Overgenomen uit de Echo van het Zuiden van vrijdag, 13 juli 1945
Onder overweldigende deelneming had j.1. zaterdagmiddag de teraardebestelling plaats van het stoffelijk overschot van wijlen Jan de Rooij, die in dienst van het vaderland zijn leven offerde en op 4 (later bleek dat de 6de.te zijn) januari j.1. te Amsterdam door de vijand op laaghartige wijze werd vermoord.
Door de zorgen van de heer A.L. van Wijlen (kapitein André) was de mogelijkheid geschapen dat het lijk van deze held naar Sprang-Capelle werd vervoerd, alwaar het vrijdagmiddag om half drie arriveerde en in de Ned. Herv. Kerk werd opgebaard. Van dat uur tot de begrafenis op zaterdagmiddag werd onafgebroken bij de met de vlag gedekte lijkkist een dubbele erewacht betrokken door zijn strijdmakkers, terwijl ten teken van rouw van bijna alle woningen in de gemeente evenals van de toren de vaderlandse vlag halfstok wapperde.
De begrafenisplechtigheid was tot in de kleinste bijzonderheden op keurige wijze geregeld.
Aan de rouwdienst in de Ned. Herv. Kerk, die geleid werd door Ds. A. Sirag, namen zeer vele militaire- zowel als burgerlijke autoriteiten deel. Als vertegenwoordiger van Z.K.H. Prins Bernhard was aanwezig Majoor Honing. Het kerkgebouw kon de belangstellenden bij lange na niet allen bevatten. Toen de ouders van Jan de Rooij het kerkgebouw werden binnengeleid verhieven de aanwezigen zich van hun zitplaatsen, waarna door de heer Corn.Groeneveld namens de verzetsbeweging een palmtak op de lijkkist werd gelegd, als symbool van de overwinning en door mej. Nely van Herpen eveneens een palmtak namens de burgerij als symbool van de eeuwige vreugde.

De rouwdienst werd aangevangen met het zingen van psalm 103 vs. 8 en 9: "Gelijk het gras is ons kortstondig leven" en "Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vrezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen".
Bij monde van Ds. Sirag, die daartoe de Geloofsbelijdenis van Nicéa las, werd hierna met de Kerk van Christus aller eeuwen belijdenis des geloofs afgelegd, waarna lezing volgde van de H. Schrift: 2 Samuël 1: 17-27, Davids’ klaaglied over Saul en Jonathan.
Na het gebed en het zingen van psalm 79: 1 en 4 "Getrouwe God, de heidenen zijn gekomen", en "Gedenk niet meer aan ’t kwaad dat wij bedreven", sprak Ds. Sirag, naar aanleiding van het 25e vers van het voorgelezen schrift gedeelte.
"Hoe zijn de helden gevallen in het midden van de strijd Jonathan is verslagen op uw hoogten".
Diepe weemoed, aldus Ds. Sirag, vervulde het hart van David, en geen wonder, want hij had zoeven een jobstijding ontvangen. In de strijd tegen de gehate Filistijnen zijn van Israëls beste zonen gevallen, en onder deze was ook de zielsvriend van David: Jonathan. Hij was daaraan verbonden geweest door een liefde, zoals hij zelf zegt, wonderlijker dan die van vrouwen. Diepe droefheid heeft David aangegrepen en om die te uiten op echt oosterse wijze grijpt hij naar de harp en zingt de klaagzang die zojuist is voorgelezen. In dichterlijke taal geeft David uiting aan zijn droefheid en in dat lied keren telkens terug de tekstwoorden.
Vijf verschrikkelijke oorlogsjaren liggen achter ons en aan het einde kunnen we met David zeggen: "Hoe zijn de helden gevallen". Z. Eerw. denkt daarbij aan de gevallenen vanaf de Grebbenberg tot de laatste gevallene voor het vuurpeloton. Wij kennen hen allen niet, maar wij brengen hen onze hulde.
Vanmiddag zijn wij in het kerkgebouw samengekomen om één te gedenken die wij wel kennen, onze vriend Jan de Rooij. Mag ik voor ditmaal deze stoute vergelijking maken, aldus Ds. Sirag: hij is onze Jonathan, die verslagen ligt. Wij oud-i11egalen, wij burgers van de Langstraat, ingezetenen van Sprang, u ouders in het bijzonder, wij moeten onze klaagzang uitzingen voor God: "Hoe zijn de helden gevallen en hoe is ook Jonathan verslagen. Jans’ jonge leven werd afgesneden toen hij viel als een held onder de hand van de moordenaars. Als wij de klacht van David overnemen, dan moeten wij geen verontwaardiging leggen op de vijand, en niet ingaan tegen Gods onbegrijpelijke leiding, maar ook in deze zware gang moeten wij de Hand van God zien; Hij slaat, maar Zijn handen helen. Onze klacht getuigt van diepe droefheid, maar ook van diepe dankbaarheid, zoals David die wist wie hij in Jonathan verloor, die wist dat Jonathan voor het vaderland en voor de zaak des Heeren streed. Van deze zelfde dankbaarheid, moet ook onze klaagzang getuigen, dankbaarheid jegens God voor wat Hij ons in Jan gegeven heeft.
Hij heeft de Langstraat bewaard voor een tweede Duitse inval, en hij heeft het vorstenhuis gediend. Hij heeft de Duitse stellingen overgeseind en daardoor zijn wij burgers van de Langstraat bewaard gebleven voor een niet te beschrijven ramp. Daarom brengen wij hem onze hulde, maar danken wij bovenal die God, die hem getrouw deed zijn tot in de dood, die hem, eenvoudige jongen, plaatste in de rij van Nederlandse helden. Onze klacht getuigt naast droefheid ook van diep geloofsvertrouwen.David wist ook dat het Koninkrijk Gods, hoewel door mensen gediend, toch met die mensen niet stond of viel. God kan ook buiten hen en op Zijn tijd laat Hij ze dan ook vallen. David ziet op het Koninkrijk van Jezus Christus, dat onbeweeglijk vast staat; met het oog van het geloof heeft hij geschouwd in de verre toekomst. Straks verandert de klaagzang in een lofzang: Nu is het Koninkrijk en de zaligheid geworden van onze God en de macht van Zijn Christus.Dit geloofsvertrouwen heeft ook Jan de Rooij gehad. Dwars door al de machten van deze wereld zag hij dat het Koninkrijk van God het winnen zou en hij heeft er zijn leven voor gegeven. En hij wist het, het kon niet anders of dat Koninkrijk zou hem wachten. Hij was niet de eerste en niet de laatste die onder de wrede vervolging zijn Christus vond. Zich tot de ouders richtend zegt Ds. Sirag dat nu hun klacht naast droefheid en dankbaarheid ook moet getuigen van datzelfde geloofsvertrouwen van hun zoon.U, inwoners van de Langstraat - aldus gaat Z.E. verder - van welke geloofsovertuiging u ook mag zijn, sta mij toe u het evangelie van Jezus Christus te verkondigen. Het is met de dood niet uit, maar dat is het begin. God roept ook u tot de zaligheld en wij prediken u Jezus Christus en Die gekruisigd, Die zijn leven gaf voor ons allen. Het Koninkrijk Gods bestaat eigenlijk uit gevallen helden die aan de voet van het kruis terneer vielen.
Straks gaan wij afscheid nemen van Jan; wij beloven dan voortaan in zijn voetspoor te wandelen en niet onze eigen eer te zoeken. Z.E. denkt aan het geweldige lied in een concentratiekamp gedicht:

"Ik zal de halmen niet meer zien
Noch binden met de volle schoven,
Maar doe mij in de oogst geloven
Waarvoor ik dien."
We spreken het uit:
0 God doe ons geloven in de oogst waarvoor ook deze gevallen held gediend heeft; laat ons uw oogst aanschouwen. Ds. Sirag eindigt met het couplet van het Wilhelmus:
Oorlof! mijn arme schapen
Gij zijt in grote nood
Uw herder zal niet slapen,
Al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven.
Zijn heilzaam woord neemt aan.
Als vrome Christen leven;
't Zal hier haast zijn gedaan.

Nadat op verzoek van Ds. Sirag staande één minuut stilte in acht was genomen, werden het 1ste en 6 de couplet van het Wilhelmus gezonden, waarna Ds. Sirag in dankgebed voorging.
Na de slotzang (Psalm 116:4) en de zegenbede vindt de samenstelling van de lijkstoet plaats, onder leiding van de heer Van Herpen.
Het stoffelijk overschot van Jan de Rooij werd grafwaarts gedragen door zijn makkers die met hem gestreden hebben in de verzetsgroep "André" en die hun werk deden hier en aan de overzijde van de Maas.

Een groot aantal prachtige kransen werden door zijn strijdmakkers en de leden der Ned. Herv. Jongelingsvereniging "Timotheüs" mede grafwaarts gedragen. Onder deze kransen, bloemenmanden enz. zagen wij er van de Bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, van Kapitein André, van G.O.I.W.'s (Gemeenschappen van Oude-Illegale Werkers),uit verschillende plaatsen uit de Langstraat, van de Transportcolonne Ned. Rode Kruis afd. Waalwijk, enz. enz., terwijl een krans van de familie van Jan de Rooij de met de vlag gedekte kist sierde.
In de lijkstoet volgden o.m., na de ouders en de familie, de Kerkenraad der Ned. Herv. Gemeente en de genodigden, Dr. Winkelman en de vriend van de overledene Bas Werther, voorts de vertegenwoordiger van Z.K.H. Prins Bernhard Majoor Honing, Kapitein André (dhr. A.L. van Wijlen, die per auto volgde, dit als gevolg van een hem overkomen auto-ongeluk), de medestrijders uit de verzetsgroep, de vertegenwoordiger van de Militaire Commissaris uit het district Den Bosch, Kapt. Herter, de Gew. Commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, de oud-militaire commandant te Waalwijk e.o. kap. Gruppelaar, en verder deputaties van gemeenten en van G.O.I.W.'s uit Vlijmen, Drunen, Waalwijk, Waspik, Raamsdonk, Loon op Zand en ‘s-Gravenmoer; de heer Kuysters, Adm. der B.S., deputatie van de Politieke Recherche, de directeur van de Alg. Begraafplaats te Haarlem, die de opdracht betreffende de opsporing van het lijk van Jan de Rooij had uitgevoerd en ook had meegewerkt dat het lijk naar Sprang kon worden vervoerd; vertegenwoordigers van Maatschappelijke Wederopbouw Waalwijk, van Waalwijks Belang, de Transportcolonne van het Ned. Rode Kruis afd. Waalwijk, en verder deputaties van verenigingen uit plaats en omgeving, zoals de Ned. Herv. Jongelingsvereniging Timotheüs, Personeel der Chr. School, Catechisanten, Chr. Gem. Zangver. Excelsior, Gymnastiekver. Pro Patria, Kaatsheuvelse Oud-strijders, Chr. Besturenbond, Ned. Herv. Mannenvereniging, Afd. Chr. Fabrieksarbeidersbond, Patrimonium, Zondagschoolvereniging, Bestuur Ned. Rode Kruis afd. Waalwijk,Gez. Kath. Jeugdbeweging Waalwijk, R.K. Werkmeesters bond Waalwijk, Fabrikantenkring Kaatsheuvel, Personeel Schoenfabriek Wennekes Kaatsheuvel, Zangvereniging 't Rozeknopje Capelle, Kath. Ver- kennersgroep Waalwijk, Chr. Jeugdver. EbenHaëzer Waalwijk, Kath. J.M. Kaatsheuvel, R.K. Werkl. Bond Kaatsheuvel enz. enz.
Nadat op de algemene begraafplaats alhier het stoffelijk overschot in de groeve was neergelaten en de talrijke kransen rond de groeve waren neergelegd, werd door de vertegenwoordiger van Z.K.H. Prins Bernhard, Majoor Honing, een krans op het graf gelegd, alsmede namens Kapitein André en namens de Transportcolonne van het Rode Kruis.