DIT DE KRONIEK VAN DE KERKELIJKE GEMEENTE LADELUND
Voorwoord:
Waarom een uittreksel uit de Kroniek van de Kerkelijke Gemeente Ladelund, gelegen in de Kreis Südtondern, in Schleswig, nota bene in Duitsland, opgenomen in "Bruggeske"? Wat heeft dat nu te maken met heemkunde van Sprang-Capelle zult U zich afvragen. Op het eerste gezicht niets! En toch... Zoals U zich zult herinneren heb ik in het "Herdenkingsnummer" van "Bruggeske" (no. 1994-2/1995-1) een artikel geschreven over "Hulp aan Joodse landgenoten" als een herinnering aan de heer M.G. van Alphen, de "Uhrmacher" in Capelle. Zijn vrouw en hi] hadden het joodse echtpaar Cohen-Lcvi uit Groningen als onderduikers in huis opgenomen. Waarschijnlijk als gevolg van verraad werd hij op 8 april 1943 gearresteerd en na omzwervingen in het huis van bewaring m Breda en in het concen tratiekamp Vught werd hij omstreeks half oktober 1944 door de Sicherheitsdienst op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Daar werd het transport gesplitst en ging hij met de 589 mannen uit Putten, opgepakt voor een aanslag door de "ondergrondse" in de nacht van 30 september/1 oktober 1944 op een auto van de Duitse Wehrmacht, naar Hussum, een stad in Sleeswi jk-Holstein. Vijf weken daarna moesten zij naar de Deense grens om tankvallen te graven. Honderden doden werden daarbij achtergelaten. Het was een beestenleven, zo beschreef Van Alphen het. Welnu, het concentratiekamp waarin de gevangenen verbleven bevond zich in Ladelund, nog net in Duitsland, maar tegen de grens met Denemarken gelegen. In zijn Kroniek beschreef pater Johannes Meyer van de kerkelijke gemeente Ladelund de situatie in zijn dorp en zijn gemeente nadat het concentratiekamp daar was gekomen. Dat heeft Theo van Alphen mee moeten maken al redde zijn vakkennis hem. Dus toch een relatie met Sprang-Capelle! Bovendien leek het mi} goed uit de geschriften van een Duitse geestelijke door te geven hoe de toestanden in de concentratiekampen onder het bestiale satanisch Nazi-bewind waren. Te Uwen gerieve heb ik dat gedeelte van de kroniek uit het Duits in het Nederlands vertaald.
M. van Prooijen

Uittreksel uit de Kroniek van de Kerkelijke gemeente LADELUND, Kreis Südtondern (Sleeswijk), geschreven door Pater Johannes Meyer uit Ladelund
Oudejaarsavond 1944
Terwijl ik aan het einde van het jaar een terugblik werp op het verstreken jaar, meldt de radio dat sterke omvangrijke eskaders vijandelijk bommenwerpers het luchtruim van het Rijk zijn binnen gevlogen. Nacht na nacht en dag na dag worden onze steden gebombardeerd en het getal van de doden en uit hun huizen gebombardeerde mensen stijgt tot in het onmetelijke. Wie zal eenmaal ter verantwoording worden geroepen voor wat nu gebeurt? De eén zal de schuld op de ander werpen en toch zullen een aantal zich eenmaal voor deze verschrikkelijke oorlog voor God moeten verantwoorden . Zal de kroniekschrijver zich aan de waarheid houden, dan moet hij op oudejaar 1944 berichten dat in de gemeente nauwelijks nog iemand aan de overwinning gelooft. Enkele zeer fanatieke Nationaal- socialisten <hier volgen enige namen uit de gemeente) wachten cp een wondeiwapen, dat de oorlog in weinige dagen voor ons met een overwinning zal doen eindigen. Arme dwazen! En al zou de overwinning aan ons zijn, wat dan nog? Dan zal ongetwijfeld onze kerk in een verschrikkelijke ti-jd van vervolging terecht komen. De regering heeft zich van ieder spoor van het Christendom volkomen los gemaakt. Van alle grote en kleine leiders is er niet één, die zelfs maar het geringste van het A.B.C. van het Christendom erkent, rk ben me er terdege van bewust dat ik vanwege dit oordeel rijp ben voor het concentratiekamp. Maar zo denkt verreweg het grootste deel van de gemeente er over.
De aanwezigheid van een concentratiekamp hier in Ladelund heeft onze ogen geopend.

Het Concentratiekamp

De oorlog komt dichterbij. De vijand staat aan de grens van het Vaderland en is die voor een deel al over getrokken. Ook wij rekenen met landingen uit de lucht en van uit zee. In de gemeente worden tankvallen gegraven en stellinqen opgebouwd. Moge God de Heer in zijn genade onze geliefde woonplaats sparen en de strijd ver van ons houden! Verhoor ons Heer, Heere onze God’
Eine Mauer urn uns baue dass dem Feinde davor graue en mit Zittern sic anschauwe
Dat U een muur rondom ons bouwe opdat de vijand daarvoor graue1 En met beven haar aanschouwe.


Om deze tankvallen te graven, werd begin november een concentratiekamp in ons dorp opgericht. De gestraften (veroordeelden, maar veroordeeld waren zij niet) werden in de barakken van het werkkamp ondergebracht. Wat on3 dorp meemaakte was zo afgrijselijk, dat het eenvoudig onmogelijk is die belevenissen weer te geven. Wij hadden ook hier, vooral via de Engelse zender, van het concentratiekamp gehoord, maar wij hadden het niet voor mogelijk gehouden, dat de toestanden zo satanisch waren. Ons dorp was in die weken ziek. .Mannen en vrouwen weenden wanneer zij de treurige stoet in hun straten zagen. En wij waren eenvoudig onmachtig en konden alleen maar toekijken. Wat moet ik nu berichten over dit kamp? Schrijf ik de waarheid en komt de Gestapo dat aan de weet, dan word ook ik in een concentratiekamp ten dode toe gekweld. Ik zal echter toch onze belevenissen bekend maken, kome wat kome. Men moet in latere jaren weten wat hier onder de Nazi's in 1944 mogelijk was. Wat ik nu schrijf is de volle waarheid. Latere generaties mogen het voor overdieven houden, dat is niet waar; in tegendeel, onze taal schiet te kort, om de plaats gevonden gruwelen na te vertellen.
Dagen tevoren werd er gemompeld, dat hier een concentratiekamp zou komen om een tankgracht van Brandstedtlund tot Humtrup te graven.
Begin november kwamen 2000 gevangen, die in het werkkamp, waar anders 200 mannen ondergebracht waren, moesten huizen. Al op de tweede dag belde de SS-commandant van het kamp mij op om te vragen of de begraafplaats eigendom van de kerkelijke- of van de burgerlijke gemeente was. Hij had 4 doden, die begraven moesten worden. Hij verzocht mij ter bespreking van een en ander naar het kamp te komen. In de avonduren ging ik dan er heen, maar ik nam niet de straatweg, maar ging bij burgemeester Max Feddersen via de veldweg naar het kamp. Onderweg zag ik de droevige stoer van de 2000, die van het werk kwam. Dat was mijn eerste ontmoeting.
Ik ging naast de colonne lopen, die ongeveer op elke 50 meter door een soldaat van de M.A. geflankeerd werd, en zag de mensen. Dat waren geen mensen meer, ja, wat dan? Ik weet het niet. Zij waren in lompen gehuld, die met verf besmeerd waren. Uit hun ogen sprak vertwijfeling en nog eens vertwijfeling. Ik vroeg aan een grote magere man met een bril op, waar zij vandaan kwamen en wat zij misdaan hadden. Dadelijk echter was een soldaat bij mij, die mij elk contact verbood. Teen ik nog eens trachtte met de gevangene te spreken, bleef de bewaker bij mij en hield hij mij in de gaten. De gestraften zullen uit mijn blik hebben kunnen opmaken dat ik medelijden met hen had en keken daarom weer naar mij om. Op de weg lag een knolraap, die waarschijnlijk bij het naar binnen rijden verloren was. Een gestrafte sprong uit de rij en raapte haar op. Dadelijk sprong een andere gestrafte (naar ik later waarnam, een Kapo (-voorman van een groep in een strafkamp} op hem toe en sloeg met een stok op hem in. Hij ranselde zo lang tot de gestrafte weer in het gelid liep en de knolraap had laten vallen.
Ik gaf blijk van mijn verontwaardiging, dat hier een mens onschuldig afgeranseld werd en vorderde van de bewaker dat hij zou ingrijpen om het te verhinderen. De Kapo, die nu weer in de colonne liep, hoorde mijn protest en schimpte nu op mij, dat ik medelijden getoond had. Ik zweeg echter niet en zei hem, dat ik dit voorval dadelijk aan de kampcommandant zou melden. Daarop eiste hij van de bewaker mijn personalia vast te stellen, en zei hij tegen mij, dat hij melding van mij zou maken. Ik wist niet meer waar ik aan toe was en kon niet begrijpen dat in Duitsland geslagen wordt wanneer een verhongerde uit honger een knolraap opraapt en dat men door een gestrafte aangegeven kan worden, wanneer men voor hongerigen m de bres springt. Ik toonde de bewaker mijn persoonsbewijs en daardoor werd de afstand tot de Kapo, die in de colonne verder ging, groter en verloor ik hem uit het oog.
Ik liet nu de 2000 aan mij voorbij gaan. Zij liepen niet, zij wankelden en dreigden te vallen. Zeer velen waren zodanig uitgeput, dat zij niet meer in staat waren alleen te lopen. Zij hadden elkaar een arm gegeven en zo steunde de een de ander. Zo schoof deze colonne der ellendigen naar het kamp toe. Ik werd bij de ingang door een SS-man ontvangen en naar de kampcommandant, een SS- Sturmführer, gebracht. Mijn eerste vraag was wat deze arme mensen misdaan hadden en ik vertelde hem hetgeen voorgevallen was met de Kapo onderweg. Bi] lachte en zei, dat misdadigers slechts door afranselingen Wat Ja, de arrestatie gered. Ik de duim konden misdadigers zouden in uitgestoken werd vele worden dan gedaan Polen de hebben en Duitsers het gehouden. hadden? Duitsers door hun leven deze onder deze enige ogen antwoordde, dat ik enige nauwkeuriger bekeken had, maar zo zagen misdadigers er niet uit. Daarop zei hij mij, dat ik op generlei wijze medelijden met deze mensen mocht hebben, anders zou ik ook in het concentratiekamp komen. Op mijn tegenwerping, dat iedere Sleeswijk-Holsteiner medelijden met hen zou hebben en het afranselen als straf
verafschuwde, brak hij dit onderwerp af en wij bespraken de begrafenis van de doden. Hij zei mij weer, dat hij 4 doden in het kamp had en dat ik met 30 tot 40 doden m de volgende 4 weken, gedurende welke zij hier zouden zijn, rekening moest houden. Ik ging daarop heen nadat ik geeist had mi] de namen op te geven. Na nog wat langer hierover gedebatteerd te hebben, stemde hij hierin toe en ik besprak de teraardebestelling met de koster. In het noorden van de begraafplaats was een strook vrij, waar wij 30-40 lijken zouden kunnen begraven zonder er een massagraf van te maken, zoals de SS geeist had. Diep geschokt door wat ik beleefd had, ging ik naar huis. De volgende morgen waren gestraften met bewakers op de begraafplaats om de graven uit te graven. Maar in plaats van de 4 gemelde doden kwamen er 12. Dat was het eerste massagraf. En zo ging het steeds door. Er werd een gering aantal lijken aangemeld en er kwamen er 400-500% meer.
deze
iedere later het kamp wegens
Het leven van mensonwaardig. Voor geslagen. 2oals ik meeste bewoners van gedragingen in verzekerde bewaring Als vertrouwensmannen werden (Kapo=Konzentrationslager-Poli zei concentratiekamppolitie)aangesteld,
waren criminele hoofd van een optraden, en onder toezicht van de SS er op los ranselden. Een Kapo deelde dagelijks 700- 800 slagen uit. bewust van wat zij deden, hebben zij de bewakers ter geroepen, wanneer deze medelijden 1 Zij waren goed doorvoed en droegen kleren, dikke stok bij zich, een pijnlijke, kwellende wegens gebrek aan ruimte maar tegen gevangenen aantreden, ziek, dat werden deze arme als de anderen buiten in het gelid stonden. Hun kameraden sleepten deze arme mensen naar de arbeidsplaatsen. Hier ranselde de Kapo zo lang tot de krachteloze de spade greep en met het werk begon. Spoedig kon hij niet meer, dan sloeg de Kapo weer op hem in. Dit herhaalde zich zo lang tot de Kapo inzag, dat de gevangene eenvoudig niet meer kon. Hij werd aan de kant gelegd en ... stierf.

's Avonds werd de dode door zijn kameraden naar het kamp gesleept. Dat heeft iedereen in Ladelund gezien en het geschreeuw van degenen, die afgeranseld werden, heeft iedereen in Ladelund gehoord. En wij waren machteloos! Uitte iemand enige bedenkingen, dan moest hij er rekening mee houden, dat hij onmiddellijk zou worden afgevoerd. In de eerste weken werden iedere avond doden (doodgeranseldenl naar het kamp gedragen. Eerst later werd het iets beter. Daarover meer hieronder. Op het kerkhof heb ik met vele gevangenen gesproken en zo wat naders vernomen. Het was vanzelfsprekend, dat wij geen woord met hen mochten wisselen, maar de bewakers waren fatsoenlijke mensen en hebben geen moeilijkheden gemaakt. Ik had op het kerkhof bevolen, dat steeds maar 50% der gestraften zou werken; de rest ging in een ketelhuis van de kerk om uit te rusten. Hier konden wij de gevangenen ook onopvallend eten verstrekken. Verschillende keren heb ik bij bakker Ocksen brood zonder distributiebonnen gekocht; of hij geweten heeft, waarvoor het brood diende, weet ik niet. Ook heb ik herhaaldelijk eten van thuis meegebracht en die arme mensen verzadigd gemaakt, en hun ook veel van de eigen geteelde tabak gegeven.
De S.S., die verschillende keren op het kerkhof kwam, wilde de werkverdeling verbieden en ik moest sterk blijven en bleet volhouden dat ik de baas was op het kerkhof en ik alleen de gang van zaken daar bepaalde. Zo wilde een SS-man ook verbieden een eenvoudig houten kruis op de massagraven te plaatsen. De doden waren voor hem dood, zo meende hij, maai voor mi] nog lang niet, zo stelde ik daar tegen. Het zou toch eenmaal vrede worden en de haat onder de naties zou een einde krijgen. Dan zouden beslist nabestaanden komen om de graven der hunnen te bezoeken.
Het kruis bleef ondanks het verbod van de S.S.
Wat hadden deze gevangenen nu misdaan? Enige voorbeelden.
1.Ik kom op het kerkhof om naar het werk te kijken. Dan zie ik hoe een gestrafte een sigarettenpeukje uit zijn zak haalt. Hij heeft echter geen vuur bij zich. Er gaat een bewaker naar hem toe en geeft hem een lucifer. Ik zeg tegen de bewaker, dat ik mij over deze kleine liefdesdienst verheug en dat hij met de gestrafte meeleeft. Ja, zegt hij, wat wilt U. Wij kennen elkaar toch. Hij was vroeger voorzitter van de gemeenteraad in de buurgemeente. Beide stamden uit het Südetenland. De bewaker bezat een tuinderij en vertelde mij van thuis. Daarop liet hij mij enige foto's zien van zijn gezin en van zijn tuinderij, voornamelijk een komkommer kwekerij. De gestrafte bekeek ook de foto's en die beiden, gestrafte en bewaker, spraken over thuis. Daarop vroeg ik de gestrafte: "zeg mij eens, wat hebt U eigenlijk misdaan, dat U hier bent". Toen zei hij, dat hij vroeger de sociaaldemocratische voorzitter van de gemeenteraad was geweest. Maar na de 20ste juli was een arrestatiegolf door het land gegaan. Hij werd derhalve opgepakt en daar hij geen familieleden in het Duitse leger had, werd hij in het concentratiekamp gezet. Derhalve een volkomen onschuldig man! Dat hij de waarheid sprak, daarvan ben ik vast overtuigd. Ook bevestigde de bewaker wat hij vertelde.
2.Vele doden stamden uit een klein Hollands stadje Putten. Op een dag vroeg ik een jonge hollandse gestrafte of hij het stadje Putten kende. Ja, hij kwam uit Putten. Ik vroeg hem wat de mensen uit Putten eigenlijk misdaan hadden. Er waren zoveel doden van daar. Hij vertelde mij, dat in zijn stad twee Duitse officieren doodgeschoten waren. Daarop zijn vele mannen eenvoudig gearresteerd en naar het concentratiekamp gestuurd. Hij voegde bitter er aan toe, dat hij niet eens verhoord was en of de officieren werkelijk door bewoners van hun stadje doodgeschoten waren, stond helemaal niet vast. Dus volkomen onschuldige mensen in het concentratiekamp in Ladelund, die doodgeranseld werden. En wij zijn machteloos!
3.Ik spreek met een jonge Hollander. Hij heeft een fijne open blik. Zo ziet een misdadiger er niet uit. Hij beklaagt zich bitter over de onmenselijke behandeling in het kamp. Op mijn vraag op welke grond hij in het kamp gekomen was, vertelde hij mij het volgende: Hij was privé-chauffeur bij een groot-industrieel m Munchen-Gladbach geweest. Hij noemde de naam die ik echter vergeten ben. Van hem had hij verlof gekregen om zijn familie in Holland te bezoeken. De daarvoor vereiste papieren waren alle in orde geweest. Dat was omstreeks detijd, dat de Engelsen
(Geallieerden)op het continent zijn geland. In zijn woonplaats werd hij door een SS-Politie-patroui11e aangehouden en hoewel alle papieren in orde waren, toch gearresteerd met de opmerking, dat hij, wanneer de mogelijkheid voorhanden zou zijn, zich toch bij de Engelsen zou voegen om dan tegen de Duitsers te vechten. En zo was hij naar dit concentratiekamp verwezen. Hij vertrouwde echter, dat hij weer ontslagen zou worden, daar hij volkomen onschuldig was. Hij dacht, dat op een dag zijn geval onderzocht zou worden, zijn onschuld aan de dag zou komen en hij ongetwijfeld vrij zou komen. Zou de jonge Hollander zich daarin niet vergissen? God de Heer houde zijn beschermende hand over hem en brenge hem weer thuis. Hij meende ook, dat zijn chef voor hem zou bemiddelen en zijn vrijlating zou bewerkstelligen.

Deze drie voorbeelden mogen genoegzaam aantonen, om welke oorzaken de gestraften in het concentratiekamp terecht waren gekomen.
De doden, die ik zag waren uitgemergeld tot skeletten. Zij waren in papieren zakken gehuld en circa 16 werden tegelijkertijd met paard en wagen van boer Jens Rassmussen vervoerd. Het regende dikwijls en de papieren zakken waren als gevolg van de vochtigheid, het zweten, het bloed en de modder dikwijls open geweekt en ik zag dan de naakte lijken. Zeer, zeer velen waren dermate kapot geranseld, dat ik ais leek zag, dat zij dood geranseld waren. Aan hun zitvlak, rug, nek en hoofd zag ik zeer dikwijls, dat deze blauw en rood doorlopen waren; ook waren striemen te zien. Twee of drie hadden een nekschot. Twee lijken waren in dekens gehuld die met draad vastgesnoerd waren. Ik zei de gevangenen, dat zij deze lijken uit de dekens moesten halen en die terugbrengen naar het kamp. Daarop zei de voerman, ook een gestrafte, en de begeleidende SS-ers, dat zulks verboden was. De lijken moesten onder alle omstandigheden met de dekens begraven worden. Ik was machteloos en moest toezien. Hoe zullen deze arme mensen er uit gezien hebben!!! God erbarme zich in Zijn genade over ons volk. Het laadt door deze kampen een ongehoorde bloedschuld op zich. En wij zijn machteloos. Was in Duitsland nog maar eens een georganiseerd verzet tegen deze SS en Gestapo-methoden mogelijk! Maar wat helpt het wanneer slechts een enkeling iets daartegen onderneemt. Hij wordt zonder barmhartigheid opgesloten. Bij één teraardebestelling was van de arme dode vanaf de wagen tot de groeve (slechts enige meters) zoveel mensenvlees gevallen alsof het lijk reeds in ontbinding verkeerde of dat het vlees losgeslagen was. Ik kon dat niet vaststellen, waarom ik, nadat de lijken in het graf ingebed waren, bepaalde, om de resten van menselijke lijken in de groeve te leggen. Zo dikwijls ik aanwezig kon 2ijn en ik was ei steeds wanneer ik er maar even tijd voor kon vrijmaken, heb ik er voor gezorgd, dat de doden niet door elkander in de groeve werden geworpen, maar voorgeschreven, dat zij met de blik naar het oosten ingebed moesten worden. Na het inbedden verzocht ik de gestraften zich met mij om het graf op te stellen en het "Onze Vader" te bidden. Ik maakte tot slot het kruisteken.
Er waren gestraften uit alle beroepen en standen. Tot mij kwam een jurist. Hij had o.a. m Góttingen gestudeerd en vroeg mij of ik op de dag er voor een gevangene uit het Südetenland en daarop noemde hij de naam, ter aarde had besteld. Ik kon mij de naam herinneren. Hij vroeg waar hij lag. Ik liet hem het graf zien. Toen vroeg ik hem mij te zeggen waarom hij dat wilde weten. Toen vertelde hij mij dat de overledene een eerste luitenant in actieve dienst was geweest en de families met elkaar omgang hadden gehad. Wanneer hij vrij mocht komen, dan wilde hij de vrouw van de eerste luitenant bericht geven, waar haar man rustte. Deze jurist was een grote wiskundige. Hij vroeg mij naar her. aantal doden en rekende uit, wanneer de laatste der 2000 gestorven zou zijn. Wanneer hij één van de laatsten zou zijn, zou hij nog zo en zo lang te leven hebben. Hij sprak met grote bitterheid over dc afranselstraffen en deed zijn muts af om de striemen op zijn hoofd te tonen.
Toen ik eens weer tegenover de SS-commandant in het kamp zat om een uitbreiding van het kerkhof te bespreken, wees ik op het komende Kerstfeest en verzocht daarom of deze arme gevangenen ter gelegenheid van het feest der liefde enige gunsten zouden mogen verkrijgen. Hij wees die gedachte ver van zich af en verwierp op barse wijze het Kerstfeest als christelijk feest.
Enige dagen daarna zei hij mij, dat hij nog eens over deze zaak had nagedacht en dat de gevangenen iets van het Kerstfeest zouden merken. Hij wilde in Flensburg koeken van roggemeel laten bakken en verder zoete thee en rookwaren verstrekken; ook zou buiten op de binnenplaats een denneboom geplaatst worden. Zij waren echter voor het feest weg. Van de gevangenen hoorde ik, dat ook enkele predikanten in het kamp zouden zijn. Ik ging daarop naar de SS-commandant en vroeg hem of ik iets voor mijn ambtsbroeders zou kunnen doen. Hij bevestigde de aanwezigheid van enige dominees. Eén daarvan zou een evangelist zijn; hij vroeg mij wat dat was. Ik legde hem dat uit. Doen kon ik voor hen niets; integendeel, eigenlijk zou hij mij in het kamp moeten houden. Ik mocht niet eens de gedachte hebben deze lieden te willen helpen. Midden november kwam er een verbetering, uitgevoerd door een hogere SS-commandant. Van toen af aan werd de behandeling wat beter; zwaarzieken behoefden niet meer naar de arbeidsplaatsen, de verpleging werd beter en ook werd een rustdag per week ingevoerd.
Deze weken waren verschrikkelijk voor de gemeente. Iedereen, met uitzondering van 300* Nazi’s, was ten diepste ontdaan. Men sprak in de dorpen slechts van het kamp en iedereen betreurde niets te kunnen ondernemen. Enige van onze mensen, die zich ten gunste van de gestraften uitgelaten hadden, ontkwamen evenals ik maar nauwelijks aan afvoering, zoals Johannes Nielsen, de boer, en anderen. In bange zorg vragen wij ons af wat de toekomst brenge.zal. De grondtrek van de leiders is haat tegen alles wat zich niet in slaafse volgzaamheid voor hun eisen buigt. De weg van de Nazi's is een van bloed doordrenkte en met vervloekingen bedekte weg en een terugval naar de meest primitieve en barbaarse tijden in de geschiedenis der mensheid.
Het dorp keert na deze belevenissen met het concentratiekamp de Nationaal Socialisten eens en voor altijd de rug toe. Als zielzorger ken ik de instelling van mijn gemeente.
Moge God de Heer ons de dag doen beleven waarop de onschuldigen in vrijheid gesteld kunnen worden en ons in genade die zonden vergeven. De enkeling is machteloos. Hoe de bevrijding komen zal kunnen wij niet peilen. Om ten minste iets te ondernemen heb ik de toestanden in het concentratiekamp in Lade- lund in het kort. geschetst en aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en in afschrift aan het Führerhoofdkwartier toegezonden.
Ik heb lang innerlijk geworsteld of ik de brief zou verzenden. Toen ik de brief in de brievenbus stopte, was ik inwendig blij iets te hebben ondernomen, mag komen wat wil. Tot heden is deswegen geen Gestapo bij mij geweest.