door Piet van Ferneij
"Volgens mij hebben wij elkaar al eens ergens eerder ontmoet. Dat klopt toch? Ik ben Piet.“ Ja, dat klopt. Ik ben Cees Drost.
Het zal nu ongeveer twee jaar geleden zijn. En ook nog eens in dit buurthuis hier in Capelle en ook bij een hapje en een drankje met onze vrijwilligers.” Ja, inderdaad, nu herinner ik het me weer, het was hier……. maar wat je me toen allemaal vertelde, daar is bij mij maar weinig van blijven hangen. Stom natuurlijk. “Ach man, zo gaat dat bij mij ook. Je zou het eigenlijk eens moeten opschrijven wat je allemaal hebt meegemaakt. Maar het komt er niet van. Wel tig keer ben ik de wereld rond geweest. Van Zuid-Amerika tot Rusland. Voor mijn werk natuurlijk. Ik heb zelfs ooit in een ziekenhuis in Lagos, West-Afrika gelegen. Toen ik daar weer wat was opgeknapt ben ik onze zeesleper, de ‘Hudson’ achterna gevlogen. Die was toen al weer in Gibraltar en op weg naar Port Said."
Nou Cees, vertel op, hoe is dat nu allemaal zo gekomen, dat je nu hier in Capelle verzeild bent geraakt?Waar kom je nou eigenlijk vandaan? Het is nu net zes uur. We hebben dus nog bijna drie uur. Om negen uur worden we er door de beheerster hier pas uitgezet. Dus tijd zat.…. Dat moet toch lukken?
“Ho, ho…., maar we komen hier voor de gezelligheid, voor de contacten met de andere vrijwilligers en voor de lekkere hapjes. Dus nu niks geen interview en ook geen In gesprek…… met mij.” Cees, kom op man, vertel me nou nog eens wat. “Nou vooruit. Als knul heb ik tot mijn 17e in Gorinchem gewoond, maar veel weet ik er niet meer van. Het is ook allemaal al zo lang geleden. In het centrum van Gorinchem is heel wat veranderd. Veel is er afgebroken, maar het oude huis waar ik geboren ben staat er nog wel. Mijn ouders komen eigenlijk uit Sliedrecht, nou ja, mijn moeder dan, zij kwam uit een familie van baggeraars. Mijn vader was een geboren Fries. Ik moest in de kaas.…ja, ja..., maar dat wilde ik dus niet. Een jaar of twee heb ik het als kaasmaker volgehouden. K. Norel had zijn boek ‘De mannen van Sliedrecht’ in 1949 gelukkig al geschreven. Maar ik werd geen ‘baggeraar’, maar ‘zeesleper’. Begonnen ben ik bij toen nog L.(Leen) Smit & Co’s Internationale Sleepdienst. Daarna werd het Smit Tak en daarna weer, maar toen was ik er al lang vertrokken, een onderdeel van Boskalis. Een vijftal jaren was ik leerling-machinist, eerst nog op de ‘Ebro’, een van de laatste stoomzeeslepers. Toch wel uniek. Daarna op de in 1939 gebouwde roemruchte motorsleepboot, de ‘Hudson’. Van alles hebben we over de wereldzeeën versleept: baggerschepen, baggermateriaal, sloopschepen. Daar waar nodig verleenden we assistentie en we verrichtten bergingswerkzaamheden. We waren de jachthazen van de oceanen.
De oude gerestaureerde ‘Hudson’ is de enige nu nog overgebleven vooroorlogse zeesleper in Nederland. Tegenwoordig ligt hij als museumschip in de buitenhaven van Maassluis. In 1962 werd een nieuwe zeesleper gebouwd, die opnieuw de naam ‘Hudson’ kreeg. Na een jaar of vijf buitengaats te zijn geweest ben ik naar de binnenvaart overgestapt. Zeg maar op de Rijnvaart, de tankvaart. En dat duurde zo ongeveer 30 jaar. Kapitein was ik op verschillende tankers. Er waren er bij van wel 110 meter lang met een vaste bemanning van vijf man. En mijn vrouw was ruim vijf jaar kapiteinsvrouw. Daarna moesten we een keus maken. Alwin, onze zoon naar een schippersinternaat? Toen zijn we naar de wal verhuisd, naar Waalwijk en nu wonen we al weer achttien jaar in de Heistraat. Op de binnenvaart heb ik van alles met de tankers vervoerd. Je kan het zo gek niet verzinnen. Ook nog een tijdje met kleinere tankers wijn uit de landen rondom de Middellandse Zee. Vanuit Antwerpen, naar vooral Duitsland. Daar in de Moezelstreek wordt ook nu nog steeds veel wijn op de fles gezet. Liever gezegd gebotteld.” Maar Piet, waar kom jij nu eigenlijk vandaan? “Oh, dat is ook een heel verhaal. Mijn beide opa’s kwamen uit Rotterdam. De beide mannen waren zo van rond 1880. De een was sleepbootkapitein bij Piet Smit in de Rotterdamse haven en de ander slager in Feyenoord. Mijn vader had een wijnhandel in Zwolle. Wij zijn hier in Sprang-Capelle komen wonen, omdat ik in 1963 bij Dobbelman in de buitendienst werkte, bij de Castella. Juist ja, van de Castella-kopjes. En mijn vrouw heeft bijna 30 jaar op het Willem van Oranje College gewerkt.” Cees wat voor vrijwilligerswerk doe je nu eigenlijk voor onze Heemkundevereniging? “Weet je dat nu echt niet? Nee? Zoek het dan maar eens op in de site van onze vereniging. Daar staat het. Heel uitvoerig. En, we hebben ook daar nog steeds vrijwilligers nodig. Och, ik wil het je wel zeggen ook. De oude voorwerpen op de zolder van ‘Ons Huis’ vragen om onderhoud. Vooral de houten onderdelen moeten onderzocht worden op houtworm. Sommige onderdelen kunnen nog behandeld worden, andere zullen vervangen moeten worden. Ook de metalen voorwerpen verdienen aandacht en vragen om behandeling tegen roest. Dat is en blijft een grote klus. Jan Rijken en ik hebben dus dringend hulp nodig. Nu weet je het.” Nou Cees, dan zullen we nu maar aan het dessert beginnen, dat ziet er ook best lekker uit. Binnenkort zal ik nog eens een mooie foto van je maken. Voor het Kostersluik.
“Je doet maar.”