daar verbleven zij enkele weken in de bossen en duinen, alles in de open lucht. Zij groeven daar kuilen en holen, terwijl illegale werkers uit Drunen en van de groep André voor de proviandering zorgden, wat nog een zeer moeilijke taak was. Alles moest naar deze eenzame streek worden gebracht, terwijl ervoor moest worden gewaakt om door al te veel heen en weer te lopen of te fietsen niet de aandacht te trekken. Omstreeks die tijd, werd die streek immers weinig bezocht. Zij zijn tenslotte ondergebracht in een gesticht voor zwakzinnigen in Elshout onder de gemeente Drunen. Zoveel mogelijk werd door de groep André proviand aangevoerd, terwijl de verdere zorg aan mensen uit Drunen was toevertrouwd. Toen de Geallieerde landstrijdkrachten oprukten werden zij naar Esch, ten westen van Boxtel gebracht, naar een landgoed Campina,waar zij in die omgeving zich bij de oprukkende Geallieerde legers konden voegen.
Dolle Dinsdag (5 september 1944)
De Geallieerde legers maakten eind augustus/begin september 1944 grote vorderingen. Op maandag, 4 september, heerste er in Londen groot enthousiasme: de Geallieerden hadden Brussel bevrijd. Via Radio Oranje werd de hoop in Nederland op een spoedige bevrijding sterk verlevendigd. Eisenhower riep personeel van de havens en de spoorwegen in Rotterdam op "ter beschikking te blijven in de buurt van de plaats waar zij nu werken en industriële installaties, machines, locomotieven, wagens, voertuigen, kranen, openbare bedrijven en brandweerinstallaties tegen vernietiging door de Duitsers te beschermen". Kennelijk verwachtte het Geallieerde opperbevel binnen enkele dagen Rotterdam bereikt te hebben. Nadat Radio Oranje op 3 september had bericht dat Prins Bernhard was benoemd tot bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, begon Minister-president Gerbrandy op 4 september, ‘s avonds om kwart over acht, zijn toespraak voor Radio Oranje met de woorden: "Geallieerde strijdkrachten zijn Nederland binnengetrokken". De BBC-Home Service begon er zijn meest beluisterd news-bulletin mee, het Nineo'clock- news, en speelde vervolgens het Wilhelmus. En om kwart voor twaalf had het Nederlandse Nieuws van de B.B.C. op gezag van de Nederlandse Regeringsvoorlichtingsdienst de woorden van Gerbrandy (Nederland binnengetrokken) nader geconcretiseerd: Breda was bevrijd. De voorlichtingsdienst in Londen was weliswaar niet zeker van het bericht, maar men dacht, is het niet juist, dan zal de Britse militaire censor er wel een streep doorhalen. Die wist alleen dat de Britten in Antwerpen waren, maar ging op zijn beurt er van uit, dat als de Nederlandse regering op grond van eigen informatie met stelligheid beweerde,
dat Breda was bevrijd, er voor hem geen reden was, de juistheid van dat bericht in twijfel te trekken. Zo kon het gebeuren, dat het dinsdagmorgen in heel bezet Nederland van mond tot mond vloog: "Ze zijn al over de grens! Ze zitten al in Breda". Of waren ze al verder? Soms al in Rotterdam, waar alles wat met de haven samenhing moest worden beschermd?
Was het wonder dat overal in Nederland op die 5e september de vonk der hoop aangloeide tot een laaiend vuur? Daags tevoren had Seyss-Inquart de "Ausnahmezustand (een Duitse "staat van beleg") afgekondigd. Wie verzet pleegde, verbeurde zijn leven. Slechts in bijzondere gevallen zouden zware gevangenisstraffen worden opgelegd. Bij samenscholing van meer dan 5 personen zou onmiddellijk worden geschoten. De Duitsers werden zenuwachtig. In allerijl werden er op de bureau van de Sicherheitspolizeiund S.D. in Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Arnhem en andere steden grote hoeveelheden stukken verbrand. Men zag de schoorstenen roken. Het Judendurch- gangslager Westerbork werd volledig ontruimd en c.a. vijfhonderd Joden, die nog aanwezig waren, werden naar Duitse concentratiekampen overgebracht. Door Limburg, Noord-Brabant en Gelderland hield op die dinsdag de vlucht aan van uit Frankrijk en België afkomstige onderdelen van de Wehrmacht. Men zag hele files passeren: kanonnen, fouragewagens, vrachtauto's, uitpuilend van Moffen. In uniform en in burger. Soldaten, officieren, kerels van de OrganisationTodt, Parteigenossen. Ze kijken met verbeten tronies. Daar tussendoor een stelletje met N.S.B-pakjes aan, landwachters. Auto na auto gaat voorbij, maar dan komen de paarden en wagens, boerenkarren, huifkarren, platte wagens ... Wat een armzalig zootje! In de zuidelijke provinciën begon de Luftwaffe al op maandag, 4 september, de vliegvelden te ontruimen. Op Gilze-Rijen lagen bergen munitie, gevulde magazijnen en benzine-opbergplaatsen onbewaakt. In Eindhoven en Nijmegen was de paniek onder de Duitsers het grootst. Met de haastig vertrekkende Duitsers sloegen ook de "foute" Nederlandse functionarissen op de vlucht, richting oosten des lands en Duitsland. Het Reichskommissariat gaf een algemene opdracht: alle Rijksduitsers, die in het westen des lands werkzaam waren moesten naar het oosten verhuizen, en wiens verdere aanwezigheid niet noodzakelijk was, moest naar Duitsland vertrekken. De Nederlandse spoorwegen moesten hiervoor extra treinen beschikbaar stellen. Ook Frau Seyss-Inquart verliet met haar kinderen op 3 september Den Haag. En 's maandags en dinsdags ging dat steeds door. In het kielzog van de Duitsers zag men ook de N.S.B.-ers gaan, bepakt en beladen met koffers. Was het wonder, dat de Nederlanders dat ervaarden als een teken van een spoedige bevrijding? De wildste geruchten deden daaromtrent de ronde. Wat de één hoopte werd door de ander reeds als een feit aangenomen. Nederland verkeerde op 5 september 1944 in een roes. Het was met recht een dolle dinsdag.
In Sprang-Capelle wordt voor het verzet de vraag urgent of men al dan niet al in actie moet komen. Burgemeester Smit was inmiddels op 5 april 1944 door de bezetter ontslagen. Uiteraard blijft hij nu nog nauwer dan vroeger bij het verzet betrokken.
De brief d.d. 5 april 1944 van der GeneralkommissarfürVerwaltungundJustiz, Wimmer, waarbij burgemeester Smit met onmiddellijke ingang ontslagen wordt als burgemeester van Sprang-Capelle.
Dina de Jong(1943)
De steunpilaar van de "verzetsgroep Andre"
In zijn plaats is tot burgemeester benoemd een zekere D. Berkhout, uiteraard een N.S.B.-er.1) Laat op de maandagavond, wanneer het - overigens onjuiste - bericht over de bevrijding van Breda door Radio Oranje wordt verspreid, treft ex-burgemeester Smit Faan Kuijsten en anderen aan in de woning van Van Wijlen in de Heistraat. Faan Kuijsten is die dag naar Utrecht geweest voor een bespreking met het verzet aldaar. Op het perron in Utrecht hoorde hij al een bericht, dat het reizigersvervoer werd beperkt vanwege het massale vertrek van Duitsers en N.S.B.-ers richting oostgrens en Duitsland. Maar hij moet eerst nog Dina de Jong, die op dat moment in Amsterdam vertoeft, een aantal berichten overbrengen. Daar laat André hem opbellen om met het oog op mogelijke gebeurtenissen terug te komen. André woont dan in Den Bosch met ex-burgemeester Smit een vergadering bij van vertegenwoordigers van verzetsgroepen, waar ook de top van het Brabants verzet aanwezig is. Men bespreekt acties, waaronder de mogelijkheid de gevangenen uit het kamp Vught te bevrijden, maar Duitse versterkingen verhinderen de uitvoering daarvan. Het kamp wordt ontruimd. André, inmiddels voor verder overleg in Amsterdam, belt vandaar op naar dr. Verhey in Capelle om aan de groep door te geven, dat "er niets mag gebeuren vóór hij terug is". Hij komt zo spoedig mogelijk terug. Maar blijkbaar is dat bericht niet bij de groep overgekomen. Het besluit wordt genomen om, vooruitlopend op de bevrijding, de N.S.B.-ers in Sprang-Capelle te arresteren, nadat eerst nog contact is opgenomen met Waalwijk. Het districtshoofd van de O.D. (Ordedienst) aldaar, de heer Gruppelaar, zegt nog geen opdracht te hebben ontvangen N.S.B.-ers op te pakken, maar er overigens geen bezwaar tegen te hebben.
Al om ongeveer half negen de volgende morgen (5 september) wordt Sprang-Capelle, en niet alleen Sprang-Capelle maar de wijde omgeving, opgeschrikt door hevige ontploffingen. Men zag steekvlammen en rookzuilen. Honderden ruiten gingen aan scherven. Dan blijkt dat de nog in de M.A.S.T. onder Loon op Zand aanwezige munitie door de Duitsers wordt opgeblazen. Uiteraard hebben de berichten van Radio Oranje zich ook in Sprang-Capelle als een lopend vuurtje verspreid. Ook hier vertrekken N.S.B.-ers naar het oosten van het land. Duitsers zijn op straat niet meer te zien. Alles wijst erop, dat de bevrijding zeer nabij is, een kwestie van hooguit enkele dagen. De blijdschap is algemeen. Diverse mensen gaan niet naar hun werk. Een seinpost van de Luftwaffe bij de Sprangse sloot (op de grens met Waalwijk) wordt al geplunderd. Twee O.D.-ers uit Waalwijk maken daar een einde aan. Leden van de groep André gaan eens een kijkje nemen bij de M.A.S.T. Die is inmiddels door de Duitsers verlaten. Wat de groep nog kan gebruiken wordt in een vrachtauto geladen en meegenomen. Een groot portret van Hitler wordt als een overwinningstrofee vóór op de auto meegevoerd. Van een aantal woningen wappert fier de nationale driekleur, het rood-wit-blauw. Dat tekent de sfeer. Men is in een feeststemming.
De groep André, nog steeds zonder André, begint dan op 5 september met het ophalen van N.S.B.-ers, onder grote hilariteit en enthousiasme van honderden toeschouwers. De opgepakte N.S.B.-ers, waarschijnlijk 10, worden gevangen gezet in de boerderij van G.Stam aan de Nieuwevaart.
Die dag zullen echter gebeurtenissen in Waalwijk, die hun eigen loop gaan nemen en zullen uitmonden in een tragedie, zich verstrengelen met die in Sprang-Capelle.
Het valse P.B. van burgemeester A. Smot gesteld ten name van Johan de Roon
Ook in Waalwijk is het enthousiasme niet te temperen. Ook daar worden op verschillende plaatsen vlaggen uitgestoken. Kinderen met oranje getooid en vlaggetjes in de hand hielden een optocht met een versierde bokkenwagen voorop. De ondergrondse strijders reden in auto's en op motorfietsen door de straten en menig landverrader werd gearresteerd. Jammer was dat het enthousiasme niet binnen de perken kon worden gehouden. Woningen en villa's van vooraanstaande gevluchte N.S.B.-ers werden geplunderd. Door ingrijpen van de politie werd hier een einde aan gemaakt. Ook seinposten van de Luftwaffe in de Baardwijkseoverlaat en, zoals gezegd bij de Sprangse sloot, die door de Duitsers waren verlaten, ontkwamen niet aan plundering. In de straten waren op dat moment ook in Waalwijk geen Duitsers meer te bespeuren. Frans Mulders en Vin Weijers, twee Waalwijkse verzetsmensen, geen onbekenden in de groep André, rijden rond. Eerst naar de fabriek van Van Haaren, waar zij een einde maken aan plunderingen en dan naar de fabriek van Van Loon. Enkele burgers waarschuwen hen dat twee landwachters nog vrij rondlopen. Het districtshoofd van de O.D. de heer Gruppelaar, is naar een vergadering in Den Bosch. Daarom belt Weijers naar Sprang voor overleg. Maar noch André, noch ex-burgemeester Smit zijn aanwezig. De man, die in Sprang-Capelle de telefoon bedient, zegt echter, dat hij zal proberen wat hij kan. Korte tijd later komt er een auto uit Sprang- Capelle met zes bewapende mannen. Eén der landwachters wordt uit zijn huis gehaald.
Drie jongelui, waaronder Frans Hoffmans, zien hoe de andere landwachter op de fiets er tussen uit gaat. Hij vertelt de verzetsmensen wat hij gezien heeft en of hij de man mag gaan ophalen. Hoffmans meent dat hem hiervoor toestemming wordt gegeven, hoewel Weijers zegt alleen maar gezegd te hebben de landwachter niet uit het oog te verliezen. Die drie jongelui houden daarop de landwachter aan, die op dat moment vergezeld werd door een vrouw. De landwachter wordt daarop overgebracht naar de fabriek van Van Loon. De vrouw laat men uiteraard gaan. Er was op dat moment geen reden haar op te pakken. Achteraf bleek dit toch fataal. Als ooggetuige gaf zij later een bezwarende getuigenis.
Do verzetsmensen uit Sprang-Capelle zijn inmiddels echter al weg. De jongelui nemen de landwachter mee naar de fabriek van Van Loon en vervolgens naar de fabriek van Hoffmans. Pas enkele uren later, tegen zes uur 's middags komt er een auto, bestuurd door Jan Gruppelaar, een zoon van het districtshoofd van de O.D. De drie jongelui brengen de landwachter naar Sprang-Capelle, waar hij gevoegd wordt bij de andere opgepakte N.S.B.-ers en landwachters. De auto met de jongelui gaat daarop terug naar Waalwijk.
Intussen waren de verblijdende radioberichten gestopt. Sommige personen hadden zich reeds richting Breda begeven om zelf poolshoogte te nemen, maar kwamen terug met de mededeling, dat te Breda wel Duitsers, maar geen Geallieerden te zien waren. Men begon er langzamerhand rekening mee te houden, dat de berichten te optimistisch waren, misschien de bedoeling hadden de vijand te verontrusten, maar dat in werkelijkheid de Geallieerden nog niet over de grens waren. 's Anderendaags, woensdag 6 september 1944 kwam er klaarheid en daarmee de kater na de feeststemming. In de voormiddag omstreeks 11.00 uur, passeerde een afdeling SS-troepen de gemeente Waalwijk. Een auto met enige officieren was al vooruit gereden. Omdat al één of twee dagen op veel plaatsen niet werd gewerkt bevond zich veel volk op straat, in afwachting van wat er zou gaan gebeuren. Er hingen ook nogal wat vlaggen. Er was op dat moment nog een sfeer van blijde bevrijdingsverwachting. Die sfeer was niet te miskennen. En dat werkte blijkbaar irriterend op de officieren in de auto. Dat dit kon gebeuren, terwijl nota bene de Ausnahmezustand gold! Woedend begaf de hoogste officier zich naar het raadhuis. Nog vóór hij het raadhuis binnen gaat, komen er twee vrouwen op hem toe, de echtgenote en de verloofde van de twee opgepakte landwachters, die hem vertellen wat er de vorige dag gebeurd is, dat hun mannen door de ondergrondse zijn opgepakt en weggevoerd, en dat zij erg ongerust zijn, omdat zij niet weten waar de mannen zijn. Die morgen zijn ze al bij de burgemeester geweest, maar die zegt hun verblijfplaats niet te weten. Vandaar dat zij nu hem om hulp vragen. De officier loopt met getrokken pistool, de gemeentebode negerend, de burgemeesterskamer binnen en eist op hoge toon en onder bedreiging met toepassing van het standrecht, dat onverwijld maatregelen worden getroffen om de orde te handhaven en het publiek van de straat te verwijderen. Voorts vraagt hij waar de landwachters zijn. Het eerste zegt burgemeester Moonen toe. Het tweede zegt hij niet te weten. Nadat de burgemeester de nodige bevelen had gegeven, vertrok de officier. Toen daarop de SS-afdeling Waalwijk binnen trok sprak genoemde officier nog even met de commandant van de groep om hem rapport uit te brengen. De commandant was inmiddels ook al door de twee vrouwen benaderd, die hem hun verhaal hadden gedaan. Kort aangebonden loopt de commandant naar de burgemeester en geeft hem een half uur de tijd de landwachters te vinden. Deze stelt Gruppelaar telefonisch in kennis van het ultimatum. Maar deze weet het ook niet. Hij belooft Moonen alles te doen wat hij kan en adviseert hem uitstel te krijgen. Hij stuurt iemand naar Van Wijlen in Sprang-Capelle. Die is vanzelfsprekend erg op zijn hoede en wil eerst telefonisch contact niet Gruppelaar in Waalwijk opnemen. Het is nogal geen kleinigheid om zonder de juiste toedracht te weten» twee landwachters vrij te laten! Maar ondanks vele herhaalde pogingen lukt het niet contact te krijgen. De boodschapper komt onverrichter zake terug in Waalwijk. De commandant wordt ongeduldig. Op zijn vraag aan de vrouwen of zij de namen niet weten van de ontvoerders, antwoordt de ene, dat er een zoon van Hoffmans bij was. Terwijl burgemeester E.C.J. Moonen onder bewaking op het Raadhuisplein achter bleef, begaf de commandant zich daarop met zijn auto met de vrouwen, die de weg wijzen, en enkele manschappen naar de woning van de wed. C.A.F. Hoffmans, Grotestraat 349, waar hij twee zoons, nl. Vincent Johan Maria (geb. 25 feb. 1919) en Joachim Maria (geb. 29 dec. 1925) gevangen neemt, na eerst een radiotoestel, een Nederlandse vlag en een gedeelte van het meubilair vernield en op straat te hebben geworpen. Met de twee gebroeders Hoffmans begeeft hij zich weer naar het Raadhuisplein, waar burgemeester E.C.J. Moonen, nog steeds onder bewaking staat. Vincent Hoffmans, die de ernst van de situatie inziet, vertelt dan de commandant, dat de landwachters naar Sprang-Capelle zijn gebracht. Met een Duitse auto rijdt hij naar Sprang-Capelle, doch hij weet de plaats niet aan te wijzen waar de landwachters zijn. Het verschijnen van de Duitse auto heeft wel tot gevolg, dat in Sprang-Capelle de verzetslieden zich gaan verschuilen. Vincent Hoffmans wordt weer bij de andere gevangenen op het Raadhuisplein geplaatst.
Toevallig is daar ook de arts drs. F.J.A. Lenglet gekomen, die zich nog maar kort in Waalwijk heeft gevestigd. Als hoofd van de Waalwijkse Rode Kruiscolonne is hij op weg naar de Rode Kruispost in het gemeentehuis. Van enige mensen daar hoort hij, dat er een brandweerauto met agent Kuypers en enige SS-ers op weg is naar Sprang-Capelle, waar een politieman zou weten, waar de landwachters zijn. De landwachters zouden nu wel spoedig vrij komen. Dat laatste deelt Lenglet aan de commandant mede. Maar gevraagd hoe hij dat weet, moet hij het antwoord schuldig blijven, omdat hij zijn zegsman niet wil noemen. Daarom wordt ook hij gearresteerd. De vier gevangenen blijven op het Raadhuisplein onder bewaking van enkele manschappen.
Intussen is de auto uit Sprang-Capelle onverrichter zake terug gekomen. De betrokken politieman in Sprang-Capelle wist niet - ook niet onder bedreiging met een pistool - waar de landwachters waren. Burgemeester Moonen wordt te verstaan gegeven, dat het viertal gevangenen standrechtelijk zal worden doodgeschoten, wanneer de twee weggevoerde landwachters niet binnen een uur zouden zijn losgelaten. Dit wordt onmiddellijk door omroepers in geheel Waalwijk bekend gemaakt.
De SS verspreidde zich tegelijkertijd door de gemeente, joeg iedereen van de straat en schoot op iedere groep van meer dan drie personen. De straten zijn in korte tijd zo goed als uitgestorven. Een angstige spanning maakt zich van de mensen meester. Na ongeveer een half uur wordt dokter Lenglet - op verzoek van burgemeester Moonen, die er op wees, dat de dokter niet bij dit geval betrokken kan zijn, omdat hij nog maar zo kort in Waalwijk is - in vrijheid gesteld. Overigens pleitte de burgemeester ook - maar tevergeefs - voor de gebroeders Hoffmans. De drie veroordeelden wachtten - uiterlijk kalm - hun lot af. De tijdverstreek allengs en niemand had veel hoop, dat de landwachters nog tijdig zouden worden losgelaten. Kans op ontvluchten bestond voor de veroordeelden hoegenaamd niet want iedere beweging wordt door de bewakers zorgvuldig bespied. Het gemeentehuis en het politiebureau stonden eveneens onder bewaking en niemand mocht zich voor het venster vertonen. Dan is de tijd verstreken. Men wil de gevangenen op het Raadhuisplein executeren. Burgemeester Moonen verzoekt de executie niet voor het raadhuis te doen geschieden. Zijn vrouw heeft vanuit haar woning alles wat er op het Raadhuisplein gebeurde, met dodelijke angst en wanhoop in haar hart moeten aanzien. Hij wil haar de executie besparen. Het vonnis zal achter het raadhuis worden voltrokken. Op het laatste ogenblik wordt aan pastoor H.F. Heezemans van de parochie Sint Jan toegestaan de veroordeelden geestelijke bijstand te verlenen. Toen na de voltrekking van het vonnis pastoor Heezemans zich over de gefusilleerde heenboog en hij bemerkte dat één hunner, nl. Vincent Hoffmans nog leefde, heeft hij zich uitvoerig tot de officier van het executiepeloton gewend om hem te danken voor de geboden gelegenheid tot het verlenen van geestelijke bijstand. Opzettelijk deed hij dat met onthaal van woorden om de aandacht van de officieren van de neergeschotenen af te leiden. Hoewel zwaargewond heeft Vincent Hoffmans kans gezien zich op te richten en zich met inspanning van zijn laatste krachten via het huispoortje van de achter het raadhuis staande politie-dienstwoning naar de Winterdijk te begeven, alwaar hij met de hulp van ijlings toegeschoten bekenden, o.a. de telefonisch opgeroepen dokter Lenglet, in veiligheid kon worden gebracht. Vervolgens is hij met de meeste spoed per auto naar het ziekenhuis in 's-Hertogenbosch vervoerd, waardoor zijn levenis gered.
Na deze dubbele moord, welke plaats had om omstreeks half twee in de middag, verliet de betreffende SS-afdeling Waalwijk in de richting Tilburg.
Nauwelijks was deze troep vertrokken en was men op het gemeentehuis - nog vol ontzetting over het gebeurde - bezig met het bespreken van hetgeen verder te doen stond, of nieuwe emoties stonden te wachten. Een officier van de 0rdnungspolizei, vergezeld door twee Feldgendarmen, verscheen in grote opgewondenheid op het gemeentehuis, gelastte de secretaris op barse en luide toon in een stoel plaats te nemen en vervolgens, terwijl het pistool op hem werd gericht, te zeggen, wie verantwoordelijk was voor het te Waalwijk gepleegde "terrorisme". De secretaris, die de woesteling niet aanstonds verstond, haalde de schouders op, waarop één der secretarieambtenaren werd gelast als tolk op te treden. Deze had grote moeite de opgewonden bruut aan het verstand te brengen, dat de burgemeester met twee anderen was doodgeschoten als vergeldingsmaatregel voor het plaats gehad hebbende "terrorisme". Van de wonderbaarlijke ontsnapping van Vincent Hoffmans was men op het raadhuis nog niet op de hoogte. Bovendien maakte men de Duitser duidelijk, dat de nog aanwezige 6 politieagenten niet in staat konden worden geacht om onder alle omstandigheden in een gemeente van ± 12.000 zielen de orde volledig te handhaven. De politieofficier begaf zich daarop naar beneden om de lijken der neergeschotenen te zien. Teruggekomen vroeg hij op dreigende toon waar het derde lijk was gebleven, waarop de secretaris, die iets begon te vermoeden, mededeelde, dat het derde lijk wellicht reeds begraven zou zijn.
Hierop gelastte de Duitser, dat de beide wethouders W.P.C. Eibers en F.C. Smolders zouden worden ontboden. Na aankomst heeft hij deze beide heren en de gemeentesecretaris persoonlijk verantwoordelijk gesteld voor het treffen van de nodige maatregelen ter verzekering van beter politietoezicht in de straten, waarbij onverwijld de hulppolitie moest worden ingeschakeld. Na met standrechtelijke veroordeling in geval van niet-nakoming dezer opdracht te hebben gedreigd, vertrok hij eveneens in de richting Tilburg.
Een grote verslagenheid maakte zich na deze gebeurtenissen van de bevolking van Waalwijk meester. Het tragisch einde van burgemeester Moonen en de 18-jarige Hoffmans was wel een droevig besluit van de kortstondige uitgelatenheid op "Dolle Dinsdag".
De groep André ondergedoken
De gebeurtenissen in Waalwijk hebben uiteraard ook grote gevolgen voor de groep André. Toen op woensdag, 6 september, tweemaal een auto met SS-ers door Sprang-Capelle reed om de twee verdwenen landwachters uit Waalwijk te zoeken, hebben de leden van de groep André dit niet thuis afgewacht, maar zijn ze omstreeks het middaguur naar schuiladressen gegaan. Ex-burgemeester Smit kwam na enige omzwervingen met zendapparatuur, terecht bij pastoor Oomen in Klein Dongen. Zijn vrouw en kinderen zijn eveneens gelijk ondergedoken. André zelf is niet gelijk weggegaan en heeft nog herhaaldelijk - zonder resultaat overigens - getracht met Gruppelaar telefonisch contact te krijgen over de Waalwijkse landwachters. Toen hij later telefonisch hoorde, dat burgemeester Moonen en de twee jongens Hoffmans waren neergeschoten, begreep hij, dat hij nu zelf ook groot gevaar ging lopen.
Ook hij laat zijn vrouw onderduiken en vertrekt dan ook. En nog maar net op tijd. Een vrouw, die op Dolle Dinsdag gearresteerd was door leden van de groep, maar door André weer vrijgelaten was, wijst nu enkele SD-ers waar ze moeten zijn. Die halen in de zaak alles overhoop. Jos, verscholen in het hoge gras achter zijn woning, ziet alles aan en trapt er niet in, wanneer de SD-ers zogenaamd wegrijden en de vrouw roept: "Jos, kom maar, ze zijn weg!" Pas na geruime tijd vertrekken de SD-ers werkelijk en nemen en passant nog een auto en een motorfiets mee. Als het donker is vertrekt ook André.
De groep dook onder in St. Joachimsmoer onder de gemeente Loon op Zand en in het aangrenzende Klein Dongen. Al laat in de avond komt de groep, zo'n 20-25 man bij elkaar. Er moet overleg gepleegd worden. Wat moet er gebeuren met de 12 landwachters en hoe gaan we verder? De gevangen landwachters zijn op Dolle Dinsdag al overgebracht naar de boerderij van A. Snijders, Willem van Gentsvaart 33. Na een eerste bijeenkomst in De Moer komt de groep 's nachts bij Snijders bijeen. Op 7 september 1944 worden de gearresteerde landwachters en N.S.B.-ers vrijgelaten met de uitdrukkelijke waarschuwing zich kalm te houden en niemand te verraden, omdat anders maatregelen tegen hen zullen worden genomen. Zelf begrijpen de landwachters en N.S.B.-ers ook wel, dat het einde van Duitsland in zicht is en de bevrijding nog maar een kwestie van weken is. Het is duidelijk dat de S.D. klaarheid wil hebben en zal uitzoeken wie er bij de arrestatie en ontvoering van de landwachters en N.S.B.-ers betrokken zijn geweest. Bij mensen, van wie men vermoedt, dat ze de groep André medewerking of hulp hebben verleend,
De geblakerde resten van de woning van burgemeester A. Smit in de Raadhuisstraat.
wordt er geplunderd. Vooral bij André zelf (A.L. van Wijlen, Heistraat 211) wordt enorme schade aangericht. Bij Kuijsten, Kerkstraat 54, wordt alles vernield, daar er niemand thuis was. De volgende dag, 8 september, wordt de villa van S.Y. Oerlemans, Nieuwevaart 5, en de woningen van G. Stam, Nieuwevaart 7 en A. Snijders, Willem van Gentsvaart 33, door de Duitsers afgebrand. Op 9 september nemen de Duitsers alles wat van hun gading is, mee uit de woning van ex-burgemeester A. Smit, 's Zondags, 10 september zijn de Duitsers veer bij ds. Sirag (de Herv. Pastorie, Kerkstraat 56 Sprang) en A.L. van Wijlen in huis. Bij Van Vijlen worden een auto, benzine en allerlei apparatuur meegenomen. Verder worden paarden uit de wei gestolen en fietsen en schepen gevorderd.
Dinsdags, 12 september, stopt 's morgens om kwart voor twaalf, een luxe auto (de wagen van Van Wijlen), waarin 4 "heren” in burger zitten, bij het huis van ex-burgemeester Smit. Die stond, waar nu de heer St. Dancewicz woont, Raadhuisstraat 108. Zij brengen brandbare stoffen naar binnen en stoken de woning af. Veel van de inboedel wordt nog door omwonenden gered. Vervolgens gaan zij naar de Ned. Herv. Pastorie in Sprang. De brandstichting daar mislukt, daar de brand door inwoners van Sprang wordt geblust.
Het werk gaat door
De vijand had gedacht de groep nu ten onder gebracht te hebben. Doch het werd juist anders. Alles wordt op alles gezet en ... doorgegaan. De hierboven genoemde hulp aan de Airborns vond plaats vanaf 17 en 18 september 1944. Na de bevrijding van Eindhoven was het ook weer de groep André, die het verzoek ontving om post voor de geheime dienst door de vuurlinie naar het hoofdkwartier in Eindhoven te brengen. Aan dit verzoek werd voldaan en getracht werd ook dit werk zo goed mogelijk te doen. Het is ook gelukt. Tot 22 maal ging één van de jongens door de frontlinie om deze taak te volbrengen. Het was niet alleen moeilijk om door deze linie te komen, maar bovendien werden de koeriers soms door de posten van de O.D. vastgehouden, éénmaal zelfs iemand 8 dagen, maar dat geschiedde ook niet altijd. Een andermaal gebeurde het dat de frontcommandant van de geallieerden de post in ontvangst nam en de koerier verzocht nog eens even terug te gaan om nog andere gegevens dicht bij hun sector op te halen en over te brengen; dat deed hij tot 5 maal toe en bij de 5e maal liet de dappere kerel het leven. Vat een bewonderenswaardige moed!
Na de bevrijding van Sprang-Capelle en het Zuiden des lands.
De crossings.
Toen de gemeente Sprang-Capelle op 30 oktober 1944 was bevrijd, dachten de leden van de groep André, dat de activiteiten van de groep tot het verleden behoorden. De eerste dagen werd er nog samen gewerkt met de B.S. (Binnenlandse Strijdkrachten) om landverraders en collaborateurs op te pakken, maar daarna werd aan ontbinding van de groep gedacht.
De leden dachten aanvankelijk er over naar de B.S. over te gaan of gewoon weer ten volle terug te keren in het burgerleven.
Maar dat was toch verkeerd bekeken. Met de bevrijding kwam niet de vrede. De oorlog ging door. De Langstraat en dus ook Sprang-Capelle, bleef frontgebied. Alleen de Bergse Maas vormde de scheidslijn tussen de strijdende partijen. De strijd om het Capelse Veer 9) eiste veel doden zowel onder de Duitse - als onder de Geallieerde strijdkrachten. De Langstraat lag in de aanvliegroute van de V-1's op Antwerpen. Twee daarvan kwamen neer in Sprang-Capelle, gelukkig zonder dat er slachtoffers vielen. Maar door granaatvuur zijn ook na 30 oktober 1944 verschillende burgers gedood of gewond 10).
De komende tijd zou van de groep André zeker niet minder vragen. Na de bevrijding van Sprang-Capelle hoorden Geallieerde commandanten van het werk van de groep en wat er gepresteerd was. Daarom werd de groep herhaaldelijk gevraagd om opnieuw zich voor het koeriers- en het spionagewerk in te zetten, maar dan boven de Maas. Eigenlijk begon dat crosserswerk al 's zondags na de bevrijding, toen de commandant van de groep Albrecht, verzocht voor zijn groep de linies te doorbreken en wederom films in Amsterdam te gaan halen. Ook de Belgische geheime dienst kwam vragen om samen met de groep André aan de overzijde van de Maas verkenningen te doen.
Toen de Canadezen echter kwamen om inlichtingen in te winnen over de overzijde van de Maas, omdat de groep daar bekend was en daar connecties had, is dat in overweging genomen.
Na rijp beraad besloot een groot deel van de groep om nogmaals hun leven in te zetten in de strijd voor het Vaderland en op deze wijze, zo mogelijk, een steentje bij te dragen tot bekorting van de oorlog. Zo ving de strijd opnieuw aan.
Uitgerust met zenders, door de Geallieerden beschikbaar gesteld, gingen de jongens over de rivieren om de zo broodnodige inlichtingen voor de Geallieerde strijdkrachten te verzamelen en deze twee maal per dag met hun eigen zenders door te geven. Deze bijdrage aan de oorlogvoering is door de Geallieerden steeds op hoge prijs gesteld. Vooral de steeds zo nauwkeurige opgaven genoten de bewondering van de commandanten. Dat de groep in dit werk na Kerstmis 1944 Jan de Rooij verloor was een zeer zware slag. Zijn moed en trouw waren een aansporing voor de overigen om met nieuwe kracht en bezieling door te gaan.
De groep "Albrecht", die herhaaldelijk een beroep deed op de groep André, is zo genoemd naar de schuilnaam van de leider, le luitenant der artillerie H.G. de Jonge. Deze ontvluchtte uit Nederland naar Engeland. In de nacht van 11 op 12 maart 1943 daalde hij als parachutist neer in Drenthe. In Engeland was nl. het plan van een spionagegroep geboren. Albrecht verzamelde rondom zich een kern van vrienden, militairen, die op hun beurt weer anderen aantrokken. Zo groeide deze organisatie uit tot + 800 personen, ingedeeld in 20 groepen. De organisatie Albrecht plaatste haar eerste zender in de Biesbosch. Elke groep maakte haar eigen rapporten, verzond die via koerierslijnen, en later ook via het eigen telefoonnet van de PNEM, naar het centrum in Rotterdam. Post voor de zender in de Biesbosch afkomstig uit alle delen van het land, werd door koeriersters naar de centrale in Rotterdam en vandaar uit door koeriersters naar de radiozender in de Biesbosch gebracht. Vandaar werden de berichten diezelfde avond verzonden naar het Engelse contactadres, 's Avonds kwamen de koeriersters weer terug uit de Biesbosch naar Rotterdam met o.a. telegrammen uit Engeland. De koeriersters uit het land reisden dan naar haar adressen terug met een brief met aanwijzingen voor haar chef. Dat liep goed tot september 1944.
Op 17 september 1944 werd per radio door de Nederlandse regering in Londen de algemene staking van de Nederlandse spoorwegen bevolen. Het gevolg was, dat alle koeriersters op de fiets de berichten moesten overbrengen, ook naar de Biesbosch. Dat was lastig omdat vier rivierovergangen moesten worden overgestoken. Steeds werden oplossingen gevonden. Toen de pont Gorinchem-Sleeuwijk geen burgers meer mocht vervoeren, kwam het bootje Hardinxveld-Werkendam in gebruik, en toen dat niet meer mocht maakte men in Werkendam gebruik van wilde roeiers. Toen ook dat te gevaarlijk werd, maakte men gebruik van de postzakken van de P.T.T., die met de veerpont Gorinchem-Sleeuwijk werden vervoerd. Een paar bestellers verleenden hun medewerking daaraan. Tot de Ortskommandant van Gorinchem de postzakken liet controleren en de zaak werd ontdekt. Enkele bestellers werden gearresteerd, anderen doken onder. Toen in september de geallieerde opmars zeer snel verliep werd de zender uit de Biesbosch naar Rotterdam overgebracht. De berichten uit Brabant moesten via het land van Altena naar Rotterdam worden gebracht, en omgekeerd uit Rotterdam naar Eindhoven. Dat ging dwars door de Biesbosch, toen nog niet door de Duitsers bezet, via Sliedrecht.
Maar dat veranderde toen eind oktober 1944 geheel Brabant was bevrijd. De Bergse Maas en de Amerwerden obstakels. De Biesbosch was frontgebied geworden.
Kaart Biesbosch
Dat was het begin van de crossings. Crossen werd een nieuw woord; dat is: oversteken, overvaren, door de vijandelijke linies gaan. Dat crossen ging door de Biesbosch en over de nieuwe Merwede en de Amer vanuit bezet gebied naar bevrijd Brabant. Dat duurde van 5 november 1944 tot 5 mei 1945. Gelijktijdig ontstonden er twee crossroutes:
1.Sliedrecht - Nieuwe Merwede - Amer - naar Lage Zwaluwe;
2.Werkendam - door de Biesbosch - de Amer over - naar Drimmelen.
Tussen het bevrijde en bezette gebied van Nederland lag water en land, een doolhof, die de Biesbosch heette. Onbegaanbaar voor iedereen, die dit gebied niet kende. En dan komt er, dwars door die doolhof van vaargeulen en kreken, een inlichtingendienst tot stand; via de crossings. De crossings zijn niet van de éen op de andere dag ontstaan. Zij waren georganiseerd, het was een initiatief van bezet gebied. Het was een erezaak van het verzet om die verbinding tot stand te brengen en in stand te houden tot aan de bevrijding. Vier plaatsen zijn er bij betrokken: Werkendam - Drimmelen en Sliedrecht - Lage Zwaluwe. Het crossingswerk is verricht door 21 mensen en zij hebben met elkaar + 370 officiële crossings gemaakt. Met andere crossings erbij waren het er wel 480. Zij brachten enorme spanningen mee voor de mensen, die het werk volbrachten. Het waren levensgevaarlijke tochten en de kans op ontdekking door de Duitsers was zeer groot; Niet elke Crossing is gelukt, een aantal crossers hebben hun moed en liefde voor het Vaderland met de dood moeten bekopen, maar het werk ging door.
Het belangrijkste was dat de militaire berichten, die over land niet meer konden worden overgebracht, nu over water werden overgebracht. De crossline kon het in snelheid opnemen tegen de radiozenders.
In de tweede plaats werd de crossline gebruikt voor personenvervoer, geallieerde piloten, parachutisten, personen met belangrijke regeringsopdrachten, hoge geallieerde officieren, zelfs een generaal, agenten met geheime zenders voor bezet gebied, koeriers van Prins Bernhard en mensen, die in bezet gebied in levensgevaar verkeerden. In de derde plaats heeft de crossline dienst gedaan voor het vervoer van medicijnen, vooral schaarse medicijnen, zoals insuline, naar bezet gebied. Door dit laatste zijn wellicht de levens van duizenden mensen gered.
André (Jos van Wijlen) werd benoemd tot "crossingsmaster" in het bevrijde gebied voor de sector, liggende tussen de Moerdijkbrug en Hedel en voor de regeling van het vervoer van "Albrechtmateriaal" van Lage Zwaluwe naar Eindhoven, dat aanvankelijk voor rekening van de crossers kwam. Daardoor kwamen verschillende verbeteringen en een soepeler verloop tot stand.
Het Nederlandse Volk kan trots zijn op hetgeen de crossers voor de bevrijding van ons Vaderland hebben gedaan. Allen zijn zij onderscheiden. Hun onderscheidingen: Ridder Militaire Willemsorde 4e klasse, de Bronzen Leeuw en het Bronzen Kruis, zijn ten volle verdiend. Wie er meer over wil weten leze het boekwerk "Biesbosch-Crossings 1944- 1945”door Piet van den Hoek (C.P. van den Hoek), uit Werkendam, zelf één der voornaamste crossers, drager van de Militaire Willemsorde 4e klasse.
Op 5 mei 1945 kon de verzetsgroep André definitief haar werk beëindigen. De verzetsgroep André heeft met taaie en verbeten moed, met opoffering van eigen bezit, met het in de waagschaal stellen van eigen leven, met grote zelfverloochening hulp geboden aan hen, die hulpeloos waren tegen de terreur en geen andere helper hadden. Velen hebben hun leven aan de groep André te danken. Vraag niet wat een spanning dit meebracht, altijd opnieuw, in iedere donkere nacht.
Door dit verzetswerk werd in de donkerste uren van ons volksbestaan de fakkel der hoop brandend gehouden als een teken voor velen, dat "de ellende zou volenden en het juk der tyrannie verbrijzeld zou worden".
Daarnaast werd een belangrijke bijdrage aan de oorlogvoering der Geallieerden gegeven.
Met dankbaarheid en trots mag Sprang-Capelle, mag het Vaderland, terug zien op het werk van André en de mannen en vrouwen van zijn groep.
Zij hebben gestreden voor Koningin en Vaderland tegen het duivelse nazisysteem. Zij hebben onze dank verdiend.
Bronnen:
Film van de N.C.R.V. over Jan de Rooij (1969);
-Aantekeningen van A.L. van Wijlen (André);
-Aantekeningen van burgemeester A. Smit
-Biesbosch-crossings 1944-1945 door Piet van den Hoek (C.P. van den Hoek).
Gedenkplaat voor A.L. van Wijlen (André) geplaatst op 25 mei 1963 op de voorgrond en aan de voet van hetJan de Rooijmonument