Zutphens Dagblad 22 mei 1954
Bron: https://www.delpher.nl/
Download het orginele kranten artikel
Een monument voor Jan de Rooy
Jongen uit de Langstraat voorkwam tweede bezetting van 't bevrijde Zuiden
Op de 4e Mei, de dag der dodenherdenking, is in Sprang-Capelle (N.B.) een monument onthuld. Het is het monument voor een eenvoudige jongen, die Jan de Rooy heette. In hem eren wij alle eenvoudigen en vaak ongenoemden, die, mede door hun offer, de driekleur weer voluit hebben doen wapperen.
Tussen het groepje mannen, dat op die donkere, winderige winteravond van 1944 per auto op weg is van Sprang naar Drimmelen, bevindt zich een magere, bleke jongeman. Hij zegt nog minder dan de anderen, die al niet erg spraakzaam zijn op deze avond. De woorden, die ze zeggen, gaan over het weer, dat zo uiterst geschikt is voor een „Crossing”. Het mag ook wel”, mompelt de bleke' jongen, „als je al voor de derde keer gaat, Ja de anderen weten het. Jan de Rooy de stille, bescheiden fabrieksarbeider uit Sprang, heeft al twee keer deze tocht gemaakt en heeft al twee keer geprobeerd zich bij de mannen van de groep André te voegen, die in het land van Heusden en Aitena opereren. En al twee keer is de poging mislukt. Het is bevrijde grond, waarover zij riiden en eigenlijk zouden zij vanavond rustig bij de kachel kunnen blijven, terwijl de wind door de schoorsteen suist en een boek lezen of wat praten. Jan de Rooy heeft dat altijd graag gedaan. Hij hield niet van uitgaan, van drinken niet van bravour of herrie. Thuis in de stille huiskamer onder’ de lamp, met een lees- of studieboek, daar was hij gelukkig. Na zijn onderduik-periode kwam hij thuis en het leven kon doorgaan, waar het gebleven was vóór Mei 1940, toen hij nog een jongen was in een korte broek. Maar die rust is maar schijn, als je weet, dat een stuk van je land die vrijheid nog niet heeft geproefd...... dat daar vlakbij achter de grote rivieren nog steeds de gehate bezetter heer en meester is en de honger de lichamen uitmergelt.
De Pool kon geen Engels lezen
Jan de Rooy heeft zich gemeld bij de groep André en vandaag gaat hij voor de derde maal de kant uit van de donkere rivier om te proberen aan de overkant te komen. André zelf zit aan het stuur. Zoals altijd brengt hij zelf de schippers en de line-crossers naar de plaats van vertrek. De auto is vol: twee ervaren schippers, Jan en nog twee andere line-crossers plus twee zenders en een hoeveelheid wapens en munitie. „Hier zijnde Canadezen”, zegt Jan, die door net beslagen ruitje naar buiten tuurt. „Daar begint de Poolse zóne” André zoekt de doorlatings-papieren op die in het Engels gesteld zijn. Uit het duister maken zich twee figuren los Een Nederlander en een Pool. Ze bekijken de papieren, maar het is onbegrijpelijk geen van beiden spreekt Engels. „Dat is me ook wat”, moppert André. De pool kijkt wantrouwig in de schemerige ruimte van de auto. Hij maakt een gebaar van „uitstappen” en begint de auto te doorzoeken. Eerst vindt hij de zenders daarna bij de fouillering de wapens, die Jan onder zijn kleren verborgen heeft. Met een van woede vertrokken gezicht staat hij voor het groepje mannen en slingert hen een paar onbegrijpelijke woorden toe...... „Ach bitte...” probeert Jan, „Horen Sie mal...” Maar die enkele Duitse woorden maken de maat vol. Met gebalde vuisten vliegt de Pool op Jan aan en slaat hem in het wildeweg op zijn gezicht, zodat het bloed uit Jan's neus spat.
Jan de Rooij is te verbaasd om terug te slaan. De anderén dringen op rond de Pool "no spy...np spy” De man kalmeert begint misschien zelf op dit ogenblik te twijfelen aan de gedachten, dat hij Duitse spionnen heeft betrapt.
Het groepje wordt onder gewapend geleid naar de Commandant gebracht en dan is, met behulp van de Field Security de situatie gauw verklaard. De mannen kunnen door gaan. Als zij zich weer in de auto wringen, denkt Jan de Rooyaan de vele waarschuwende woorden , die hij heeft gehoord: "Je hebt het nu 2 maal geprobeerd, Jan..laat het nu maar...het wordt met de dag gevaarlijker..
Hij rukt zijn smalle schouders recht en bromt: "t Begin is al goed. Als dat zo door moet gaan". „Moed houden, jongens”, zegt André. Even later staan ze aan de Maas, die zwartglanzend onder de laag hangende wolkenlucht ligt. Ze praten gedempt, alsof de Duitsers aan de overkant van de brede rivier hen nu al zouden kunnen horen. De boot is ingeladen en schommelt zacht krakend tegen de oever. „Het allerbeste”, zegt André en geeft hun allen een hand. In deze twee woorden zijn duizenden wensen, duizenden gebeden verscholen. De wensen en gebeden van hen, die hen lief zijn. Ouders... een meisje... een kameraad. Met zacht geplas schuiven de riemen door het water. De mannen roeien langzaam. Niemand weet hoe lang de tocht zal duren en zij moeten tegen de sterke stroom oproeien. De donkere streep van de overkant is hun doel. Het gebied, waar de vijand speurt inde nacht. André loopt terug naar de plaats, waar zijn auto staat. Even nog houdt hij zijn voetstappen in om te luisteren, maarde boot is al verdwenen inde nacht en de stilte.
Die boerenjongen was zo vriendelijk
Ondanks alle kwade voorspellingen, zijn Jan de Rooy en zijn kameraden veilig aangekomen in het land van Heusden en Altena. Het was alsof ze ineen andere wereld kwamen. Weer zagen ze de korte, wrede laarzen, weer hoorden zij de schreeuwerige stemmen, weer was er de angst, het wantrouwen... Hoewel. de Duitsers vonden niets vreemds aan de bleke boerenjongen, die ze inde buurt van de boerderij van Koekkoek in Dussen bezig zagen. Hij zou wel goede papieren hebben, dat hü nog niet in Duitsland werkte en in ieder geval was hij vriendelijk en met vriendelijkheid waren ze niet verwend in dit stugge boerenland op de grens van vrijheid en verdrukking. Maar boven in het hooi, dat ruig gespreid lag op de vliering van het schuurtje achter de boerderij van Koekkoek, stond de zender van Jan de Rooy. Van daaruit vlogen de berichten door de lucht naar het bevrijde Zuiden. Die berichten kreeg Jan van de verschillende leden van de groep André, die overal in het land van Heusden en Altena opereerden. Soms schudde boer Koekkoek zijn hoofd over die drieste, stille jongen, die uiterlijk zo weinig op een held leek. „Als er wat van komt, Koekkoek, dan draag ik alle schuld”. En op het raadhuis in Sprang zat student Dick Flemming en ontcijferde de code-berichten van Jan de Rooy. Feilloos gingen ze via André naar de Nederlandse Regering en de Geallieerde legerleiding en als overdag zomaar plotseling Duitse transporten wérden beschoten, zonder dat er één Geallieerd vliegtuig was gesignaleerd, dan was dat het werk van Jan de Rooy en zijn collega’s. Het ging eigenlijk allemaal te mooi. De Duitsers vertrouwden het niet...
Een doorstoot.....
In het bevrijde Zuiden maakten de Geallieerde soldaten, die achter het front zaten, zich gereed om het Kerstfeest te vieren. Het was tamelijk rustig. Soms schokte er met onheilspellend motorgeronk een V 1 over, maar die V I’s waren meestal voor andere doelen bestemd. Er was geen enkel bezwaar om ganzen te gaan plukken en de ingrediënten voor de Kerstpudding klaar te zetten. Maar op Kerstmis 1944 werd er geen feestpudding en de geplukte ganzen werden haastig ingepakt. Over de wegen rolden weer de tanks en auto’s, volgeladen met soldaten, trokken weg uit de kwartieren. Von Runstedt was zijn offensief inde Ardennen begonnen. Een wanhoops-offensief maar zo heftig, dat het ergste werd gevreesd. De Vl’s gonsden over, op weg naar Antwerpen. Als de dappere Amerikanen in Bastogne het opgaven zouden de Duitsers immers doorstoten naar Antwerpen. Maar er dreigde nog een ander gevaar. Achter de stilte van het Maasfront bereidden de Duitsers een offensief voor. Een offensief, dat de kortstondige vrijheid vah Zuid Nederland weer teniet zou doen. Er zou worden doorgestoten vanuit het land van Heusden en Altena naar de Belgische grens, met bruggenhoofden ten zuiden van de Maas bij Keizersveer en Sprang Capelle, en dan zou Antwerpen vallen.
Een eenzame frontsoldaat op een vliering
Hoewel de gedachten van de Nederlanders in-Zuid Nederland dag aan dag en uur na uur wegdwaalden naar de landgenoten boven de rivieren, die hongerden en wachtten, maakten zij zich toch op om op sobere wijze het Kerstfeest te vieren. Zij wisten niets van de berichten, die Jan de Rooy vanaf zijn kleine vliering naar de overkant van de Maas seinde. Berichten, die sinds de 20e December hoe langer hoe alarmerender werden. Berichten over evacuatie... over troepenverplaatsingen, over tanks, die aanrukten in het land van. Heusden en Allena. Trouw gaf Jan de Rooy de doelen aan, die beschoten moésten worden ëfi onmiddellijk volgden de Geallieerde beschietingen. Midden tussen de vijanden zat Jan de Rooy daar op zijn post en zelfs met peilingen vond men zijn schuilplaats met. Dag en nacht was hij inde weer en afwezig luisterde hjj soms naar de waarschuwingen van boer Koekkoek. „Er zitten hier veel te veel Duitsers... Houd er toch mee op”. Maar Jan de Rooy dacht niet aan ophouden. Hij was onrustig omdat hij alles niet kon overzien en toch voelde, dat er iets gebeuren ging. Tot die nacht, toen 16 000 Duitsers het land van Heusden en Aitena binnentrokken en Jan en zijn medewerkers eindelijk zeker wisten, dat er een offensief zou komen. Een offensief, dat fataal zou zijn voor de betrekkelijk zwak verdedigde Zuidelijke Maasoever. Inde vroege ochtend zat Jan op zijn vliering en seinde. „Dit bericht wil ik nog uitzenden”, had hij tegen de boei gezegd. En zo tikte de seinsleutel van de eenvoudige jongen, die bleek zag van van emotie, de boodschap door. De bodoschap, die tanks en kanonnen en troepen in beweging zou zetten. De boodschap, die de illusies vaneen rustig Kerstfeest achter de frontlinie, vernietigde. Een boodschap ook, die de loop der dingen volkomen veranderde Jan de Rooy borg zorgvuldig zijn zendertje inde schuilplaats weg, klom de krakende ladder af en ging op weg naar zijn kameraden om nieuwe inlichtingen te verzamelen.
De boodschap onder 't puin
Het bericht werd Dick Flemming in het raadhuis van Sprang opgevangen. Nadenkend schreef hij het ineen cahier en staarde naar buiten. Haast onbewust hoorde hij het dreigende, kloppende geluid van de motor van een VI. Hij hoorde de onbestuurde monsters dagelijks over Sprang voortrazen. Met een schok realiseerde hij zich echter plotseling, dat de motor was opgehouden... dat het stil geworden was. En tegelijkertijd zag hij door het raam het grijze monster omlaagduiken. Het duurde een fractie vaneen seconde, maar toen gehoorzaamden zijn spieren aan zijn 'Wil. Hij vloog op en rende weg van het raam, zocht instinctief beveiliging tegen een muur. Toen stortte de wereld rond hem in. Glasgerinkel, vallende stenen. Hij kromde zijn rug, toen de muren vielen, voelde pijn, heftige, gemene pijn. Hij bleef bij bewustzijn maar kon zich niet bewegen onder de zware druk van de stenen. Hij voelde, dat hij stijf iets in zijn hand geklemd hield... het schrift voor André. Het schrift met de laatste, alarmerende berichten van Jan de Rooy. Er kwamen mensen en voorzichtig ruimde men het puin rondom hem weg. Dick Flemming had maar één gedachte: het schrift. „Breng dat naar de chef”, zei hij zacht tegen iemand van de groep. „Direct”. Toen pas kwam de rust, doorvlijmd met scherpe pijnscheuten. André bracht in allerijl het bericht bij de regering en de Geallieerden. „Het is haast te fantastisch”, zei men. Maar toen de verkenningsvliegtuigen naar het land van Heusden en Altena werden gedirigeerd, bleek het fantastische bericht waar. „Grote troepenconcentraties”, meldden de piloten. De Canadese divisie, die op weg was naar België, werd teruggeroepen en tanks en kanonnen concentreerden zich bij de Maas. Dag èn nacht dreunde het geschut. Onafgebroken gierden de granaten boven de rivier en sloegen stuk op de Duitse stellingen. De Duitse officieren stonden perplex. „Verrat”, zeiden ze „Verrat...”
....„dan draag ik alle schuld...."
Verrat... Die middag omsingelden de Duitsers de boerderij van Koekkoek. Ze zwermden uit over de deel, doorzochten het huis en klommen langs de ladder op de vliering. Met hun bajonetten doorstaken ze het hooi. En daar vonden ze de zender van Jan de Rooy. Maar Jan de Rooy zelf vonden ze niet. „Als er wat van komt, Koekkoek, dan draag ik alle schuld”. Een kalme, jonge stem scheen die woorden te herhalen, telkens weer, toen boer Koekkoek met nog twee mannelijke bewoners van de boerderij voor de Duitse baponetten uitliep. En binnen bleven bleek en bevend de vrouwen achter. Voor het raam liep de wacht heen en weer en overal in het huis hoorden zij nog de laarzen van de Duitsers stampen. „De boerderij van Koekkoek is omsingeld... en Koekkoek zelf is meegenomen...” Het bericht bereikte ook Jan de Rooy, die zijn gegevens verzamelde voor de volgende uitzending, jongen”. Jan de Rooy beet
„Je bent mooi de dans ontsprongen, jongen”. Jan de Rooy beet op zijn trillende lippen en staarde in de verte. Toen keerde hij zich om en ging. Dezelfde middag nog meldde hij zich bij de Duitsers. Met een snauw werd hij de wagen ingedreven en op transport gesteld naar Amsterdam. De jonge boer Koekkoek en de beide andere mannen herkregen de vrijheid.
Enkele dagen maar heeft Jan de Rooy met bedwongen stappen onrustig in zijn cel op en neergelopen. Soms werd hij gehaald voor een verhoor, maar men begreep al gauw, dat deze jongeman met de verwijtende ogen zijn vrienden en het werk niet verraden zou. Op de 4e Januari 1945 is Jan de Rooy gefusilleerd. Aan een celgenoot had hij de boodschap meegegeven: „Bericht mijn ouders, dat ze zich niet ongerust maken. Ik ga naar een beter thuis.”
Jan de Rooij.